Ergens in een dorp op ’t platteland…
Kennismaking met het dorpje Kerkebroek en z’n ingezetenen…
Het scheelde maar een haar of Thomas was naar de eeuwige jachtvelden vertrokken. In een fractie van een seconde zag hij z’n leven voorbij flitsen. Het stelde niet veel voor, was nadien z’n conclusie. Een leven van twaalf stielen en dertien ongelukken. Z’n geboorte was ook een ongelukje. Z’n teerbeminde mama was de pil vergeten te nemen. Papa verschoot zich een bult, er waren al vijf kinderen en nu was er nog eentje op komst. Op z’n vraag hoe het kwam, kreeg hij als antwoord van z’n schatteboutje:-moet ik hier altijd aan alles denken?-
De pastoor wreef in z’n handen, weer een zieltje bij, het kon niet op. Gezien z’n mama nogal wreed katholiek was kon er van abortus geen sprake zijn. Papa had het anders graag gewild, een trip naar Nederland zag hij wel zitten. Hij vervloekte het dorp hartsgrondig. Hoe was hij ooit op het idee gekomen om die rotboerderij van z’n vader over te nemen? Alle dagen in de stront werken, alle dagen stinken en het enige verzetje was af en toe een pintje in het duivenlokaal, dat geheel toepasselijk “ De Reisduif” noemde. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Prijzen winnen met z’n duiven zat er niet in, hij kende amper het verschil tussen een haan en een kip. Maar in dit klotedorp moest hij deelnemen aan het sociale leven. Hij was ook lid van de fanfare. Ieder dorp dat zichzelf respecteert heeft een fanfare. Fanfare “ Sinte Cecilia”. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Dan had je nog de spaarkas “ ’t Vijffrankske”. Hoe komen ze…jaja, we weten het al.
Eén keer per jaar was het kermis op het plein voor de kerk, tevens het marktplein. De pastoor en z’n kwezels hielden vanachter het raam in de pastoorswoning het jonge volkje in de gaten. Er zou maar eens gekust moeten worden onder de berkenbomen. In het begin van z’n ambtstermijn schoot hij als een raket naar buiten, met de kachelpook in z’n hand. De onverlaat die het gewaagd had een frisse deerne te kussen, mocht er zeker van zijn dat die gietijzeren pook op z’n verdommenis terecht kwam. Tot op zekere dag de zoon van smid Pol Knol ( Pol was z’n naam, Knol omdat hij paarden besloeg) de pook uit de handen van een verbouwereerde pastoor trok en hem gewoonweg in tweeën plooide. De volgende keer doe ik hetzelfde met uwen nek, zei Henricus, want zo heette die zoon. De pastoor was zodanig van z’n stuk gebracht dat hij stond te trillen op z’n benen. Gij, gij gaat recht naar de hel. Zei de pastoor met overslaande stem. Ik werk alle dagen in de hel, misschien moet je eens in het vuur van de smidse komen zitten, was z’n antwoord. De jeugd heeft geen respect meer, losgeslagen en zonder enig besef nog van morele waarden. Dat zou het thema worden van de volgende preek. Henricus, bijgenaamd Zwarte Rik, liet het niet aan z’n hart komen. Laat die kerkganger maar lekker koken in z’n wijwatervat. Hij geloofde in God noch gebod. Daar had z’n vader voor gezorgd. Die at alle dagen een paar pastoors tussen z’n boterhammen. Bij wijze van spreken. Gezien er geen andere smid was uren in de omtrek, kon hij zich veel permitteren. Het socialisme stak juist de kop op. Het communisme ook. En zoals men weet zijn die twee strekkingen geen goed vrienden van de katholieken…
Maar nu hadden de katholieken het in dit godvergeten dorp het nog voor het zeggen. En daar maakte de pastoor handig gebruik van. Hij zat wel niet in de gemeenteraad, maar de burgervader was een goede vriend van hem. Bij een goed glaasje wijn en een even goed sigaartje werd er veel bedisseld. Soms vroeg men zich af of de gemeenteraadszittingen nog ooit zouden doorgaan op het gemeentehuis. Maar er waren veranderingen op til. De smid had zich kandidaat gesteld voor het burgemeesterschap. Op de lijst van de Sossen. De pilaarbijters-en bijtsters spraken er schande van. Ze gaan allemaal naar de hel, donderde de pastoor vanop z’n kansel. Schijnbaar was hij vergeten dat z’n heer en meester Jezus gezegd had dat hij alle mensen lief had. Maar toen bestonden er nog geen socialisten.
Nog een week en ’t is kermis. De voorbereidingen zijn volop aan de gang. Er worden kraampjes getimmerd, de bomen worden gesnoeid, de hagen ook. De lampions zijn al opgehangen. De fanfare oefent op de kiosk. Het is een zwoele zomerdag, de pastoor kijkt en ziet dat het goed is. De smid en z’n zoon kijken ook. We gaan nog lachen, zegt de smid tegen z’n zoon. De pastoor loopt over het plein, maakt een praatje met iedereen die hem genegen is. De rest kan de pot op.
“ Hallo meneer pastoor, zijt ge op zieltjes aan ’t jagen?”vraagt de smid met een grijnslachje.
“ Gij zijt even zwart als den duvel, uw smidse is het voorgeborchte van de hel…”zegt meneer pastoor.
“ Jan kan goed zijn, maar ’t is lekker warm in de winter en dat kunt ge van uw kerk niet zeggen hé?”
Dat was een teer punt dat de smid aanraakte. De kachel in de kerk was al jaren kapot. De kachelbuis moest dringend vernieuwd worden, er zaten een paar serieuze gaten in. De rook die in normale omstandigheden naar buitne moest trekken, bleef nu hangen in de kerk. Wat Jezus en al die andere heiligen telkens een fikse hoestbui ontlokte. De kerkgangers ook. Maar de pastoor vertikte het om aan de smid te vragen om die kachelbuis te repareren. En geld om een nieuwe buis te kopen was er niet. Ze hadden nog maar juist het dak hersteld. Dus voorlopig geen warme kerk in de winter. Om in de hemel te geraken moet men af en toe eens afzien hé?
“ Zeg pastoor, ik heb hier nog een kachelbuis liggen, zo goed als nieuw, voor een schappelijk prijsje kom ik ze installeren? Wat denkt ge? Ge kunt toch uw schaapjes niet in de kou laten zitten? Alhoewel, schaapjes hebben een wollen frakske aan, die kunnen tegen de kou…
“ Smid Pol Knol, wacht maar tot ge voor uwen Schepper zult staan, dan zal het lachen u wel vergaan…”
“ Denkt ge dat, meneer pastoor? Jezus zijne papa lacht volgens mij ook graag als ik zo z’n schepping eens bezie…”
De pastoor draait zich om, is de smid kotsbeu. Blasfemie, heiligschennis en nog zo wat van die dingen, mompelt hij. Stel je voor dat die kerel verkozen wordt in de gemeenteraad, God nog aan toe, als dat ooit moest gebeuren dan verhuis ik naar ’t klooster. De smid lacht in z’n vuist. Z’n dag is weer goed. Clotilde, de meid van de pastoor, komt als een tientonner afgestevend naar haar pastoor. ’t Mens weegt bijna honderd kilo, maar is voor haar leeftijd en gewicht nog geweldig goed ter been.
“ Meneer pastoor, Jan van Gerard van den Achterhoek zit te wachten met Mie van de Schele van ’t Kantje. Ze zeggen dat ze afgesproken waren met u om hunne trouw te bespreken…en ik weet weer eens van niets…”
“ Clotilde, gij moet van nikske weten, ik ben hier de pastoor hé? Of niet soms?”
“ Ja ja, ’t is al goed, ik ben alleen maar goed om uwen was en uwen plas te doen. Mij vertellen ze nooit iets…”
“ Clotilde, gij zult aan de rechterhand van de Vader mogen zitten en alle dagen rijstepap mogen eten met een gouden lepeltje. En godganse dagen zingen voor onze Heer, en ga nu maar zeggen dat ik kom…”
Thomas staat te praten met de champetter., die tevens z’n jongere broer is. Die wou onder geen beding de boerderij overnemen. Gezien zijn functie van arm der wet. Dat z’n vader illegaal jenever stookte, zag hij wijselijk door de vingers. Zolang de accijnzen er maar niet achter kwamen, was er geen vuiltje aan de lucht.
“ Marie heeft het weer goed gelapt hé? Hoe gaat gij dat bolwerken met zes snotjongskes? Moest ik van u zijn, ik zou een knoop in dat fluitje leggen. Straks hebt ge een hele voetbalploeg. Dat mankeren we hier nog, een voetbalploeg. Zeg, hebt ge het gehoord? Charel van Lowie van ’t Zinkend Schip, ge weet wel, die kroeg met die plezante meisjes op de Lange Baan, gaat een nieuw café openen. Hij heeft dat huis aan de Viersprong gekocht. Naar ’t schijnt zou het een deftig café worden. Alleen toegankelijk voor de socialisten. Ze gaan het “ Het Volkshuis” noemen. Dat gaat hier nog veel ruzie teweeg brengen. Ge moogt het niet verder vertellen, maar de smid heeft er ook z’n geld ingestoken…”
Zou de pastoor dat al weten, vraagt Thomas zich af. Het nieuwtje zal rap de ronde doen. In stilte moet hij toch de smid bewonderen. Waarom had hij zoveel haar niet op z’n tanden. Bedenkt hij zich…
Geheel in zichzelf verzonken steekt hij zonder te kijken de straat over. De brouwer remt uit alle macht, gooit in een refleks het stuur om. Het scheelde maar een haartje of de kindjes van Thomas en Marie waren vroegtijdig wees geworden…
©GoNo
Het scheelde maar een haar of Thomas was naar de eeuwige jachtvelden vertrokken. In een fractie van een seconde zag hij z’n leven voorbij flitsen. Het stelde niet veel voor, was nadien z’n conclusie. Een leven van twaalf stielen en dertien ongelukken. Z’n geboorte was ook een ongelukje. Z’n teerbeminde mama was de pil vergeten te nemen. Papa verschoot zich een bult, er waren al vijf kinderen en nu was er nog eentje op komst. Op z’n vraag hoe het kwam, kreeg hij als antwoord van z’n schatteboutje:-moet ik hier altijd aan alles denken?-
De pastoor wreef in z’n handen, weer een zieltje bij, het kon niet op. Gezien z’n mama nogal wreed katholiek was kon er van abortus geen sprake zijn. Papa had het anders graag gewild, een trip naar Nederland zag hij wel zitten. Hij vervloekte het dorp hartsgrondig. Hoe was hij ooit op het idee gekomen om die rotboerderij van z’n vader over te nemen? Alle dagen in de stront werken, alle dagen stinken en het enige verzetje was af en toe een pintje in het duivenlokaal, dat geheel toepasselijk “ De Reisduif” noemde. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Prijzen winnen met z’n duiven zat er niet in, hij kende amper het verschil tussen een haan en een kip. Maar in dit klotedorp moest hij deelnemen aan het sociale leven. Hij was ook lid van de fanfare. Ieder dorp dat zichzelf respecteert heeft een fanfare. Fanfare “ Sinte Cecilia”. Hoe komen ze erop, vroeg hij zich af. Dan had je nog de spaarkas “ ’t Vijffrankske”. Hoe komen ze…jaja, we weten het al.
Eén keer per jaar was het kermis op het plein voor de kerk, tevens het marktplein. De pastoor en z’n kwezels hielden vanachter het raam in de pastoorswoning het jonge volkje in de gaten. Er zou maar eens gekust moeten worden onder de berkenbomen. In het begin van z’n ambtstermijn schoot hij als een raket naar buiten, met de kachelpook in z’n hand. De onverlaat die het gewaagd had een frisse deerne te kussen, mocht er zeker van zijn dat die gietijzeren pook op z’n verdommenis terecht kwam. Tot op zekere dag de zoon van smid Pol Knol ( Pol was z’n naam, Knol omdat hij paarden besloeg) de pook uit de handen van een verbouwereerde pastoor trok en hem gewoonweg in tweeën plooide. De volgende keer doe ik hetzelfde met uwen nek, zei Henricus, want zo heette die zoon. De pastoor was zodanig van z’n stuk gebracht dat hij stond te trillen op z’n benen. Gij, gij gaat recht naar de hel. Zei de pastoor met overslaande stem. Ik werk alle dagen in de hel, misschien moet je eens in het vuur van de smidse komen zitten, was z’n antwoord. De jeugd heeft geen respect meer, losgeslagen en zonder enig besef nog van morele waarden. Dat zou het thema worden van de volgende preek. Henricus, bijgenaamd Zwarte Rik, liet het niet aan z’n hart komen. Laat die kerkganger maar lekker koken in z’n wijwatervat. Hij geloofde in God noch gebod. Daar had z’n vader voor gezorgd. Die at alle dagen een paar pastoors tussen z’n boterhammen. Bij wijze van spreken. Gezien er geen andere smid was uren in de omtrek, kon hij zich veel permitteren. Het socialisme stak juist de kop op. Het communisme ook. En zoals men weet zijn die twee strekkingen geen goed vrienden van de katholieken…
Maar nu hadden de katholieken het in dit godvergeten dorp het nog voor het zeggen. En daar maakte de pastoor handig gebruik van. Hij zat wel niet in de gemeenteraad, maar de burgervader was een goede vriend van hem. Bij een goed glaasje wijn en een even goed sigaartje werd er veel bedisseld. Soms vroeg men zich af of de gemeenteraadszittingen nog ooit zouden doorgaan op het gemeentehuis. Maar er waren veranderingen op til. De smid had zich kandidaat gesteld voor het burgemeesterschap. Op de lijst van de Sossen. De pilaarbijters-en bijtsters spraken er schande van. Ze gaan allemaal naar de hel, donderde de pastoor vanop z’n kansel. Schijnbaar was hij vergeten dat z’n heer en meester Jezus gezegd had dat hij alle mensen lief had. Maar toen bestonden er nog geen socialisten.
Nog een week en ’t is kermis. De voorbereidingen zijn volop aan de gang. Er worden kraampjes getimmerd, de bomen worden gesnoeid, de hagen ook. De lampions zijn al opgehangen. De fanfare oefent op de kiosk. Het is een zwoele zomerdag, de pastoor kijkt en ziet dat het goed is. De smid en z’n zoon kijken ook. We gaan nog lachen, zegt de smid tegen z’n zoon. De pastoor loopt over het plein, maakt een praatje met iedereen die hem genegen is. De rest kan de pot op.
“ Hallo meneer pastoor, zijt ge op zieltjes aan ’t jagen?”vraagt de smid met een grijnslachje.
“ Gij zijt even zwart als den duvel, uw smidse is het voorgeborchte van de hel…”zegt meneer pastoor.
“ Jan kan goed zijn, maar ’t is lekker warm in de winter en dat kunt ge van uw kerk niet zeggen hé?”
Dat was een teer punt dat de smid aanraakte. De kachel in de kerk was al jaren kapot. De kachelbuis moest dringend vernieuwd worden, er zaten een paar serieuze gaten in. De rook die in normale omstandigheden naar buitne moest trekken, bleef nu hangen in de kerk. Wat Jezus en al die andere heiligen telkens een fikse hoestbui ontlokte. De kerkgangers ook. Maar de pastoor vertikte het om aan de smid te vragen om die kachelbuis te repareren. En geld om een nieuwe buis te kopen was er niet. Ze hadden nog maar juist het dak hersteld. Dus voorlopig geen warme kerk in de winter. Om in de hemel te geraken moet men af en toe eens afzien hé?
“ Zeg pastoor, ik heb hier nog een kachelbuis liggen, zo goed als nieuw, voor een schappelijk prijsje kom ik ze installeren? Wat denkt ge? Ge kunt toch uw schaapjes niet in de kou laten zitten? Alhoewel, schaapjes hebben een wollen frakske aan, die kunnen tegen de kou…
“ Smid Pol Knol, wacht maar tot ge voor uwen Schepper zult staan, dan zal het lachen u wel vergaan…”
“ Denkt ge dat, meneer pastoor? Jezus zijne papa lacht volgens mij ook graag als ik zo z’n schepping eens bezie…”
De pastoor draait zich om, is de smid kotsbeu. Blasfemie, heiligschennis en nog zo wat van die dingen, mompelt hij. Stel je voor dat die kerel verkozen wordt in de gemeenteraad, God nog aan toe, als dat ooit moest gebeuren dan verhuis ik naar ’t klooster. De smid lacht in z’n vuist. Z’n dag is weer goed. Clotilde, de meid van de pastoor, komt als een tientonner afgestevend naar haar pastoor. ’t Mens weegt bijna honderd kilo, maar is voor haar leeftijd en gewicht nog geweldig goed ter been.
“ Meneer pastoor, Jan van Gerard van den Achterhoek zit te wachten met Mie van de Schele van ’t Kantje. Ze zeggen dat ze afgesproken waren met u om hunne trouw te bespreken…en ik weet weer eens van niets…”
“ Clotilde, gij moet van nikske weten, ik ben hier de pastoor hé? Of niet soms?”
“ Ja ja, ’t is al goed, ik ben alleen maar goed om uwen was en uwen plas te doen. Mij vertellen ze nooit iets…”
“ Clotilde, gij zult aan de rechterhand van de Vader mogen zitten en alle dagen rijstepap mogen eten met een gouden lepeltje. En godganse dagen zingen voor onze Heer, en ga nu maar zeggen dat ik kom…”
Thomas staat te praten met de champetter., die tevens z’n jongere broer is. Die wou onder geen beding de boerderij overnemen. Gezien zijn functie van arm der wet. Dat z’n vader illegaal jenever stookte, zag hij wijselijk door de vingers. Zolang de accijnzen er maar niet achter kwamen, was er geen vuiltje aan de lucht.
“ Marie heeft het weer goed gelapt hé? Hoe gaat gij dat bolwerken met zes snotjongskes? Moest ik van u zijn, ik zou een knoop in dat fluitje leggen. Straks hebt ge een hele voetbalploeg. Dat mankeren we hier nog, een voetbalploeg. Zeg, hebt ge het gehoord? Charel van Lowie van ’t Zinkend Schip, ge weet wel, die kroeg met die plezante meisjes op de Lange Baan, gaat een nieuw café openen. Hij heeft dat huis aan de Viersprong gekocht. Naar ’t schijnt zou het een deftig café worden. Alleen toegankelijk voor de socialisten. Ze gaan het “ Het Volkshuis” noemen. Dat gaat hier nog veel ruzie teweeg brengen. Ge moogt het niet verder vertellen, maar de smid heeft er ook z’n geld ingestoken…”
Zou de pastoor dat al weten, vraagt Thomas zich af. Het nieuwtje zal rap de ronde doen. In stilte moet hij toch de smid bewonderen. Waarom had hij zoveel haar niet op z’n tanden. Bedenkt hij zich…
Geheel in zichzelf verzonken steekt hij zonder te kijken de straat over. De brouwer remt uit alle macht, gooit in een refleks het stuur om. Het scheelde maar een haartje of de kindjes van Thomas en Marie waren vroegtijdig wees geworden…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage