GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

dinsdag 26 juni 2012

Musti 2





M’n kat heeft iets tegen mij. Ze is nog erger dan een klein kind. Als ik iets verbied, dan mag je er gif op innemen dat ze het toch doet. Ik verbied haar om op de vensterbank te liggen. Ik heb er niets op tegen dat ze in de zon ligt, maar dan liefst langs de binnenkant. M’n vorige kat is zo aan haar einde gekomen, ik wil dat geen tweede keer meemaken. Ze heeft het gepresteerd om een gat in het vliegen raam te maken. Da’s de kortste weg, moet ze gedacht hebben. Ik sta doodsangsten uit en probeer haar met zachte dwang terug binnen te komen. Ze bekijkt me alsof ik niet goed bij m’n verstand ben. Ik vloek binnensmonds. Stomme kat, moet je soms naar beneden totteren? Vraag ik heel lief aan haar. Ze laat een langgerekte miauw horen. Wat zoveel wil zeggen als bemoei je met je eigen zaken. Maar dan kent ze me nog niet. Ik ben geen kater om zonder handschoenen aan te pakken. Dat ik een kater heb, komt door de Kriek. Na vier Kriek Mort Subite gingen de poppen al aan het dansen. ’t Was weer lang geleden en ’t smaakte verdorie zo goed…
Musti kent de klok. Ze is beter dan een wekker. Als ik zeg dat ze me niet moet wakker maken voor vijf uur, luistert ze met half toegeknepen ogen. ’s Anderendaags maakt ze me wakker om vijf na vijf. Dan begint ze op het bed te springen, likjes te geven, haar nagels in m’n rug zetten en meer van die dingen. Of ik wil of niet, uit m’n bed moet ik komen. Ze volgt me als een slaafse hond en dat voor een kat. Misschien heeft ze wel een gespleten persoonlijkheid. De ene helft is kat, de andere hond. Ze wacht aan de deur van de badkamer. Tot ik het kraantje openzet. Da’s voor haar het sein om op de lavabo te springen en te drinken. Madame moet lopend water hebben…
De volgende stap is parmantig naar de keuken gaan en daar gaan zitten tot ik haar bakje vul. Met een gratis concert erbij. ’t Kan niet rap genoeg gaan. Ze vreet als een paard. Intussen maak ik een bakje troost. Steek een sigaretje op. Een beetje genieten op m’n balkonnetje. Voilà, het circus begint. Musti is de ster. Loopt als een sneltrein door de living, zetel op, zetel af. Gaat een gevecht aan met het vloerkleed. Springt op de strijkplank, die tevens dienst doet als sigarettenmakerij. Filters vliegen in het rond, het sneeuwt sigarettenfilters midden juni. Ze vindt het leuk, ik ietske minder. Gaat het niet wat kalmer, vraag ik op een kalme manier. Nee, is haar antwoord, ’t kan nog erger…
Als je niet oppast, krijg je een stamp onder je gat, roep ik. Schijnbaar weet ze dat dit loze beloften zijn, want aan haar loopkoers komt geen einde. Als ze moest meedoen met de paardenkoers, wint ze op één been. Met ruime voorsprong. Twee minuten stilte. Te stil naar m’n goesting. Ze is weer iets aan het uitsteken. Ik ga kijken, maar ze is braaf en zit terug de rest van haren voederbak naar binnen te spelen. Ze heeft maar pas rust als die helemaal keeg is. Zo, mevrouwtje heeft haar buikje vol. Nu gaat ze me vergasten op enkele stinkende drollen. Geen nood, de spuitbus staat al klaar en de kattenbak wordt nadien toch ververst. Na al die inspanningen, geleverd vroeg in de morgen, is het tijd om te rusten. En rusten doet ze het liefst daar waar ik moet zitten. Wil ik op de zetel zitten, dan zit zij er nog voor ik de kans heb om zelfs maar aanstalte te maken om op m’n eigen plekje te zitten. Wil ik aan de pc zitten, wat denk je? Musti is helderziende, ze heeft de stoel al ingenomen. Eraf, kattekop, eraf. Doet alsof ze mij niet hoort. Stoeletje beetje heen en weer schudden. De Titanic is er niks tegen. Ze klauwt zich vast alsof ze met man en muis vergaat. Storm op zee, roep ik. Eindelijk lost ze, waarschijnlijk wegens zeeziekte. Ze is kwaad op mij, draait haar kont naar mij. Gaat op haar eigen stoel liggen. Zo, weer gewonnen, denk ik. Ik zit dit te schrijven en plots springt ze vanaf de vensterbank op m’n bureau. Ik verschiet me een bult. Nu heb ik twee bulten. Ze kopt tegen m’n hoofd. Ik moet haar aaien. Wat ik ook doe. Maar nu wil ik dat je me gerust laat, toch voor eventjes. Ze begrijpt dat ik m’n hersenspinsels aan het schrijven ben. Eraf, nu, onmiddellijk, beveel ik. Met eraf, bedoel ik op de grond springen en niet op de schouw. Ze zit op de schouw, een levend schilderijtje: “ Kat op schouw..” Ze volgt met haar slimme oogjes de beweging van m’n handen. Ik denk dat ze perfect de letters weet staan. Vroeg of laat zal ze me een brief schrijven. Om haar beklag te doen. Of om te zeggen dat me nu al kotsbeu is…

©GoNo

maandag 25 juni 2012

Moet er nog water zijn?

Regen, altijd maar regen
kijk ik door het raam
zo rond een uur of negen
ken ik maar één naam
regen, en nog eens regen

men zegt ’t is soms een zegen
ik zeg spontaan, een beetje ontdaan
’t begint op m’n gemoed te wegen
wanneer komt de zomer eraan

regen, altijd maar regen
de druppels lachen me uit
ze zijn me niet genegen
tikken hard op m’n snuit
zijn voor niets verlegen

zon komt af en toe eens kijken
achter een wolk van regen
wat later zal weer eens blijken
zelfs de zon kan er niet tegen

m’n koninkrijk voor een paraplu
‘k ben kleddernat, miljaarde-nondeju
’t klinkt misschien een beetje cru
maar zo zie ik er momenteel uit, nu…

©GoNo

donderdag 21 juni 2012

Regeren is een kunst…

Wat is feitelijk de doelstelling van een regering? We gaan naar de stembus, stemmen voor een kandidaat of partij. Met in ons achterhoofd de ijdele hoop dat die verkozenen ons leven, met grote en kleine zorgen, een beetje draaglijker gaan maken. Grote woorden voor de verkiezingen, kleine daden erna. Veel beloven doet de zotten in vreugde leven hé?
Regeren is verworden tot eindeloos gepalaver over hoeveel de kostprijs van een ei nu werkelijk is. Over hoeveel eieren een kip, in z’n toch al korte loopbaan, kan en moet leggen. Om nadien, netjes versneden en verpakt, in de koeltoog terecht te komen. De meest onzinige wetten worden met een druk op de knop gestemd. Politici zitten verveeld op hun laptop te mailen en te twitteren, dat het een lieve lust is. Als ze al niet constant zitten te bellen. Wat hun collega op het spreekgestoelte staat te verkondigen zal hen worst wezen. Meestal is het parlementaire halfrond maar voor 1/3 gevuld. Van de 150 verkozenen zijn er amper 50 aanwezig. Ze zitten, naar eigen zeggen, allemaal ergens in één of ander commissie. België heeft de meeste commissies ter wereld. Er is zelfs een commissie die er op moet toezien dat het gebruik van wc-papier niet de spuigaten uitloopt…
Regeren zou moeten als doelstelling hebben het de burger gemakkelijker te maken. Dat er wetten moeten zijn om de maatschappij een beetje ordentelijk te laten verlopen, ben ik mee akkoord. Maar wetten die geen draagvlak hebben bij de bevolking, moeten stantepede worden afgevoerd. Zoals de nieuwe wet die toelaat aan fietsers om door het rode licht te rijden. Deze verkeersborden zijn onwettelijk. Een verkeerslicht heeft altijd voorrang op gelijk welk bord dat er ook moge staan. Alleen een politieagent kan een verkeerslicht tijdelijk vervangen. Het is nu maar wachten op de eerste verkeersongevallen met dodelijke afloop. Het zal een vette kluif worden voor de verzekeringsmaatschappijen en hun advocaten…
Regeren? Hoe moeilijk kan dit zijn? Regeren is veeleer een kwestie van centen geworden. Compromissen sluiten over het gebruik van de belastinggelden. Onze centen dus. Er wordt verwacht van de burger dat hij of zij als en goede huisvader/moeder omspringt met zijn of haar huishoudgeld. De staat, die het voorbeeld zou moeten geven, daarentegen gooit het langs ramen en deuren buiten. Tot Europa zegt dat er dringend orde op zaken moet gesteld worden. Dan is het plots bezuinigen wat de klok slaat. En wie is er het eerst slachtofffer? Juist, de kleine man en vrouw. De werkende klasse, de doppers, de gehandicapten en noem maar op. In eigen boezem kijken doen de politici niet. Zichzelf 10% opslag geven, om daarna met uitgestreken gezicht te komen vertellen dat ze 8% gaan inleveren, is een kunst die hen op het lijf en aanverwante lichaamsdelen geschreven staat…
Regeren? Ten tijde van de regeringscrisis, die goed op weg was om bijna een eeuw te duren, draaide dit landje ook. De winkelrekken lagen vol, er was geen schaarste. De mensen gingen op vakantie, betaalden netjes hun belastingen en keken er niet vrolijker om. Wat was dan het probleem? De splitsing van Halle-Brussel-Vilvoorde? Daar ligt de burger toch niet van wakker? Vroeger was België één staat. Nu is het een samenraapsel van verscheidene delen van het land met elk hun eigen regering en parlement. Geldverslindende gemeenschappen die alleen maar tot doel hebben om nietszeggende politici aan de macht te brengen en te houden. Waarom moet die schijnvertoning van democratie nog langer in stand gehouden worden? Beslissingen over hoe men de burger nog wat meer kan oplichten zijn al lang genomen in één of andere achterkamertje. Waar het zonlicht niet binnen mag…
Waarom gaan wij stemmen? Omdat het moet en wij de schijn willen ophouden dat we mee mogen beslissen. Hebben wij mogen beslissen om mee te stappen in het euro-débacle? Nee, ze hebben het door onze strot geduwd. Met alle gevolgen vandien. Een euro die meer waard is op papier dan ze in werkelijkheid is. Alles ging toch beter worden? De koopkracht ging zelfs ongekende hoogten kennen. Tien jaar na datum blijft er van die luchtbel niet veel meer over. Het ene land na het andere wordt meegesleurd in vrije val. Niet meer te stoppen. De banken lachen zich te pletter. Ik vraag me af waar al dat geld gebleven is. Verkeerde investeringen? Schoenmaker blijf bij je leest, zeg ik altijd. De investeerders blijven weg, de consumptie daalt. We moeten met z’n allen meer consumeren. De crisis is juist ontstaan door overconsumptie. Door het toekennen van leningen voor alles en nog wat. Wetende dat veel mensen het niet eens zouden kunnen afbetalen. Regeringen hebben zoveel macht aan de banken gegeven dat ze nu mogen opdraaien voor de tekorten. Met ons belastinggelden. Wij betalen alles hier in drievoud. Is het dan verwonderlijk dat de gewone burger amper nog de eindjes aan elkaar kan knopen? Wat zou er gebeuren als men morgen naar de bankautomaat gaat en er verschijnt op het schermpje dat wegens een nijpend tekort aan geld er niet gepind kan worden? Naar de bank zelf gaan? Gesloten om dezelfde redenen. Geen geld meer voorhanden. Je staat aan de kassa en wilt betalen met je bankkaart? Gaat niet, saldo ontoereikend. Geld is verdwenen met de noorderzon. Niemand staat erbij stil, dat dit kan gebeuren. Kijk maar naar Griekenland. Het land van zon, blauwe zee en sirtaki. De ouders van een Griekse vriend moeten zien toe te komen met 320€. Ik geloofde m’n oren niet, ben het gaan opzoeken op internet. ’t Schijnt nog te kloppen ook. Kinderen hebben geen eten, krijgen amper medische verzorging. Vechten aan de vuilnisbakken om de restjes eten die er eventueel zouden kunnen in liggen. Dat is wat er over blijft van een welvaartstaat. Mensen die gedegradeerd worden tot beesten. Als men alles afneemt van de mensen moet men niet verwonderd zijn als er een revolutie komt. Mensen hebben nu eenmaal ook een overlevingsdrang. ’t Zit ingebakken in de genen. Als een rat in het nauw gedreven wordt, kiest hij ook voor de aanval.
Regeren? Beste regeerders, kies nu eindelijk eens voor het welzijn van uw burgers, niet voor het grootkapitaal. Per slot van rekening is regeren niet meer dan overleven in de beste omstandigheden hé?

©GoNo

maandag 18 juni 2012

Digitaal, wat een kabaal…

Er begint stilaan een mentaliteitswijziging te ontstaan bij de mensen. Meer en meer mensen ergeren er zich aan dat ze voortdurend opgebeld worden. Dat constant bereikbaar zijn voor iedereen begint de mensen op de zenuwen te werken. Bij mij werkt het op mijn zenuwen als ik in een overvolle bus of tram doorlopend getuige mag zijn van gesprekken die me geen bal of reet kunnen schelen. Ik heb ook een mobieltje, maar meestal ligt hij thuis op het salontafeltje. In het begin was het vergeetachtigheid, nu laat ik dat ding liggen omdat ik ervan uitga dat ze maar moeten terugbellen als het toch zo dringend is. Wat meestal niet gebeurt…
Soms vraag ik me af of mensen nog een gewoon gesprek kunnen voeren. Zonder een mobieltje aan hun oor. Of in hun hand. Je moet er eens opletten hoeveel keer per minuut iemand op z’n mobieltje kijkt om te zien of er geen berichtje is. Met die smartphones loopt het helemaal uit de hand. Je mails lezen, surfen en spelletjes spelen, een film bekijken tot je scheel ziet van de hoofdpijn wegens te klein scherm. Het kan allemaal. De pubiliciteitsjongens spelen er handig op in. Meelopen met de kudde of je bent ouderwets en niet ‘ cool’…
Kinderen kunnen bijna niet meer schrijven, alles moet digitaal. Zelfs boeken zijn nu digitaal. Wat is er heerlijker dan op de vodden- en rommelmarkt een oud boek ter hand te nemen en zich af te vragen wat dat boek allemaal meegemaakt heeft? Een boek is goed op weg om een rariteit te worden. Ik kan me perfect voor stellen dat er binnen honderd jaar alleen nog boeken zullen staan in zwaarbewaakte bibliotheken, toegankelijk voor de happy few. We zijn zo afhankelijk geworden van al dat digitaal gedoe, dat we bij de minste storing niet meer weten op welke planeet we leven. Probeer maar eens aan geld te geraken als door een zogenaamde technische storing de pc’s uitvallen. Meestal met een weekend voor de deur. ’t Is zo’n beetje als aan de kassa staan, wetende dat er nog geld op je rekening staat en toch zegt dat rotding dat je saldo ontoereikend is. Meerdere malen meegemaakt. Je staat daar met het schaamrood op je wangen. Probeert een uitleg te verzinnen die kant noch wal raakt. Karretje laten staan, te voet naar de bank. Geld opvragen aan het loket. Bank zegt dat alles in orde is en de storing verholpen is. Waarvoor dient een bankkaart, vraag ik me soms af. Nu zorg ik dat ik steeds twintig euro op zak heb, in geval van nood. ’t Heeft ook nog z’n voordelen. Ik koop alleen datgene wat ik broodnodig heb, er zorg voor dragende dat ik die twintig euro niet overschreid. Budgetbeheer, noem ik dat sarcastisch. Of pure noodzaak hé?
Maar nu lees ik in m’n krant, ook digitaal, dat de mensen het beu worden. Smartphones zijn op de terugweg, gewone mobieltjes waarmee je alleen maar kunt bellen en een sms’je versturen komen terug in de mode. Goedkoop spul van zeggen en schrijven pakweg 25€.
Weg met die dure gagdets die je telefoonrekening naar ongekende hoogten brengt. Sommige mensen hebben geen geld om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, maar lopen wel met het laatste nieuwe mobieltje tegen hun oor geplakt. Kwestie van status zeker? Ik krijg soms de opmerking dat ik moeilijk te bereiken ben. Dat ik meestal niet antwoord als men mij belt. Alsof er een ongeschreven wet bestaat die zegt dat ik ten alle tijde bereikbaar moet zijn. M’n kat ja? Ze weten me wonen, als ze dringend een gesprek willen, dat ze dan in hun nog niet afbetaalde wagen springen. Misschien hebben ze dan kans om mij te pakken te krijgen. Wat kan er in godsnaam zo dringend zijn om mij te storen om tien uur ’s avonds? Een meteoriet die zal inslaan op deze aardkloot? ‘Tja, daar zal ik weinig aan kunnen veranderen. ’t Is voorbij voor je het weet, denk en zeg ik altijd.
Een overlijden in de familie? Ook voorbij voor je het weet hé? Als ze levend waren keken ze naar mij niet om, als ze overleden zijn kijk ik naar hen niet om. Zo simpel als pompwater. Even helder en fris…
Straks vertrek ik om te solliciteren. Ik moet er om halftien zijn. M’n beknopte cv ligt al gereed. Ik zal zoals gewoonlijk niet de enige kandidaat zijn om die droomjob in de wacht te slepen. Misschien word ik wel afgerekend op het al dan niet hebben van een smartphone. Op de vraag of ik altijd bereikbaar ben, zal ik deftig liegen. Natuurlijk, zal ik zeggen, dag en nacht. Vierentwintig uur per dag bereikbaar. Bij mij is er geen verschil tussen dag en nacht. Als toekomstige bediende in uw hooggeroemde firma is dat het minste dat ik kan doen hé? Ik wil zelfs werken aan een hongerloontje waarvoor de meeste werklozen nog hun bed niet voor uitkomen. M’n toekomstige baas zal me aankijken met tranen in de ogen. Tranen van geluk, waar vindt ge tegenwoordig nog zo een plichtsbewuste bediende? En dat hongerloontje is mooi meegenomen, zie ik hem al denken. ’t Kan ook zijn dat die kerel mij gewoon buitenschopt omdat hij geen bal gelooft van wat ik hem op z’n mouw aan het spelden ben. Maar kom, wie niet waagt, niet wint hé? Straks, eerst op de tram daarna op de bus, zal ik wederom getuige zijn van de verworvenheden van deze uitermate moderne maatschappij. Of ik nu wil of niet, ik zal deel uitmaken van mobiele gesprekjes. Nietszeggende debiele gesprekken. Kijk toch eens hoe belangrijk ik ben, kijk toch eens naar m’n laatste nieuwe mobieltje. Ooit heb ik eens gezegd aan iemand die naast mij zat te kwetteren in haar mobieltje om de groeten te doen van mij aan haar gesprekspartner. Ze keek me aan alsof ze door een wesp gestoken was. Da’s privé, daar heb jij geen zaken mee. Was haar voortreffelijk antwoord. Nee, juffrouw, uw gesprek is niet privé, u maakt mij getuige van uw onnozele gesprek, derhalve is er niks vertrouwelijk aan. Bel dan buiten, maar laat mij gerust, ik wens geen deel uit te maken van uw vriendenkring. Daar bestaat Facebook voor hé? Ze is op een andere plaats gaan zitten. Kwaad. Haar plaats werd ingenomen door een bruingetaande snotneus met een mp3-speler. Nog erger. Arabische muziek die mij na drie noten deden verlangen naar de eenzaamheid en desolatie van een woestijn. Met als enige buur een dromedaris of bij gebrek aan, een kameel.
Maar kom, al bij al kan ik niet klagen, er is nog hoop in de toekomst. Tussen hier en twintig jaar, als ik het zo lang nog zal volhouden, gaan we met z’n allen op vakantie op de maan. Of Mars, wie weet. Naar het schijnt is het daar geweldig stil…

©GoNo

dinsdag 12 juni 2012

De bal is rond…

Geef het volk brood en spelen, zei ooit een Romeinse keizer. In de hedendaagse tijd doen ze juist hetzelfde. ’t Is allemaal voetbal en tennis dat de klok slaat. ’t Draait om een bal, de ene al wat groter dan de andere. In wezen is zo’n bal of balletje speelgoed voor kinderen. Om ze zoet te houden en, volgens hooggeleerde heren en madammen, om hun vaardigheden te ontwikkelen. Ik vraag me soms af wat een mens bezielt om zich steeds maar weer onderling te willen meten. Is het omdat wij zo prestatiegericht zijn? Is het omdat wij gebrainwasht zijn om telkens de lat hoger te moeten leggen? Feitelijk begint het al in de school. Punten halen, zoveel mogelijk laten zien dat je de slimste bent van de klas. Haal je geen punten, dan kom je in het verdomhoekje terecht. Of, zoals vroeger, met ezelsoren voor de klas. Gelukkig zijn die vernederingen de schoolwereld uit. Maar er gaan stemmen op om de lijfstraffen terug in te voeren. Een tik van de meetlat of een bordenwisser tegen je dwaze kop kan wonderen verrichten, zo luidt het. Ik herinner me nog de oorvegen, het slaan op de knokkels en het trekken aan de oren. Onze meester kende er wat van. Had z’n opleiding genoten bij de Gestapo. Er moest niet veel gebeuren of je had prijs. Gezien ik van kleinsaf aan een rebel was, viel ik altijd in de prijzen. M’n trofeeënkast puilt uit van de prijzen die ik in de lagere school vergaard heb. In het internaat was het soms nog erger. Daar hadden we een turnleraar die tikken verkocht met z’n bos sleutels. Klagen konden we niet, gezien we gerechtskinderen waren. Waar zouden we moeten gaan klagen? Ik heb het één keer geprobeerd. Toen de jeugdrechter op bezoek kwam in het tehuis waar ik toen verbleef. Met als resultaat een bolwassing en een fikse uitbrander er bovenop. Twee dagen later moest ik in de turnles naar voor komen. De leraar bekeek me alsof ik het vuil van de straat was. Ik voelde de wind al waaien…
“ Pak dat touw in je handen en maak dat je boven bent…”
Het gevlochten koord was in m’n ogen kilometers lang. Hoe moet ik tot boven geraken? In mijn klas waren er maar een stuk of drie die erin slaagden om tot in de nok te geraken. De meesten bleven ergens halverwege bengelen. Maar kom, wat dacht die kerel wel? Ik zou hem eens laten zien dat niet iedereen een sportman moet zijn om zulke klus te klaren. Met frisse moed en toegeknepen billen begon ik de tocht naar de hemel. In mijn geval het plafond. Halverwege nam ik even de tijd om van het onderliggende panorama te genieten. Alsof ik in een circus aan de trapeze hing en mij aan het voorbereiden was om een salto mortale uit te voeren.
“ Is het nog voor vandaag?”hoorde ik de turnleraar roepen.
“ Nee, ’t is voor morgen…”mompelde ik.
Ik slaagde in m’n opzet, tikte de dwarsbalk aan en liet me terug naar beneden zakken. Met blozende wangen genoot ik duidelijk van de bewonderende blikken van m’n toenmalige schoolcollega’s. ’t Was van korte duur…
“ Opnieuw…”
Wablief? Beetje normaal doen hé? Ik ben nog buiten adem van m’n vorige prestatie. De turnleraar is onverbiddelijk.
“ Opnieuw of moet ik je naar boven sjotten?”
Ik wilde bijna zeggen dat het me een goed idee leek, maar hield wijselijk m’n grote mond. Ik nam het touw in beide handen, probeerde me op te trekken maar had de kracht niet meer. Ik wist wat er ging komen. En het kwam. De sleutelbos kwam onzacht op m’n achterhoofd terecht. Ik voelde de buil groeien op m’n schedelpan. ’t Zou een serieus exemplaar worden, zoveel was zeker. De pijn was ongemeen hard, maar ik gaf geen kik. Geen traan zou ik laten, nam ik me voor. Het maakte de turnleraar nog meer kwaad. Hij sleurde me aan m’n haren de halve turnzaal rond. Tegen een razende hond is het moeilijk je te verzetten. Ik was geen partij voor hem, wegens te licht en te klein. Hij zette me op de bok, nam een basketbal die ik schrijlings gezeten met twee handen de lucht moest insteken. Probeer het maar eens, hoe lang kan een kind dat volhouden? Laat staan een volwassene? Maar ik deed het, ik moest wel. Na vijf minuten voelde ik m’n armen al niet meer. De leraar kwam naar me toe en gaf me een fikse tik op m’n knie. Met de sleutelbos. De ene pijn hief de andere op. Nu vloeide er wel een traan of ik wilde of niet. Als het zo doorging was ik tegen het einde van de turnles een wrak. Dit moest stoppen. De rebellie stak de kop op, de agressie om zoveel onrecht ook. Ik liet m’n armen zakken. Al sloeg hij me dood, geen haar op m’n hoofd dat er nog aan dacht om dit sadistische spelletje voort te zetten. Ik zag de leraar alsof hij door een wesp gestoken was op me afkomen. Rinkelende sleutelbos in de hand. Als een cipier in de gevangenis. Een halve meter nog. Nee, ’t zou deze keer niet lukken. Met al de kracht die ik nog bezat gooide ik de basketbal naar z’n tronie. Raak. De bal sloeg te pletter op z’n neus. Ik hoorde iets kraken. Z’n neus bloedde. Zonde van de basketbal, nu hing er bloed op. De turnleraar greep naar z’n uitsteeksel. Kreunde dat z’n neus gebroken was. Wat nadien ook bleek. De turnles was gedaan wegens het tijdelijk onbeschikbaar zijn van een sportleraar. Ik moest bij de directeur komen. Een strenge pater, die de negertjes in de Congo nog bekeerd had. Op een rechtvaardige manier, met harde hand dus. Het vonnis was rap geveld. Naakte cel. Acht dagen. Zonder bezoek of boeken. Dat bezoek kon me gestolen worden. Maar geen lektuur was andere koek. Uren lijken dan op eeuwen. De tijd gaat traag voorbij. En na een tijdje heeft men totaal geen besef meer van de tijd. Je ziet alleen het verschil tussen dag en nacht…
Na acht dagen werd ik overgeplaatst naar een ander gesticht. Met als enige uitleg dat ik een slecht voorbeeld was voor m’n medeleerlingen. Maar waar ik nu terecht zou komen, zouden ze me wel temmen. De toemalige rijkswacht kwam me ophalen in een aftandse Renaultje. Een R4’tje. Ze waren vriendelijk, we stopten zelfs onderweg om iets te eten en te drinken. Hadden ze medelijden met mij omdat ze wisten naar waar ze me brachten? Ik weet het niet. Maar de rit duurde lang. Ik viel in slaap, droomde van een betere wereld. Mijn wereld. Ik werd zachtjes wakker geschud.
“ We zijn er…”
Ik wreef in m’n ogen. Zag een groot gebouw met tralies voor de ramen. Een grote poort die openstond. Met uitzicht op een rij bomen en een goed onderhouden plantsoen. ’t Zag er allemaal minder erg uit dan het was. In grote letters stond er op een bord: R.O.O.G.-Rijks-Observatie-en Opvoedingsgesticht. De naam alleen al deed me rillen…

©GoNo

donderdag 7 juni 2012

Ergens in een dorp op ’t platteland…

Kennismaking met het dorpje Kerkebroek en z’n ingezetenen…

Het scheelde maar een haar of Thomas was naar de eeuwige jachtvelden vertrokken. In een fractie van een seconde zag hij z’n leven voorbij flitsen. Het stelde niet veel voor, was nadien z’n conclusie. Een leven van twaalf stielen en dertien ongelukken. Z’n geboorte was ook een ongelukje. Z’n teerbeminde mama was de pil vergeten te nemen. Papa verschoot zich een bult, er waren al vijf kinderen en nu was er nog eentje op komst. Op z’n vraag hoe het kwam, kreeg hij als antwoord van z’n schatteboutje:-moet ik hier altijd aan alles denken?-
De pastoor wreef in z’n handen, weer een zieltje bij, het kon niet op. Gezien z’n mama nogal wreed katholiek was kon er van abortus geen sprake zijn. Papa had het anders graag gewild, een trip naar Nederland zag hij wel zitten. Hij vervloekte het dorp hartsgrondig. Hoe was hij ooit op het idee gekomen om die rotboerderij van z’n vader over te nemen? Alle dagen in de stront werken, alle dagen stinken en het enige verzetje was af en toe een pintje in het duivenlokaal, dat geheel toepasselijk “ De Reisduif” noemde. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Prijzen winnen met z’n duiven zat er niet in, hij kende amper het verschil tussen een haan en een kip. Maar in dit klotedorp moest hij deelnemen aan het sociale leven. Hij was ook lid van de fanfare. Ieder dorp dat zichzelf respecteert heeft een fanfare. Fanfare “ Sinte Cecilia”. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Dan had je nog de spaarkas “ ’t Vijffrankske”. Hoe komen ze…jaja, we weten het al.
Eén keer per jaar was het kermis op het plein voor de kerk, tevens het marktplein. De pastoor en z’n kwezels hielden vanachter het raam in de pastoorswoning het jonge volkje in de gaten. Er zou maar eens gekust moeten worden onder de berkenbomen. In het begin van z’n ambtstermijn schoot hij als een raket naar buiten, met de kachelpook in z’n hand. De onverlaat die het gewaagd had een frisse deerne te kussen, mocht er zeker van zijn dat die gietijzeren pook op z’n verdommenis terecht kwam. Tot op zekere dag de zoon van smid Pol Knol ( Pol was z’n naam, Knol omdat hij paarden besloeg) de pook uit de handen van een verbouwereerde pastoor trok en hem gewoonweg in tweeën plooide. De volgende keer doe ik hetzelfde met uwen nek, zei Henricus, want zo heette die zoon. De pastoor was zodanig van z’n stuk gebracht dat hij stond te trillen op z’n benen. Gij, gij gaat recht naar de hel. Zei de pastoor met overslaande stem. Ik werk alle dagen in de hel, misschien moet je eens in het vuur van de smidse komen zitten, was z’n antwoord. De jeugd heeft geen respect meer, losgeslagen en zonder enig besef nog van morele waarden. Dat zou het thema worden van de volgende preek. Henricus, bijgenaamd Zwarte Rik, liet het niet aan z’n hart komen. Laat die kerkganger maar lekker koken in z’n wijwatervat. Hij geloofde in God noch gebod. Daar had z’n vader voor gezorgd. Die at alle dagen een paar pastoors tussen z’n boterhammen. Bij wijze van spreken. Gezien er geen andere smid was uren in de omtrek, kon hij zich veel permitteren. Het socialisme stak juist de kop op. Het communisme ook. En zoals men weet zijn die twee strekkingen geen goed vrienden van de katholieken…
Maar nu hadden de katholieken het in dit godvergeten dorp het nog voor het zeggen. En daar maakte de pastoor handig gebruik van. Hij zat wel niet in de gemeenteraad, maar de burgervader was een goede vriend van hem. Bij een goed glaasje wijn en een even goed sigaartje werd er veel bedisseld. Soms vroeg men zich af of de gemeenteraadszittingen nog ooit zouden doorgaan op het gemeentehuis. Maar er waren veranderingen op til. De smid had zich kandidaat gesteld voor het burgemeesterschap. Op de lijst van de Sossen. De pilaarbijters-en bijtsters spraken er schande van. Ze gaan allemaal naar de hel, donderde de pastoor vanop z’n kansel. Schijnbaar was hij vergeten dat z’n heer en meester Jezus gezegd had dat hij alle mensen lief had. Maar toen bestonden er nog geen socialisten.

Nog een week en ’t is kermis. De voorbereidingen zijn volop aan de gang. Er worden kraampjes getimmerd, de bomen worden gesnoeid, de hagen ook. De lampions zijn al opgehangen. De fanfare oefent op de kiosk. Het is een zwoele zomerdag, de pastoor kijkt en ziet dat het goed is. De smid en z’n zoon kijken ook. We gaan nog lachen, zegt de smid tegen z’n zoon. De pastoor loopt over het plein, maakt een praatje met iedereen die hem genegen is. De rest kan de pot op.
“ Hallo meneer pastoor, zijt ge op zieltjes aan ’t jagen?”vraagt de smid met een grijnslachje.
“ Gij zijt even zwart als den duvel, uw smidse is het voorgeborchte van de hel…”zegt meneer pastoor.
“ Jan kan goed zijn, maar ’t is lekker warm in de winter en dat kunt ge van uw kerk niet zeggen hé?”
Dat was een teer punt dat de smid aanraakte. De kachel in de kerk was al jaren kapot. De kachelbuis moest dringend vernieuwd worden, er zaten een paar serieuze gaten in. De rook die in normale omstandigheden naar buitne moest trekken, bleef nu hangen in de kerk. Wat Jezus en al die andere heiligen telkens een fikse hoestbui ontlokte. De kerkgangers ook. Maar de pastoor vertikte het om aan de smid te vragen om die kachelbuis te repareren. En geld om een nieuwe buis te kopen was er niet. Ze hadden nog maar juist het dak hersteld. Dus voorlopig geen warme kerk in de winter. Om in de hemel te geraken moet men af en toe eens afzien hé?
“ Zeg pastoor, ik heb hier nog een kachelbuis liggen, zo goed als nieuw, voor een schappelijk prijsje kom ik ze installeren? Wat denkt ge? Ge kunt toch uw schaapjes niet in de kou laten zitten? Alhoewel, schaapjes hebben een wollen frakske aan, die kunnen tegen de kou…
“ Smid Pol Knol, wacht maar tot ge voor uwen Schepper zult staan, dan zal het lachen u wel vergaan…”
“ Denkt ge dat, meneer pastoor? Jezus zijne papa lacht volgens mij ook graag als ik zo z’n schepping eens bezie…”
De pastoor draait zich om, is de smid kotsbeu. Blasfemie, heiligschennis en nog zo wat van die dingen, mompelt hij. Stel je voor dat die kerel verkozen wordt in de gemeenteraad, God nog aan toe, als dat ooit moest gebeuren dan verhuis ik naar ’t klooster. De smid lacht in z’n vuist. Z’n dag is weer goed. Clotilde, de meid van de pastoor, komt als een tientonner afgestevend naar haar pastoor. ’t Mens weegt bijna honderd kilo, maar is voor haar leeftijd en gewicht nog geweldig goed ter been.
“ Meneer pastoor, Jan van Gerard van den Achterhoek zit te wachten met Mie van de Schele van ’t Kantje. Ze zeggen dat ze afgesproken waren met u om hunne trouw te bespreken…en ik weet weer eens van niets…”
“ Clotilde, gij moet van nikske weten, ik ben hier de pastoor hé? Of niet soms?”
“ Ja ja, ’t is al goed, ik ben alleen maar goed om uwen was en uwen plas te doen. Mij vertellen ze nooit iets…”
“ Clotilde, gij zult aan de rechterhand van de Vader mogen zitten en alle dagen rijstepap mogen eten met een gouden lepeltje. En godganse dagen zingen voor onze Heer, en ga nu maar zeggen dat ik kom…”

Thomas staat te praten met de champetter., die tevens z’n jongere broer is. Die wou onder geen beding de boerderij overnemen. Gezien zijn functie van arm der wet. Dat z’n vader illegaal jenever stookte, zag hij wijselijk door de vingers. Zolang de accijnzen er maar niet achter kwamen, was er geen vuiltje aan de lucht.
“ Marie heeft het weer goed gelapt hé? Hoe gaat gij dat bolwerken met zes snotjongskes? Moest ik van u zijn, ik zou een knoop in dat fluitje leggen. Straks hebt ge een hele voetbalploeg. Dat mankeren we hier nog, een voetbalploeg. Zeg, hebt ge het gehoord? Charel van Lowie van ’t Zinkend Schip, ge weet wel, die kroeg met die plezante meisjes op de Lange Baan, gaat een nieuw café openen. Hij heeft dat huis aan de Viersprong gekocht. Naar ’t schijnt zou het een deftig café worden. Alleen toegankelijk voor de socialisten. Ze gaan het “ Het Volkshuis” noemen. Dat gaat hier nog veel ruzie teweeg brengen. Ge moogt het niet verder vertellen, maar de smid heeft er ook z’n geld ingestoken…”
Zou de pastoor dat al weten, vraagt Thomas zich af. Het nieuwtje zal rap de ronde doen. In stilte moet hij toch de smid bewonderen. Waarom had hij zoveel haar niet op z’n tanden. Bedenkt hij zich…
Geheel in zichzelf verzonken steekt hij zonder te kijken de straat over. De brouwer remt uit alle macht, gooit in een refleks het stuur om. Het scheelde maar een haartje of de kindjes van Thomas en Marie waren vroegtijdig wees geworden…

©GoNo

dinsdag 5 juni 2012

Met een kat op schoot…

Ik heb terug een kat, meer bepaald een kattin. Gekregen voor mijn verjaardag van m’n dochter Isabel. Een zwarte kat. Die horen normaal bij heksen en andere toverkollen. Dus ze past perfect bij mij. Ik ga me nu een grote pot aanschaffen, kwestie dat het beestje zich een beetje thuis voelt. Om middernacht, klokslag 24:00 en geen minuut later, ga ik dan m’n brouwsels maken. Ik ga beginnen met een soepje dat mij de eeuwige jeugd zal schenken. Het volgende brouwsel zal er eentje zijn die mij helderziend zal maken, zodat ik alle weken de lotto win. Meer moet dat niet zijn…
Op m’n balkonnetje ga ik een heksenkring van hallucinerende zwammen planten. Ik zie ze nu al vliegen. Het lijkt me goedkoper dan een roes van teveel Kriek te zuipen. Wat zo’n zwarte kat allemaal niet teweeg brengt. Een bezem heb ik ook nog nodig, spaart me een tramkaart uit. ’t Moet toch heerlijk zijn om ’s nachts boven de daken te zweven en zich Harry Potter te voelen. Antwerpen by night en in vogelvlucht. Naast een vliegtuig gaan vliegen en zwaaien met m’n hand. Binnen wrijven ze in hun ogen en vragen zich af of ze wel goed gezien hebben. Als ze hun raampje open doen, ben ik zelfs bereid wat gedichten voor te dragen vanop m’n gestroomlijnde bezem. Mits een kleine vergoeding die ik dan bereidwillig in het Fonds van Gepensioneerde Heksen zal storten, na aftrek van gemaakte kosten. Turbo-bezems kosten ook geld hé? Maar het gaat over m’n nieuwe huisgenote, de rest is larie en nonsens. Bladvulling als het ware…
Ze is zwart, maar dat wist u al omdat ik het zojuist geschreven heb. Haar naam? Musti, zoals de vorige. M’n dochter zei dat ze zo heette. Valt mee voor mij want ik kan maar één naam onthouden. Ik heb terug de neiging om haar Bolleke te heten. Deed ik met m’n vorige kat ook. Als ik Bolleke riep, kwam ze niet. Als ik Musti riep, ook niet. Ze kwam alleen als ik “ eten!!” riep. Moet ge geen kat hebben? Ze rust nu in vrede, ik denk nog altijd aan haar. Musti, m’n nieuwe aanwinst, zit hier nu al enkele dagen. Ze was het van de eerste dag al gewoon. Ze eiste haar plaatsje op. Keek me aan met geslepen kattenogen. Om mij duidelijk te maken dat ze geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken. Ik laat haar begaan, ’t is zoals een klein kind die een eerste verkenningstocht maakt in de grote mensenwereld. Alles lijkt veel groter dan het in werkelijkheid is. Dat heb je als je een deel van je leven laag bij de grond moet doorbrengen. Zo ook met Musti…
Ze is lief en vraagt constant aandacht. Een echte flodderkat, een schootkat. Loopt me steeds achterna, ’t is uitkijken geblazen of ik trap op haar aanhangsel, die we voor ’t gemak een staart noemen. Als ze spint, raar dat een kat spint, zou een spin dan katten, zevert ze nog erger dan ik. Er is volgens mij iets mis met haar speekselklieren, denk ik. Als ik op m’n buik lig om een dutje te doen, kruipt ze op m’n rug. Begint te dabben in m’n rug. Gratis massage ware het niet dat haar nagels vlijmscherp zijn. Om nog maar te zwijgen van de lading speeksel die ik in m’n nek krijg. Maar ik neem aan dat dit ook een vorm van liefde is. Water en zeep helpt ook, nietwaar?
’t Is terug een aanpassing, ik moet nu rekening houden met een huisgenote. Zorgen voor een propere kattenbak, water verversen en driemaal per dag haar etensbakje aanvullen. Want eten doet ze goed, haar spijsvertering werkt optimaal. Wat er van voor ingaat, komt er vanachteren uit. Als ik aan het koken ben, durft ze op het aanrecht springen. Levensgevaarlijk. Voor beiden. Gezien ik last heb van een hoge bloeddruk en evenwichtstoornissen heb, moet er niet veel gebeuren eer ik tegen de grond ga. Kokende soep met een kat erin, lijkt me nu niet bepaald het menu waar ik op zit te wachten. Dus probeer ik haar te leren om uit de keuken weg te blijven als ik bezig ben. Ze kijkt me dan aan alsof ze wil zeggen:-zagevent, ga op een ander zagen-…
Maar ik ben blij, ben niet meer alleen. Heb terug iemand om mee te praten. Of ze luistert, da’s een ander paar mouwen. Maar dat kan me geen barst schelen, als ik maar ’t gevoel heb hé?
Als ze voor het raam zit en ze ziet een kat of een hond, blaast ze. Ze kan geen andere huisdieren uitstaan, zo lijkt het wel. Ergens moet er iets gebeurd zijn in haar vorige leven. In Egypte hadden katten de status van heiligen, misschien ligt het daar aan, wie weet. Of ze duldt geen concurentie, da’s dan weeral eigen aan het ’vrouwtje-zijn’. Denk ik toch, ik kan er ook naast zitten.
De zon schijnt, ik ga straks lekker op m’n balkonnetje zitten kijken hoe m’n bloemen groeien. Samen met m’n kat. Eerst op m’n schoot en dan op de tafel. Lang uitgerekt. Wat een leven hé?

©GoNo