De bal is rond…
Geef het volk brood en spelen, zei ooit een Romeinse keizer. In de hedendaagse tijd doen ze juist hetzelfde. ’t Is allemaal voetbal en tennis dat de klok slaat. ’t Draait om een bal, de ene al wat groter dan de andere. In wezen is zo’n bal of balletje speelgoed voor kinderen. Om ze zoet te houden en, volgens hooggeleerde heren en madammen, om hun vaardigheden te ontwikkelen. Ik vraag me soms af wat een mens bezielt om zich steeds maar weer onderling te willen meten. Is het omdat wij zo prestatiegericht zijn? Is het omdat wij gebrainwasht zijn om telkens de lat hoger te moeten leggen? Feitelijk begint het al in de school. Punten halen, zoveel mogelijk laten zien dat je de slimste bent van de klas. Haal je geen punten, dan kom je in het verdomhoekje terecht. Of, zoals vroeger, met ezelsoren voor de klas. Gelukkig zijn die vernederingen de schoolwereld uit. Maar er gaan stemmen op om de lijfstraffen terug in te voeren. Een tik van de meetlat of een bordenwisser tegen je dwaze kop kan wonderen verrichten, zo luidt het. Ik herinner me nog de oorvegen, het slaan op de knokkels en het trekken aan de oren. Onze meester kende er wat van. Had z’n opleiding genoten bij de Gestapo. Er moest niet veel gebeuren of je had prijs. Gezien ik van kleinsaf aan een rebel was, viel ik altijd in de prijzen. M’n trofeeënkast puilt uit van de prijzen die ik in de lagere school vergaard heb. In het internaat was het soms nog erger. Daar hadden we een turnleraar die tikken verkocht met z’n bos sleutels. Klagen konden we niet, gezien we gerechtskinderen waren. Waar zouden we moeten gaan klagen? Ik heb het één keer geprobeerd. Toen de jeugdrechter op bezoek kwam in het tehuis waar ik toen verbleef. Met als resultaat een bolwassing en een fikse uitbrander er bovenop. Twee dagen later moest ik in de turnles naar voor komen. De leraar bekeek me alsof ik het vuil van de straat was. Ik voelde de wind al waaien…
“ Pak dat touw in je handen en maak dat je boven bent…”
Het gevlochten koord was in m’n ogen kilometers lang. Hoe moet ik tot boven geraken? In mijn klas waren er maar een stuk of drie die erin slaagden om tot in de nok te geraken. De meesten bleven ergens halverwege bengelen. Maar kom, wat dacht die kerel wel? Ik zou hem eens laten zien dat niet iedereen een sportman moet zijn om zulke klus te klaren. Met frisse moed en toegeknepen billen begon ik de tocht naar de hemel. In mijn geval het plafond. Halverwege nam ik even de tijd om van het onderliggende panorama te genieten. Alsof ik in een circus aan de trapeze hing en mij aan het voorbereiden was om een salto mortale uit te voeren.
“ Is het nog voor vandaag?”hoorde ik de turnleraar roepen.
“ Nee, ’t is voor morgen…”mompelde ik.
Ik slaagde in m’n opzet, tikte de dwarsbalk aan en liet me terug naar beneden zakken. Met blozende wangen genoot ik duidelijk van de bewonderende blikken van m’n toenmalige schoolcollega’s. ’t Was van korte duur…
“ Opnieuw…”
Wablief? Beetje normaal doen hé? Ik ben nog buiten adem van m’n vorige prestatie. De turnleraar is onverbiddelijk.
“ Opnieuw of moet ik je naar boven sjotten?”
Ik wilde bijna zeggen dat het me een goed idee leek, maar hield wijselijk m’n grote mond. Ik nam het touw in beide handen, probeerde me op te trekken maar had de kracht niet meer. Ik wist wat er ging komen. En het kwam. De sleutelbos kwam onzacht op m’n achterhoofd terecht. Ik voelde de buil groeien op m’n schedelpan. ’t Zou een serieus exemplaar worden, zoveel was zeker. De pijn was ongemeen hard, maar ik gaf geen kik. Geen traan zou ik laten, nam ik me voor. Het maakte de turnleraar nog meer kwaad. Hij sleurde me aan m’n haren de halve turnzaal rond. Tegen een razende hond is het moeilijk je te verzetten. Ik was geen partij voor hem, wegens te licht en te klein. Hij zette me op de bok, nam een basketbal die ik schrijlings gezeten met twee handen de lucht moest insteken. Probeer het maar eens, hoe lang kan een kind dat volhouden? Laat staan een volwassene? Maar ik deed het, ik moest wel. Na vijf minuten voelde ik m’n armen al niet meer. De leraar kwam naar me toe en gaf me een fikse tik op m’n knie. Met de sleutelbos. De ene pijn hief de andere op. Nu vloeide er wel een traan of ik wilde of niet. Als het zo doorging was ik tegen het einde van de turnles een wrak. Dit moest stoppen. De rebellie stak de kop op, de agressie om zoveel onrecht ook. Ik liet m’n armen zakken. Al sloeg hij me dood, geen haar op m’n hoofd dat er nog aan dacht om dit sadistische spelletje voort te zetten. Ik zag de leraar alsof hij door een wesp gestoken was op me afkomen. Rinkelende sleutelbos in de hand. Als een cipier in de gevangenis. Een halve meter nog. Nee, ’t zou deze keer niet lukken. Met al de kracht die ik nog bezat gooide ik de basketbal naar z’n tronie. Raak. De bal sloeg te pletter op z’n neus. Ik hoorde iets kraken. Z’n neus bloedde. Zonde van de basketbal, nu hing er bloed op. De turnleraar greep naar z’n uitsteeksel. Kreunde dat z’n neus gebroken was. Wat nadien ook bleek. De turnles was gedaan wegens het tijdelijk onbeschikbaar zijn van een sportleraar. Ik moest bij de directeur komen. Een strenge pater, die de negertjes in de Congo nog bekeerd had. Op een rechtvaardige manier, met harde hand dus. Het vonnis was rap geveld. Naakte cel. Acht dagen. Zonder bezoek of boeken. Dat bezoek kon me gestolen worden. Maar geen lektuur was andere koek. Uren lijken dan op eeuwen. De tijd gaat traag voorbij. En na een tijdje heeft men totaal geen besef meer van de tijd. Je ziet alleen het verschil tussen dag en nacht…
Na acht dagen werd ik overgeplaatst naar een ander gesticht. Met als enige uitleg dat ik een slecht voorbeeld was voor m’n medeleerlingen. Maar waar ik nu terecht zou komen, zouden ze me wel temmen. De toemalige rijkswacht kwam me ophalen in een aftandse Renaultje. Een R4’tje. Ze waren vriendelijk, we stopten zelfs onderweg om iets te eten en te drinken. Hadden ze medelijden met mij omdat ze wisten naar waar ze me brachten? Ik weet het niet. Maar de rit duurde lang. Ik viel in slaap, droomde van een betere wereld. Mijn wereld. Ik werd zachtjes wakker geschud.
“ We zijn er…”
Ik wreef in m’n ogen. Zag een groot gebouw met tralies voor de ramen. Een grote poort die openstond. Met uitzicht op een rij bomen en een goed onderhouden plantsoen. ’t Zag er allemaal minder erg uit dan het was. In grote letters stond er op een bord: R.O.O.G.-Rijks-Observatie-en Opvoedingsgesticht. De naam alleen al deed me rillen…
©GoNo
“ Pak dat touw in je handen en maak dat je boven bent…”
Het gevlochten koord was in m’n ogen kilometers lang. Hoe moet ik tot boven geraken? In mijn klas waren er maar een stuk of drie die erin slaagden om tot in de nok te geraken. De meesten bleven ergens halverwege bengelen. Maar kom, wat dacht die kerel wel? Ik zou hem eens laten zien dat niet iedereen een sportman moet zijn om zulke klus te klaren. Met frisse moed en toegeknepen billen begon ik de tocht naar de hemel. In mijn geval het plafond. Halverwege nam ik even de tijd om van het onderliggende panorama te genieten. Alsof ik in een circus aan de trapeze hing en mij aan het voorbereiden was om een salto mortale uit te voeren.
“ Is het nog voor vandaag?”hoorde ik de turnleraar roepen.
“ Nee, ’t is voor morgen…”mompelde ik.
Ik slaagde in m’n opzet, tikte de dwarsbalk aan en liet me terug naar beneden zakken. Met blozende wangen genoot ik duidelijk van de bewonderende blikken van m’n toenmalige schoolcollega’s. ’t Was van korte duur…
“ Opnieuw…”
Wablief? Beetje normaal doen hé? Ik ben nog buiten adem van m’n vorige prestatie. De turnleraar is onverbiddelijk.
“ Opnieuw of moet ik je naar boven sjotten?”
Ik wilde bijna zeggen dat het me een goed idee leek, maar hield wijselijk m’n grote mond. Ik nam het touw in beide handen, probeerde me op te trekken maar had de kracht niet meer. Ik wist wat er ging komen. En het kwam. De sleutelbos kwam onzacht op m’n achterhoofd terecht. Ik voelde de buil groeien op m’n schedelpan. ’t Zou een serieus exemplaar worden, zoveel was zeker. De pijn was ongemeen hard, maar ik gaf geen kik. Geen traan zou ik laten, nam ik me voor. Het maakte de turnleraar nog meer kwaad. Hij sleurde me aan m’n haren de halve turnzaal rond. Tegen een razende hond is het moeilijk je te verzetten. Ik was geen partij voor hem, wegens te licht en te klein. Hij zette me op de bok, nam een basketbal die ik schrijlings gezeten met twee handen de lucht moest insteken. Probeer het maar eens, hoe lang kan een kind dat volhouden? Laat staan een volwassene? Maar ik deed het, ik moest wel. Na vijf minuten voelde ik m’n armen al niet meer. De leraar kwam naar me toe en gaf me een fikse tik op m’n knie. Met de sleutelbos. De ene pijn hief de andere op. Nu vloeide er wel een traan of ik wilde of niet. Als het zo doorging was ik tegen het einde van de turnles een wrak. Dit moest stoppen. De rebellie stak de kop op, de agressie om zoveel onrecht ook. Ik liet m’n armen zakken. Al sloeg hij me dood, geen haar op m’n hoofd dat er nog aan dacht om dit sadistische spelletje voort te zetten. Ik zag de leraar alsof hij door een wesp gestoken was op me afkomen. Rinkelende sleutelbos in de hand. Als een cipier in de gevangenis. Een halve meter nog. Nee, ’t zou deze keer niet lukken. Met al de kracht die ik nog bezat gooide ik de basketbal naar z’n tronie. Raak. De bal sloeg te pletter op z’n neus. Ik hoorde iets kraken. Z’n neus bloedde. Zonde van de basketbal, nu hing er bloed op. De turnleraar greep naar z’n uitsteeksel. Kreunde dat z’n neus gebroken was. Wat nadien ook bleek. De turnles was gedaan wegens het tijdelijk onbeschikbaar zijn van een sportleraar. Ik moest bij de directeur komen. Een strenge pater, die de negertjes in de Congo nog bekeerd had. Op een rechtvaardige manier, met harde hand dus. Het vonnis was rap geveld. Naakte cel. Acht dagen. Zonder bezoek of boeken. Dat bezoek kon me gestolen worden. Maar geen lektuur was andere koek. Uren lijken dan op eeuwen. De tijd gaat traag voorbij. En na een tijdje heeft men totaal geen besef meer van de tijd. Je ziet alleen het verschil tussen dag en nacht…
Na acht dagen werd ik overgeplaatst naar een ander gesticht. Met als enige uitleg dat ik een slecht voorbeeld was voor m’n medeleerlingen. Maar waar ik nu terecht zou komen, zouden ze me wel temmen. De toemalige rijkswacht kwam me ophalen in een aftandse Renaultje. Een R4’tje. Ze waren vriendelijk, we stopten zelfs onderweg om iets te eten en te drinken. Hadden ze medelijden met mij omdat ze wisten naar waar ze me brachten? Ik weet het niet. Maar de rit duurde lang. Ik viel in slaap, droomde van een betere wereld. Mijn wereld. Ik werd zachtjes wakker geschud.
“ We zijn er…”
Ik wreef in m’n ogen. Zag een groot gebouw met tralies voor de ramen. Een grote poort die openstond. Met uitzicht op een rij bomen en een goed onderhouden plantsoen. ’t Zag er allemaal minder erg uit dan het was. In grote letters stond er op een bord: R.O.O.G.-Rijks-Observatie-en Opvoedingsgesticht. De naam alleen al deed me rillen…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage