GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

woensdag 17 september 2014

In ’t schemerlicht




In ’t schemerlicht
’t moment dat de vogels nog slapen
de dauw zich nestelt op bloem, plant
en op elk grasprietje in de weide
staat een oude man te kijken,
beetje verdwaasd
schijnbaar zonder enige haast…

in ’t schemerlicht
de zon twijfelt om te ontwaken
de maan hangt nog boven de daken
de haan in ’t kippenhok
tussen z’n harem op z’n stok
hoor je een zucht slaken
staat een oude man
op ’t dorpsplein alleen
vraagt zich af: naar waar moet ik heen

in ’t schemerlicht
tussen donder en bliksemschicht
duizenden mensen die rechtvaardig slapen
de clerus die zich in ’t stad aan hoeren vergapen
om daarna in de mis te kunnen preken
over de duivel z’n frivole streken
m’n God, denkt de oude man
ik ben al lang geen God meer
waar zijn de tijden van weleer?


©GoNo

dinsdag 16 september 2014

Dansen met de duivel….5



Bernard weet niet wat hem overkomen is. Maar het is een feit dat hij wakker schiet achter z’n stuur. Op het nippertje kan hij een boom vermijden, die hem de weg verspert. Verdomme, denkt hij, kan alleen bij mij gebeuren, ik word te oud voor deze job. Ben ik nu echt ingedommeld,vraagt hij zich af. Hij zet z’n wagen aan de kant. Trekt z’n jasje aan. Het regent pijpenstelen. Ook dat nog, denkt hij…

Hij probeert de boomstam van de weg te rollen. Geen beweging in te krijgen. Er zit niets anders op dan rechtsomkeer te maken. Er zal toch nog wel een andere weg zijn die hem naar het dorp zal leiden? Welk dorp, ik weet niet eens waar ik verzeild ben geraakt, denkt hij. Ze zouden een systeem moeten uitvinden die automatisch de weg wijst, vindt hij. Maar dat bestaat al, is z’n conclusie. Hij kruipt terug achter z’n stuur, overdenkt de situatie. Kan ik er niet langs rijden? Nee, dat gaat ook niet, aan beide kanten is een sloot…

Bernard rijdt in achteruit de weg af. Af en toe rijdt hij bijna in de sloot. Een auto is niet gemaakt om achteruit te rijden, is z’n besluit. Als dat wel zo zou zijn, dan zou het stuur vanachteren staan en niet van voor. Het lukt hem, wonder boven wonder, om zonder kleerscheuren de tweesprong te bereiken. Hoe gaan we dat schrijven, denkt hij. Boven hem cirkelt een raaf, een zwarte nog wel. Bernard ziet het niet, is te veel met z’n manoeuvres bezig om de wagen te draaien. Het is nu pikdonker, hij ziet geen hand voor z’n ogen. Wat vrij normaal is, als je een hand voor je ogen houdt, mag je er donder op zeggen dat je weinig of niets meer zal zien. De raaf volgt hem. Is geland op het dak van de wagen. Rijdt mee, da’s gemakkelijker dan vliegen en ’t kost geen moeite…

Eindelijk zit Bernard terug op de hoofdweg. Een verlaten hoofdweg, die weinig of nooit gebruikt wordt. Met om de honderd meter een verlichtingspaal. De helft van de lampen branden niet eens. Er moet hier toch ergens een tankstation zijn, vraagt hij zich af. Moeten die boeren hier in de streek nooit tanken? Of rijden ze allemaal op mest of koeienpis? Bernard schudt z’n hoofd, heeft trek in een bakje koffie. En een broodje met hesp zou er ook wel in gaan, denkt hij. Hij besluit te stoppen waar er plaats is. Ik moet plassen en heb honger, in die volgorde, zegt hij tegen z’n spiegelbeeld in de achteruitkijkspiegel. Hij ziet een tankstation opdoemen. ’t Geluk is voor aardige mensen en ik ben er ene van, zegt hij. Aan het tankstation brandt er licht. Hij rijdt de parking op. Ziet dat hij hier helemaal alleen is. Niet moeilijk, denkt hij, wie wil er nu door zo’n godvergeten gat rijden? Hier zouden zelfs de doden niet willen spoken…

Hij loopt, door de regen, naar het tankstation. Duwt tegen de deur, maar die gaat niet open. Er brandt toch licht binnen? Hij klopt op de deur. Hallo, roept hij tegen het vensterglas. Iets harder kloppen, denkt hij, ze horen me daar binnen niet. Hij kijkt op z’n horloge. Kwart na drie. Die liggen te slapen achter hun toog, denkt hij. De raaf is hem gevolgd…

“ Zijn ze gesloten?”hoort hij plots vragen.

Bernard verschiet en al wat je verschiet ben je kwijt hé? Hij kijkt achter zich, ziet een oudere heer en dame staan. Waar komen die plots vandaan? Hij heeft toch geen auto gehoord? Hij speurt de paring af, maar ziet nergens geen wagen. Behalve die van hem…

De oudere heer duwt tegen de deur. De deur gaat open. Hoe kan dat nu, vraagt Bernard zich af.

“ Ze klemt een beetje. Je moet harder duwen hé?”zegt de heer.
“ Dat zal het zijn, ‘k zal niet hard genoeg geduwd hebben…” antwoordt Bernard.

Hij kijkt de heer en de dame eens goed aan. Ergens komt hun gezicht hem bekend voor. Hebben die niet in de krant gestaan, heel lang geleden? Hij pijnigt z’n hersens, ze lijken wel echt veel op die mensen uit de krant. Ik droom terwijl ik wakker ben, denkt Bernard.
Ze gaan binnen. Bernard zet zich aan een tafeltje aan het raam. De regen tokkelt op het raam. ’t Regent hier altijd in dat apenland, denkt Bernard mistroostig. België, ’t is een mooi land, maar ’t moest overdekt zijn. Hij wacht met groeiend ongeduld tot er iemand zal verschijnen om hem te bedienen. Ik moet dringend gaan plassen, denkt hij plots. Hij volgt het pijltje naar de wc. Ledigt z’n blaas in de urinoir. Mens, dat kan deugd doen…

De oudere heer en de dame zitten nu ook aan een tafeltje bij het raam. Ze praten zachtjes tegen elkaar. Kijken hem aan als hij terug binnen komt. Met roodgloeiende ogen. De raaf zit op de vensterbank buiten.  Schudt af en toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ‘Schudt af en toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ’t Kan ook langer zijn…” roept hij, luid genoeg opdat ze hem in Antwerpen en omstreken zouden horen.

“ Je moet zo niet roepen, ik heb je wel gehoord zulle…”zegt de pompbediende, die schijnbaar uit het niets te voorschijn gekomen is.
“ Ik had je niet gezien. Kan ik een koffietje krijgen? En een broodje met hesp?”vraagt Bernard een beetje van z’n stuk gebracht.
“ Een koffie en een broodje?”
“ Ja, als het kan…”zegt Bernard.
“ Een broodje met wat? Wat zeg je? Met hesp? Dat gaat niet, de hesp is op…”zegt de pompbediende, die hardhorig is. Een overblijfsel van de oorlog, toen er een granaat ontplofte een paar meters van hem.
“ Geef dan een broodje met kaas. Of iets anders, ’t is me gelijk wat, als ik maar iets achter m’n kiezen kan steken hé?”probeert Bernard vriendelijk te zijn.
“ Een broodje met kaas dus? Moet er mosterd op? Of ketchup en mayonaise? Ik doe er altijd confituur op, moet je eens proberen, ’t is lekker hoor!”zegt de pompbediende.

Die is er mee aan ’t rammelen, denkt Bernard…

“ Nee, doe gewoon een broodje met mosterd. En een kop koffie…”
“ ’t Zal eventjes duren, want ik moet verse koffie zetten. Maar tijd speelt hier toch gene rol, nietwaar?”
“ Schijnbaar niet…” mompelt Bernard, terwijl hij terug naar z’n tafeltje gaat.

De deur gaat open. Twee mannen komen binnen. Ze zien eruit als flikken, denkt Bernard. Hij heeft een gouden neus voor zulke heerschappen. Dat autoritaire en die zelfgenoegzaamheid komt hem bekend voor. Ze kijken hem aan alsof hij een gangster is, die ze in de boeien gaan slaan. Waar ken ik die kerels van, vraagt hij zich af. Er komen hier allemaal bekenden die ik niet kan thuis brengen. Hij piekert zich suf. Verdomme, m’n geheugen laat me ferm in de steek, denkt hij…

Hij wordt opgeschrikt door de pompbediende met z’n broodje en koffie.
“ Mag ik direct ontvangen? Tien euro op de kop…”zegt de pompbediende, die z’n open hand onder de neus van Bernard steekt.
“ Ik ben nog niet weg hé?”antwoordt Bernard, die de gewoonte heeft om pas te betalen nadat hij gegeten heeft.

Bernard negeert de open klauw van de pompbediende. Doet een beet in z’n broodje. Miljaarde, die mosterd is zo straf dat hij er tranen van in de ogen krijgt. Hij neemt een ferme slok van z’n koffie en verbrandt gelijk z’n gehemelte. M’n God, denkt hij, ook dat nog…


©GoNo

vrijdag 12 september 2014

Dansen met de duivel…4



Bernard weet niet meer of hij nu droomt of niet. Het lijkt allemaal zo levensecht. Ik ben in een nachtmerrie terecht gekomen, denkt hij. Hij rent naar de keuken, sluit de deur achter zich. Hijgend staat hij tegen de deur geleund. De klok aan de schouw slaat 03:00. Onheilspellende slagen, die hem door merg en been gaan. De lichten boven de keukentafel gaan plots aan. Aan tafel zitten een oudere heer en dame. Bernard kijkt er met verbijstering naar. Houdt z’n adem in. Het zijn die twee die zich verhangen hebben. Hij ziet de striemen van de koorden in hun nek…

“ Welkom in het voorgeborchte van de hel…”zegt de oudere heer.

Ze hebben allebei roodgloeiende ogen, denkt Bernard…

“ Waarom ben je ons komen storen?”vraagt de heer.
“ Ik wilde jullie helemaal niet storen…”zegt Bernard met overslaande stem.
“ Je bent hier ingebroken als een dief in de nacht. Wilde je iets stelen?”vraagt de dame.
“ Nee, nee, ik wilde schuilen voor de regen. Ik ben verloren gereden…”zegt Bernard geheel naar waarheid.
“ Zeggen ze allemaal hé?”zegt de oudere heer tegen de dame.
“ ’t Is de zuivere waarheid. Ik mag doodvallen als ik lieg. Er staat ‘ Te Koop’, dus ik dacht dat die villa niet meer bewoond was…”
“ Niet meer bewoond? En wie zijn wij dan? Geesten misschien?”zegt de heer in een lach schietend.
“ ‘k Weet het niet. Ben ik aan het dromen? Ik wil hier weg, het spijt me als ik jullie gestoord heb…”zegt Bernard, het angstzweet staat hem in de schoenen.
“ Je wilt hier weg? De enige manier om hier weg te geraken, is je ziel verkopen aan m’n meester. Niet zo moeilijk hé? Gewoon papiertje tekenen met je bloed en klaar is Kees. De Zwarte Raaf is getuige van de transactie. Maar ik moet je wel verwittigen, je zult trouw m’n meester moeten dienen…”zegt de oudere heer.
“ M’n ziel verkopen? Ik wist niet eens dat ik een ziel had. Da’s toch voor de gelovigen? Ik ben atheïst. Ik geloof alleen in mezelf en m’n bankrekening. Iets anders telt er toch niet in deze maatschappij?..”zegt Bernard, die duidelijk z’n schrik overwonnen heeft.
“ Weer zo ene die alles beter weet….”zegt de dame.
“ Ja, ze geloven alleen wat ze kunnen zien. De duivel en God zien ze niet, dus geloven ze ook niet. Raar hé? Lucht zien ze ook niet en toch geloven ze dat het er is. Je krijgt een kwartier bedenktijd, daarna pikt de Zwarte Raaf je ogen uit. Je hebt die toch niet nodig want je bent al ziende blind…”

De raaf heeft zich op de schouder van de oudere heer genesteld, kijkt Bernard aan…Hij meent het, denkt hij…

“ We moeten hem wakker maken…”hoort Bernard in de verte.
“ Ja, doen we. ’t Heeft al lang genoeg geduurd…”zegt een mannenstem.

Bernard wordt hardhandig wakker geschud. Ik droomde dus toch, denkt hij.

“ Ik ben inspecteur Kromhaes en dit is m’n collega hoofdinspecteur Vanacker. We hebben een paar vraagjes voor u. Ben je al wakker genoeg of moeten we eerst een kopje koffie zetten? Nee? Zo meneer is terug bij z’n positieven. Goed zo. Bent u familie van de bewoners van deze villa? Of bent u toevallig de makelaar? Zo niet, hoe bent u hier binnen geraakt? Ingebroken? Was je op zoek naar een vette buit? Antiek of zo? Waar staat je wagen? Ben je te voet? Waar zijn de andere bendeleden? Zijn ze gaan vliegen?...”zegt de hoofdinspecteur.

Bernard z’n hoofd tolt van de spervuur van vragen. Verkoop je ziel en je bent van die twee heren vanaf, fluistert er iemand in z’n oor. Nee, schudt Bernard met z’n hoofd, deze keer droom ik niet. Laat me gerust, ga weg duivelsgebroed, roept hij tegen de trawanten van de duivel. De twee politiemannen kijken hem aan. Tegen wie roept die kerel, toch niet tegen hun zeker? Duivelsgebroed? Da’s verdomme smaad aan de politie. Zal hem zuur opbreken…

Er komt een derde agent binnen. Bernard hoort hem zeggen dat ze z’n wagen gevonden hebben, enkele kilometers verderop. De wagen is tegen een omver gewaaide boom gereden. Van eventuele mededaders geen spoor te bekennen…

“ Is dat uw wagen wat verderop? Goed geparkeerd, moet ik zeggen. Er was geen plaats naast zeker?” vraagt de hoofdinspecteur.
“ ’t Is inderdaad mijn wagen. En als ik van plan was om hier iets te stelen, zou ik allicht voor de deur geparkeerd hebben. Is het niet? Of denk je dat ik een paar kilometers te voet ga lopen met een antieke kast op m’n schouders? Zie ik er soms uit als  Arnold Schwarzenegger? Of de Hulk?...” zegt Bernard die heel het spelletje moe is.

De twee inspecteurs zonderen zich af, plegen druk overleg. Ergens heeft die kerel wel een punt, besluiten ze…

“ Neemt niet weg, dat u hier toch ingebroken bent. U had in het portaal kunnen schuilen voor de regen hé?”
“ Dat had ik kunnen doen, maar de deur stond open. Ik heb driemaal gevraagd of er iemand thuis was. Ik kreeg geen antwoord. Dus ben ik op zoek gegaan naar de bewoners van deze villa. En ik heb ze gevonden…”zegt Bernard.
“ Hoe zo? Je hebt de eigenaars gevonden? En waar zijn die nu, als ik vragen mag? Inspecteur Kromhaes, heb jij die gezien? Nee? ’t Zullen geesten zijn hé?”zegt hoofdinspecteur Vanacker op schampere toon.
“ Maar ik zeg je toch dat de eigenaars hier enkele ogenblikken geleden nog waren. Waar ze nu zijn, weet ik niet. Misschien boven? Of buiten? “zegt Bernard met de moed der wanhoop.
“ Meneer, die zogenaamde eigenaars zijn al meer dan tien jaar dood. Ze hebben zich verhangen na het frauduleuze faillissement van hun firma. Die villa staat al tien jaar te koop. Ze zeggen dat hun geesten hier nog rondwaren. Al de  eventuele kopers hielden het na één dag voor bekeken. De boswachter beweert, bij hoog en bij laag, dat hij die twee achter een vensterraam gezien heeft. Ik geloof niet in geesten, ik denk eerder aan een koppeltje die hier de nacht wilden doorbrengen…”

Bernard weet niet wat hij er moet van denken. Hij heeft toch met ze gesproken of niet soms? Heeft hij dan toch alles maar gedroomd?

“ Als die eigenaars al die jaren al dood zijn, hoe komt het dan dat hun frigo vol zit met etenswaren? Verse salami en witte wijn? Ik heb er zelf van gegeten en het smaakte nog lekker ook. Vertel me dan eens hoe dat kan?..”zegt Bernard op verbeten toon.

Inspecteur Kromhaes doet de frigo open. Een geur van bedorven eetwaren verspreidt zich door de keuken. Er ligt inderdaad een beschimmelde salami in de frigo. En een fles witte wijn die ooit betere tijden gekend heeft…

“ Heb je daar van gegeten? Dan zou je nu een bloedvergiftiging hebben hé? Ben je soms aan de drugs? Beetje gehallucineerd? Tegenwoordig verschiet ik van niets meer hé? Wat is je beroep feitelijk? Kom, geef me je pasje eens…”zegt Kromhaes.

Bernard geeft hem z’n pasje…

“ Bernard Haezelaar. Wat een naam hé? Je teelballen noemen hazelnootjes zeker? Toen ze die foto genomen hebben, was je zeker zat? Man, man , man toch. Maar ik weet nog altijd niet wat je voor de kost doet…”zegt Kromhaes grijnslachende.
“ Ik ben verkoper. Verkoper van kruidendrankjes. Ik verkoop aan apothekers en aan marktkramers. M’n flesjes kruidendrank liggen in de koffer van m’n wagen. Hier zijn de sleutels. Kijk in de koffer en je zult zien dat ik de waarheid spreek…”zegt Bernard.

Hoofdinspecteur Vanacker roept de agent bij zich. Geeft hem de sleutels met het bevel om te gaan kijken in de koffer van de wagen…
Verkoop je ziel en je bent verlost van die twee onnozelaars, hoort hij weer fluisteren.

“ Kom meneer Hazelnootjes. We gaan buiten een luchtje scheppen. Het ruikt hier een beetje te veel naar verdorvenheid…”zegt Kromhaes.

De zwarte raaf zit op de brievenbus. Kijkt hen aan met roodgloeiende ogen. Bernard ziet het. Het zweet loopt over z’n voorhoofd. Hij wordt bleek als de dood. De twee politiemannen zien dat er iets mis is met Bernard. Verdomme, die gaat toch geen hartinfarct krijgen, denkt Vanacker. Kunnen we nog een ambulance bellen ook, denkt hij.

“ Gaat het?”vraagt Vanacker bezorgd.
“ Die raaf…die raaf…kijk naar die raaf…”zegt Bernard, terwijl hij langzaam ineenzakt.

De doorstane emoties zijn hem te veel geworden. Bernard is het bewustzijn verloren…

“ Zo, eindelijk, daar ben je terug. ’t Heeft even geduurd hé? Kom, teken dat stuk papier en je bent zo vrij als een raaf, ik wil zeggen een vogel hé? “zegt de oudere heer.
“ Waar wacht je nog op? Of zit je liever ergens in een cel weg te rotten? Je zult rijk zijn, kunnen doen en laten wat je wilt. Je blijft eeuwig jong. Een eeuw is nog altijd honderd jaar hé? Daarna krijg je de job van je leven. Of moet ik zeggen de job van je dood? “zegt de dame, met een glimlach.
“ Geef dat verdomde papier. Ik zal tekenen…”zegt Bernard, die het zo moe is als koude pap. Het vooruitzicht op eeuwige rijkdom spreekt hem wel aan.

De Zwarte Raaf vliegt molenwiekend in de lucht. Maakt salto’s van blijdschap. Z’n meester zal tevreden zijn. Weer een dwaas die er in gelopen is…

©GoNo





zaterdag 6 september 2014

Dansen met de duivel…3



Bernard staat tussen de menigte die, reikhalzend, uitkijkt naar de komst van hun president. Dallas is in feeststemming. Hun nog jonge president Kennedy wordt verwelkomd als een filmster op een rode loper. Kennedy heeft al laten zien dat hij haar op z’n tanden heeft. De Cuba-crisis is daar maar één voorbeeld van. De wedloop naar de verovering van de ruimte een andere…

Het is warm in Dallas. De menigte wordt in bedwang gehouden door de politie, bijgestaan door het FBI, de federale politie. In een boekenmagazijn wacht ene Lee  Harvey Oswald geduldig op de stoet  wagens die nu elk moment kunnen voorbij komen. Het geweer ligt op de vensterbank, Oswald kijkt voor de zoveelste keer door het vizier. Hij mag niet missen, vandaag wordt de geschiedenis herschreven…
Bernard bevindt zich nu op de bovenste verdieping van het boekenmagazijn. Staat achter Lee Oswald. Ik moet hem stoppen, denkt hij. Die kerel gaat de president vermoorden. Hij legt z’n hand op de schouder van Oswald. Lee Oswald voelt iets, kijkt achterom, maar ziet niets. M’n zenuwen spelen mij parten, denkt hij. Bernard werpt zich op Lee Oswald, maar gaat dwars door hem heen. Bevindt zich nu terug op de brede avenue. Hoort een kogel afketsen tegen een verkeersbord. Het tweede schot is raak. De president grijpt naar z’n keel, z’n hersens exploderen, Jackie Kennedy, z’n vrouw, kruipt in paniek over de koffer van de presidentiële wagen. Ze wordt tegen gehouden door de lijfwachten van de president…
Bernard kijkt er met ongelovige ogen naar…

Als daar maar geen oorlog van komt, zegt de oudere heer grijnslachend. Presidenten zijn vervangbaar, zegt de blondine. De raaf beaamt het…

Bernard hoort stemmen op de achtergrond. Wil zich in de discussie mengen. Maar z’n dromen laten het niet toe…zijn het wel dromen?

Bernard bevindt zich weer tussen de massa. Er is een betoging aan de gang. De zwarte bevolking protesteert tegen de rassendiscriminatie. Op de trappen van het Lincoln Memorial houdt ene Martin Luther King een toespraak. I Have a Dream, zegt de zwarte dominee. Ik ook, denkt Bernard. Hij kan het goed uitleggen, zulke dromen zouden er meer mensen moeten hebben…

Bernard staat beneden in de tuin van het Lorraine Motel in Memphis. Hij ziet een schaduw tussen de hoogopgeschoten struiken. Iemand die dringend moet plassen, denkt hij. Boven Bernard gaat de balkondeur open, Martin Luther King wil nog een luchtje scheppen, alvorens verder te werken aan z’n speech. Martin Luther King zegt tegen z’n secretaris dat hij een raar voorgevoel heeft. Een schot weerklinkt in de nacht. We schrijven 1968, Martin Luther King ligt zieltogend op het balkon. Bernard kan het niet geloven. Ik ben hier getuige van een moord en kan er niets aan doen…denkt hij…

Als daar maar geen oorlog van komt, zegt de oudere heer, nog meer grijnslachende. Predikanten zijn vervangbaar, zegt de blondine. De raaf lacht zich te pletter…

Waar komen die stemmen toch vandaan, vraagt Bernard zich af…

Nog een glaasje wijn, vraagt de oudere heer aan z’n geliefde. Ja, zegt ze, we hebben heel wat te vieren vanavond hé? De radio laat stukken horen uit de speech “ I Have a Dream” van Martin Luther King. De reporter van dienst zegt dat de Nobelprijswinnaar voor de Vrede op weg naar het ziekenhuis overleden is. Een groot man is heen gegaan, besluit hij…

Bernard heeft de radio ook gehoord. Hoort ook lachende commentaren op de achtergrond. Wil z’n ogen opendoen, maar slaagt er niet in. Ik speel mee in een slechte film over historische gebeurtenissen, denkt hij. Wat voor zin , heeft dit? Gedane zaken nemen toch geen keer?

Slaapt hij nog, hoort hij vragen. De blondine staat op, gaat naar Bernard, kijkt hem aan met roodgloeiende ogen. Bernard voelt haar aanwezigheid. Wil zeggen dat hij verdomme niet meer slaapt, maar er komen geen woorden uit z’n mond. De blondine vraagt of ze hem wakker moet maken. Nee, laat hem nog maar wat genieten van z’n dromen, zegt de oudere heer…

Bernard is plots terug in de villa. Ga naar boven, zegt een stem. Ga naar de zolder, er hangt een verrassing op je te wachten. Bernard klimt de trappen op naar de zolder. Welke verrassing kan er hier nu hangen, denkt hij. Een nieuw kostuum? Een Olympische medaille van’  beste verkoper van gebakken lucht’? Hij duwt de zolderdeur open. Kijkt recht naar een oudere heer en dame die zich verhangen hebben aan een dwarsbalk. Hun lichamen bengelen heen en weer, op de krassende tonen van een raaf die boven hen zit…

Ze kijken hem grijnslachend aan. Bernard vlucht vierklauwens de trappen af. Alsof de duivel hem op de hielen zit…

©GoNo




maandag 1 september 2014

Dansen met de duivel…2



Bernard probeert nogmaals de garagepoort open te krijgen. Het begint harder en harder te regenen. De garagepoort vertikt het om open te gaan. Bernard vloekt. Hij zoekt beschutting in het portaal. De raaf zit nog steeds op de brievenbus. Het lijkt wel of de regen hem niet deert. Bernard voelt z’n maag knorren. Het is geleden van de middag dat hij nog iets achter z’n kiezen gestoken heeft. Honger is de beste saus, zei ons mama altijd, denkt hij. Achter hem zwaait de deur zachtjes open. Bernard, die tegen de deur leunt, valt letterlijk met de deur in huis. Hoe kan dat nu, die deur was toch op slot, denkt Bernard. ’t Is toch geen spookvilla, zeker? Het moet niet gekker worden, ik weet zeker dat die deur op slot was. Bernard schudt z’n hoofd…

“ Hallo, is hier iemand?” roept hij bedeesd.
Geen antwoord. Als er al iemand is, dan heeft die vast en zeker een slaappil genomen, denkt Bernard.
“ Hallo, is hier iemand?”roept hij voor de tweede keer, maar nu wat harder.
Weer geen antwoord.

Ik ben binnen en da’s ’t voornaamste, denkt Bernard. Hij kijkt rond, z’n ogen beginnen te wennen aan de duisternis. Voor hem is er een trap, naast de trap een gang. Hij laat de deur op een kier staan, in geval van nood zal hij rapper terug buiten zijn dan dat hij binnen gekomen is. Hij voelt, op de tast, naar een lichtschakelaar. Vindt er ene. Hij duwt op de schakelaar, heeft weinig hoop dat het licht zal gaan branden. Maar de goden zijn hem gunstig, het licht floept aan. Dus woont er hier toch iemand, besluit hij. Hij roept voor de derde keer…

De deur, die op een kier staat, gaat zachtjes dicht. Bernard hoort de deur in het slot vallen. Hij kijkt om. ’t Zal de wind zijn, denkt hij, niet geheel zeker van z’n stuk. Hij loopt door de gang. Komt in de keuken terecht. Hij steekt het licht aan, ziet een ouderwetse keuken, die nog stamt uit de jaren zestig. Met een groot fornuis en een nog grotere koelkast van Bosch. Hij opent, door de honger gedreven, de koelkast. Die zit boordevol eten en drinken. Da’s even geluk hebben, denkt Bernard. Zou ik wat eten nemen, denkt hij, niet goed wetende of hij het zal doen of niet. Maar de honger is een slechte leermeester, z’n eventuele bezwaren smelten als sneeuw voor de zon. Ik leg twintig euro op het aanrecht, dat lijkt me ruimschoots voldoende. Ik steel niets, want ik betaal er voor, zegt hij tegen zichzelf…

Hij neemt een salami uit de frigo, snijdt er een ruime portie af. Verdomme, denkt hij, ’t is nog goeie ook. Nu pas ziet hij dat de keukentafel gedekt is voor twee personen. Ze verwachten mij, glimlacht hij, terwijl hij nogal schrokkerig van z’n salami eet. Drinken, ik moet drinken, denkt Bernard. In de frigo staan flesjes bier van een merk dat hij niet kent. Een fles witte wijn, waar al van gedronken is. Ik neem een biertje, denkt Bernard.  Slechter dan Heineken kan haast niet, denkt hij, terwijl hij op zoek gaat naar een flessenopener. Hij vindt hem in een schuif. Op de tafel staan twee wijnglazen. Hij neemt er een van. Bier in een wijnglas, ’t is weer eens iets anders, hij heeft ooit al cola gekregen in een wijnglas. Toen hij vroeg aan de ober waarom ze cola schonken in een wijnglas, kreeg hij als antwoord omdat de mensen die aan het raam passeren zouden denken dat het rode wijn is. Hij kon niet volgen…

Zo, denkt hij voldaan, de innerlijke mens is gevoed en bijna terug op krachten. ’t Wordt tijd dat ik er vandoor ga. Hij legt tien euro op ’t aanrecht, trekt z’n broek op en gaat naar de voordeur. Hij wil de deur open doen, maar ze is op slot. Geen beweging in te krijgen. Net als bij die verdomde garagepoort. Bernard is niet van plan om zich zomaar gewonnen te geven. Hij sleurt met al z’n kracht aan de klink van de deur. De eiken deur beweegt geen millimeter. Hij krabt zich in het haar. Denkt na. Dan kruip ik door het raam, besluit hij. Het raam krijgt hij ook niet open. Geen enkele deur en geen enkel raam gaat open. Ik ben in de aap gelogeerd, stelt hij vast. Wie wil er nu een villa kopen, waar je wel binnen geraakt, maar niet meer naar buiten? Hij zet zich aan de keukentafel. Z’n hoofd rust op z’n handen. Er is iets mis met die villa. Plots ruikt hij een vreemde geur. De geur van de dood. M’n fantasie begint me parten te spelen, denkt hij, straks zie ik nog roze olifanten en kabouters op een bezemsteel…

Een vreemde loomheid maakt zich meester van hem. Hij probeert tegen de slaap te vechten. M’n god, wat ben ik toch moe, denkt hij. Z’n rolluiken gaan naar beneden. Niets tegen te doen. Hij nestelt zich in de warmte van z’n dromen. Droomt van z’n klein huisje, verscholen achter de duinen van Oostduinkerke. Een laag wit vissershuisje met rode dakpannen. Een erfenis van z’n vader en moeder. Z’n vader, een visser, die met man en muis vergaan is in een storm op de Noordzee. Z’n moeder heeft hem alleen opgevoed, verdiende haar kost met garnalenverkoop in de rijke buurt van Oostduinkerke. Ze hadden niet veel, maar waren gelukkig. Huishuur moesten ze niet betalen, want vader had er voor gezorgd dat het hun eigendom was. De garnalenverkoop ging zo goed, dat z’n moeder een vergunning kon kopen om op de dijk te mogen staan. Ze had de beste garnalen en de toeristen kwamen er op af. Bernard heeft daar de kneepjes van ’t verkopersvak geleerd. Daar leerde hij ook hoe goedgelovig de mensen wel kunnen zijn…

Twee roodgloeiende ogen slaan hem gade in het deurgat van de keuken. De raaf zit nu op de schouw, als een standbeeld. Het regent en een bliksemflits zet de hemel in lichterlaaie. Bernard hoort het niet eens. Twee mensen zitten aan de keukentafel. Ze kijken naar Bernard, die de slaap der onschuldigen slaapt. Het zijn een oudere heer en een even oudere vrouw. Ze zijn gekleed in klederdracht van de jaren zestig. Hij draagt dezelfde klederen als de Beatles in die tijd droegen. Zij heeft haar blonde haar hoog opgestoken. Ze draagt een minirokje en van die witte laarzen. Haar benen mogen nog gezien worden. De rest ook…

De oudere heer schenkt een glaasje witte wijn uit voor de dame. Hij zet de radio in de keuken aan. Op de radio horen ze zeggen dat president John Kennedy neergeschoten is in Dallas. Een klopjacht op de dader of daders is bezig. De president is nu aangekomen op de spoedafdeling van het ziekenhuis. Naar het schijnt zou de president een kogel in z’n hoofd gekregen hebben…

©GoNo