Bomen komen elkaar niet tegen, mensen wel. Bestaat er zoiets als toeval of is er een kracht, die de gebeurtenissen in iemands leven aanstuurt? Ligt alles al vast, zonder dat we invloed kunnen uitoefenen op wat de toekomst ons brengen zal? Soms denk je aan iemand, vraag je je af hoe het met die man of vrouw zou zijn. Leven ze nog? Hoe is hun leven al die tijd geweest?
Ik zit op tram 24, niet bepaald de gezelligste tram van Antwerpen. Een aftandse tram, vuil en smerig, met graffiti op ramen en zitbanken. De vandalentram, waar men z’n frustraties kan botvieren. Ze hebben ooit eens spiksplinternieuwe tram ingelegd op deze route. Na veertien dagen zag hij eruit alsof hij ergens in onze voormalige kolonie Congo rondgereden had. Om maar te zeggen dat de passagiers geen enkel respect hebben voor het comfort dat hen geboden wordt. Ik erger er mij blauw aan…
Ik zit dus op tram 24. Nog steeds. Een heer, in maatpak dat ooit betere tijden gekend heeft, zet zich naast mij neer. Hij ruikt naar goedkope parfum, ik herken de geur want ik gebruik het soms ook. Ik schuif wat dichter naar het raam toe, kwestie van de man een beetje meer plaats te geven. Hij zucht, ik ook. ’t Is warm in de tram en het raampje kan niet open. Zit potdicht en er is geen beweging in te krijgen. Het zweet parelt op m’n voorhoofd. De tram zet zich met kleine schokjes in beweging, om reeds na enkele meters terug stil te staan. We staan in panne. ’t Is niet de eerste keer, ’t zal ook niet de laatste keer zijn…
Moeten we nu overstappen? Een beetje informatie zou wel nuttig zijn, zeg ik tegen m’n spiegelbeeld, dat zich aftekent in de vuile ruit. Inderdaad, antwoordt de man naast mij. Ik draai m’n hoofd in z’n richting. Ergens komt die kop me bekend voor, maar ik weet niet vanwaar. Het gevoel van iemand al gezien te hebben en toch niet thuis kunnen brengen. Ambetant gevoel, in mijn geval toch. De man kijkt me nu ook wat aandachtiger aan. Stelt zich hoogstwaarschijnlijk dezelfde vraag:” Ken ik deze man?”
Er begint mij iets te dagen. Ik vermoed dat ik met deze man ergens in een gesticht gezeten heb. Maar stel dat ik er glad naast zit? Ik kan toch moeilijk op de man af vragen of hij toevallig ook niet in een gesticht gezeten heeft? De conducteur zegt dat het een stroompanne is, vanwege de hitte. In de winter zegt hij dat het vanwege de koude is. Ik zeg dat het gewoon aan de tram zelf ligt. Maar we moeten deze keer niet overstappen. We mogen gezellig bij elkaar blijven in deze broeierige hitte. Waarvoor dank. M’n flesje cola wordt met de minuut warmer en warmer. Warme cola is niet te zuipen. Zou er niemand langskomen met een frisse Kriek van ’t vat? Ik kan er eens van dromen hé?
De man zucht, ik steun hem volledig, ben solidair en zucht mee. Wat ons beiden doet lachen, zomaar. Het lijkt hier wel een sauna, zeg ik tegen de man. In een sauna kan men iets te drinken krijgen, hier niet…antwoordt de man.
“ Ik ben Roger,” zegt hij plots.
“ Ik ben Noël,” zeg ik naar waarheid.
“ Weet je, je komt me bekend voor, maar ik zit te denken waar ik je gezien heb. “
“ Ik heb hetzelfde gevoel, maar iedereen heeft ergens een dubbelganger lopen, heb ik me laten vertellen.”
“ Mag ik u een vraag stellen”, vraag ik. “
“ Je doet maar”, zegt de man. “
“ Zou het kunnen dat wij elkaar reeds kennen van toen we nog jong waren?” “
“ Je zegt daar zoiets, alles is mogelijk. Ik heb ook al zoveel watertjes doorzwommen…”
“ Je lijkt wel op Roger DW, een vechtersbaasje die een geweldig kort lontje had, maar ik zal er wel naast zitten hé?”
De man kijkt me aan, ik zie herkenning in z’n ogen. M’n gevoel is juist.
“ Ik ben Roger DW en jij bent Noël G, de jongen die op de speelplaats liever met een boek rondliep en ons links liet liggen…”
“ Dat klopt, ik ontvluchtte op die manier de grauwe werkelijkheid…”
“ Weet je je bijnaam nog?”
“ Euh, neen, compleet vergeten…”
“ De professor…”
“ Is ’t waar?”
“ Ja, zelfs die klootzakken van opvoeders noemden je zo. Als ze iets niet wisten, zeiden ze, vraag het maar aan de professor…”
“ Hebben wij niet ooit gevochten in de serre?” vraag ik hem.
“ Inderdaad, we hebben gevochten, jij en ik. De reden? Ik kon er niet tegen dat je een bolleboos genoemd werd en wij erop gewezen werden dat we een voorbeeld aan jou moesten nemen…”
“ En toen dacht je, ik zal dat hem eens goed inpeperen want ik ben de sterkste van het paviljoen?”
“ Inderdaad, ’t was de enige manier om m’n gezag bij de anderen niet te verliezen hé?”
“ Roger, als ik me goed herinner, is dat gevecht een beetje anders verlopen dan je in gedachten had of heb ik het mis?”
“ Ik was aan de winnende hand, totdat je mij een trap verkocht tussen m’n benen, m’n klokkenspel hing plots achter m’n oren en het licht ging eventjes uit…”
“ Pijnlijk, zeker?”
“ Alleen als ik moest lachen, dat viel dan nog mee, want veel viel er niet te lachen in dat klotegesticht hé?”
“ Hoe is het dan verder afgelopen?”
“ Weet je dat niet meer?”
“ Nee, m’n geheugen is een zeef, ik denk dat ik de meeste herinneringen aan al die gestichten en tehuizen verdrongen heb. Een natuurlijk reactie tot zelfbehoud, zal ik maar zeggen…”
“ Nog altijd de professor hé?”zegt Roger met een glimlach.
“ Je flatteert me…”
“ De opvoeder van dienst, Den Bullebak, was op het lawaai afgekomen. Niet moeilijk, want de helft van de serre lag aan diggelen. Jij moest naar de directeur en ik naar zuster Agnes, die verpleegster was. Ken je die zuster nog? “ vraagt hij.
“Jazeker, die vergeet ik nooit meer. Dat was geen verpleegster maar een gediplomeerde sadist. Toen m’n elleboog versplinterd was, presteerde ze het om aan m’n arm te trekken omdat ze dacht dat ik m’n schouder ontwricht had. Met als resultaat dat ik vijvenveertig jaar later er nog steeds last van heb…”
“ Bij mij moest ze bloed trekken en de naald brak af. Hoe kan een naald nu breken hé? Als je iets zei, dan ging ze tegen de dokter zeggen dat we ze uitgescholden hadden. Wat ons weer straf opleverde, want ze geloofden haar altijd…”
“ Roger, na die vechtpartij ben ik overgeplaatst naar een ander paviljoen en mocht ik niet meer in de serre werken. Gedaan met m’n vrijheid van gaan en staan waar ik wilde. Ik ben toen in de keuken gaan werken. Waar ik na twee maanden nog meer vrijheid had. Gezien ik alle dagen moest opstaan om vijf uur. Na een tijdje kreeg ik de sleutel van de keuken. Want de chef had niet veel goesting om zo vroeg uit z’n nest te komen. En zeker niet in het weekend. ’t Was hard labeur, maar de enige manier om m’n zinnen te verzetten. Liever dat dan een godganse dag naar het geleuter en gezever van die opvoeders te luisteren hé?”
De tram zet zich terug in beweging. Ik val zonder woorden, hij ook. Beiden denken we aan dat gesticht. De harde knuisten van opvoeders die heer en meester waren. Die er plezier in hadden om ons een koudwaterbad te geven met de brandslang. Die ons lieten pompen tot we erbij neervielen. Die er altijd op uit waren om bij de minste tekenen van rebellie, de harde middelen te gebruiken. Hier sprak men niet van overleggen of bemiddelen. Een directeur die zelfgenoegzaam z’n stinkende sigarenrook in je gezicht blies. Die maar één straf kende: de naakte cel…
Degenen die goed in sport waren, kregen privileges. Een pakje sigaretten maakte het verschil, postzegels ook. Een extra stukje fruit, om vitamientjes op te doen na het sporten. Iedereen wilde sportman worden, je vroeg je af waarom hé? Ik ben geen sportman geworden, heb hoop en al drie of vier voetbalmatchen meegespeeld. Ik maakte m’n eigen spelregels en vloog meestal van het veld. Wat kon mij het schelen? Ik moest mij niet vernederen voor een stukje fruit of een portie extra frieten. Ik zat aan de bron…
En het straffe was dat iedereen m’n vriend wou zijn. Nu maken ze programma’s over bekende en minder bekende Vlamingen die in de keuken staan. Hier in dat gesticht stond een professor achter de kookpotten, geen haan die ernaar kraaide…
Ik bel. De volgende halte moet ik eruit. Roger trekt z’n benen in, ik ga naar de uitgang.
“ Zien we elkaar nog?”vraagt Roger.”
“ Nee, ik denk het niet, ik heb geen behoefte om oude koeien uit de gracht te halen. Ze liggen er al te lang en ze stinken een beetje teveel naar m’n bescheiden mening…”
“ Eens professor, altijd professor hé? Bomen komen elkaar niet tegen, mensen wel…”
“ Bomen stampen niet in iemands klokkenspel, mensen wel hé?” lach ik, terwijl ik afstap. De tram rijdt naar z’n bestemming, Roger ook. Ergens weet ik dat ik hem nog eens zal tegenkomen, geheel toevallig of juist niet?
©GoNo