Zondag, rustdag.
De zondag is normaal gesproken een rustdag. Da’s al eeuwen zo, het gaat terug tot de tijd dat God de wereld schiep. Hij deed het in zes dagen, de zevende dag was een rustdag. Voor de Joden valt dat op een zaterdag, voor onze contreien een zondag. God was moe na de geleverde inspanning en besloot een dagje rust in te lassen. Ook goden moeten af en toe eens rusten hé?
Mijn zondag is er dan ook ene van gezellig nietsdoen, lui op de zetel hangen met een bakje troost en een sigaretje. Staren naar een scherm waar de politiekers de leugens opstapelen. De blijvende herhaling van een failliete samenleving. Nieuwe slogans uit een oud vaatje. Het steeds weerkerende liedje dat zij ook ingeleverd hebben. De boven de burgers verheven volksvertegenwoordigers, je vraagt je soms af welk volk, praten hun graaicultuur goed. Ik walg ervan. Maar ’t is zondag, rustdag…
Half negen, de bel gaat. In feite dingdongt ze, want gaan kan ze niet, ze kan niet stappen. Wie durft er op dit ongezegende uur m’n rust verstoren? Ik rep me op m’n gemak naar m’n raam. Open het. Een gesloten raam is niet bepaald aangewezen om een gesprek te voeren. Ik kijk naar beneden. Roep wat er mag wezen. Drie snotneuzen kijken naar boven. Ze zijn van de Chiro en willen mij marsepein verkopen. Ik lust geen marsepein en iets kopen ter ondersteuning van hun lege kas lijkt me ook al niets. Ik bedank hen feestelijk, vraag hen eerst nog of ze geen wafels of taarten bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Elf uur.
De bel dingdongt terug. Dingdong, dingdong. Wat nu weer? Zelfde scenario als twee uur geleden. Ja? We zijn van de scouts en verkopen wafels. Ik lust geen wafels, bedank hen feestelijk en vraag of ze geen marsepein bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Twaalf uur en een verloren kwartier.
Dingdong, dingdong. Miljaardenondedju. Ik vloek. En dat op de dag des Heren. ‘k Zal het mogen uitleggen tegen m’n Schepper. Ik besluit om niet naar het raam te gaan. De pot op. ’t Is zondag voor iedereen, behalve voor mensen zonder geweten. De bel dongdingt opnieuw. Knap van die bel, er staat een achteruit op. Ik open m’n raam dat nog openstaat van de vorige keer. Drie heren met aktetas kijken naar boven. Speuren als het ware alle appartementen af. FBI? CIA? Nee hoor, m’n vrienden de Getuigen van Jehova zijn ontwaakt uit hun winterslaap. Die werken alleen op zondag. De enigen die weten wanneer de wereld juist zal vergaan. De enige predikers die nog deur aan deur gaan. Ik vraag of ze wafels, taarten of marsepein verkopen. Nee dus. Tant pis. Ik zal mezelf wel bekeren. Op het moment dat de wereld met een fikse knal uiteenspat zal ik één worden met de natuur. Ik zal vergaan tot stof en meegedragen worden door de wind. Altijd beter dan te liggen rotten in de grond…
Zijn er nog kandidaten om m’n zondag op te fleuren? Ik heb al meer door m’n raam gehangen dan op m’n zetel. Probeer dan maar eens op een deftige manier de reclame te volgen. Ik kan beter een stukje schrijven. Over zondag, rustdag.
De bel blijft stil. In het appartement, de blok naast de mijne, begint er iemand te boren. Ken je dat? Zo van dat irritante geboor waarbij je telkens je tv wat harder moet zetten. Dat duurt ongeveer een uur. Oef, denk ik, eindelijk rust. Onderbuurman komt tot conclusie dat het gras te hoog staat. Dat mankeerde ik nog, het geluid van een grasmachine. Bij wet verboden om zondags het gras af te doen. Maar ’t is een allochtoon en die hebben andere wetten. In de woestijn doen ze geen gras af hé. Ik roep naar beneden om te vragen of het niet wat stiller kan. Zet dan een schaap op het grasveld, suggereer ik. Hij hoort me niet. Ik hoor mezelf ook niet. Schuld van een aftandse grasmachine. Ik besluit om een wandelingetje te gaan maken. De rust opzoeken van m’n dierbare overledenen. Twee straten verder is er een huwelijksfeest aan de gang. Een Turks feest. Getoeter van auto’s die af en aan rijden. M’n wereld vergaat uitgerekend vandaag. Ik wil weglopen, zo ver mogelijk. Maar m’n benen weigeren dienst. Dus slenter ik weg. De rust van het kerkhof doet me goed. Hier fluiten alleen de vogels. Hier mauwt alleen een verloren kat, die haar jongen zoekt. Hier is het rustig. Dacht ik.
Een bejaard koppel staan ruzie te maken over wie de zerk van hun voorgeslacht moet onderhouden. De man beweert dat hij verleden week het onkruid verwijderd heeft. De vrouw zegt dat het niet waar is, en wijst er hem op dat onkruid verdelgen een mannenzaak is. De man zegt dat het haar moeder is die hier ligt en niet de zijne. Hier gaan straks nog doden vallen, denk ik. En dat op een kerkhof. Ik zie het parket al afstappen met de vraag waar die doden liggen…
Ik verwijder me, ik ga een Kriek drinken. De zon schijnt en een terrasje zal me goed doen. Ik ben niet de enige die zo denkt. Het terras zit al behoorlijk vol. Ik vind een plaatsje. Bestel een Kriek van ’t vat. Ik heb amper een teugje tot mij genomen of ik hoor een lawaai alsof er een tsunami op mij afstevent. Twintig motorrijders rijden in slagorde de parking op. Ruige kerels, die ik ’s nachts niet wil tegenkomen. Overdag ook niet. Het geloei van hun motoren doet pijn aan m’n oren. Wist ik veel dat die kerels hier hun clublokaal hebben. De eerste zonnestralen, de eerste motoren die buiten komen. Ik ga al hun banden platsteken. Hun motoren overgieten met benzine, de fik erin. Maar ’t blijft bij een wensdroom, zo’n held ben ik nu ook weer niet. Opkrassen is de enige optie die me rest. Terug naar de geborgenheid van m’n stekkie. Straks begint er een etappe van de Giro. Met een beetje geluk kan ik er nog van genieten. Verdomme, ik geraak niet binnen. M’n sleutels zitten nog op de deur. Voor de zoveelste keer. Wat moet ik nu doen? M’n reservesleutels liggen bij m’n dochter en die woont in Aartselaar. De bussen rijden maar om het uur, zo ze al rijden en niet staken hé? Ik besluit om te bellen bij de buren. Die zijn thuis, zeker weten, want ik hoorde deze morgen het gedreun van hun wasmachine. Geen reactie. Dan maar bij de volgende buur geprobeerd. Achmed is zeker thuis, want deed een paar uur geleden nog het gras af. Geen reactie. Horen die hun bel dan niet? Ik baal als een stekker. Druk alle knopjes in, er zal toch wel iemand aan z’n raam komen? En ja hoor, het lukt me om één van de buren wakker te maken. Ik ken hem niet, wist niet eens dat hij hier ook woonde. De man is kwaad, waarom weet ik niet. Moet ge mij nu storen, roept hij, ’t is zondag, rustdag. Ik vraag beleefd en met klein hartje of hij de deur wil opendoen. Ben m’n sleutels vergeten op de deur. Woon je hier, vraagt hij op afgemeten toon. Ja, natuurlijk, anders zou ik niet bellen. Iedereen kan zeggen dat hij hier woont. Maar meneer, ik woon hier al jaren. Ga naar boven en je zult zien dat m’n sleutels op de deur zitten. De man verdwijnt. Ik wacht. Wachten kan lang duren als je moet gaan plassen. De man verschijnt terug in z’n raam. Heeft m’n sleutels in z’n hand. Zijn ze dat? Ja, ja. Hij gooit ze naar beneden. In iets vangen ben ik nooit een goeie geweest. Ik krijg m’n sleutels los op m’n verdoemenis. Met als resultaat een ferme buil op m’n keikop. Ook dat nog. Ik zit hier nu op m’n zetel met een washandje met ijsblokjes tegen m’n arme hoofd. Het helpt. Ik ben nog nooit zo rustig geweest, om voor de hand liggende redenen. Hoofdpijn, de weinige hersencellen die er nog overblijven maken ruzie onder elkaar…
Zondag, rustdag. Als die dag nog niet bestond, ik zou hem uitvinden…
©GoNo
Mijn zondag is er dan ook ene van gezellig nietsdoen, lui op de zetel hangen met een bakje troost en een sigaretje. Staren naar een scherm waar de politiekers de leugens opstapelen. De blijvende herhaling van een failliete samenleving. Nieuwe slogans uit een oud vaatje. Het steeds weerkerende liedje dat zij ook ingeleverd hebben. De boven de burgers verheven volksvertegenwoordigers, je vraagt je soms af welk volk, praten hun graaicultuur goed. Ik walg ervan. Maar ’t is zondag, rustdag…
Half negen, de bel gaat. In feite dingdongt ze, want gaan kan ze niet, ze kan niet stappen. Wie durft er op dit ongezegende uur m’n rust verstoren? Ik rep me op m’n gemak naar m’n raam. Open het. Een gesloten raam is niet bepaald aangewezen om een gesprek te voeren. Ik kijk naar beneden. Roep wat er mag wezen. Drie snotneuzen kijken naar boven. Ze zijn van de Chiro en willen mij marsepein verkopen. Ik lust geen marsepein en iets kopen ter ondersteuning van hun lege kas lijkt me ook al niets. Ik bedank hen feestelijk, vraag hen eerst nog of ze geen wafels of taarten bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Elf uur.
De bel dingdongt terug. Dingdong, dingdong. Wat nu weer? Zelfde scenario als twee uur geleden. Ja? We zijn van de scouts en verkopen wafels. Ik lust geen wafels, bedank hen feestelijk en vraag of ze geen marsepein bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Twaalf uur en een verloren kwartier.
Dingdong, dingdong. Miljaardenondedju. Ik vloek. En dat op de dag des Heren. ‘k Zal het mogen uitleggen tegen m’n Schepper. Ik besluit om niet naar het raam te gaan. De pot op. ’t Is zondag voor iedereen, behalve voor mensen zonder geweten. De bel dongdingt opnieuw. Knap van die bel, er staat een achteruit op. Ik open m’n raam dat nog openstaat van de vorige keer. Drie heren met aktetas kijken naar boven. Speuren als het ware alle appartementen af. FBI? CIA? Nee hoor, m’n vrienden de Getuigen van Jehova zijn ontwaakt uit hun winterslaap. Die werken alleen op zondag. De enigen die weten wanneer de wereld juist zal vergaan. De enige predikers die nog deur aan deur gaan. Ik vraag of ze wafels, taarten of marsepein verkopen. Nee dus. Tant pis. Ik zal mezelf wel bekeren. Op het moment dat de wereld met een fikse knal uiteenspat zal ik één worden met de natuur. Ik zal vergaan tot stof en meegedragen worden door de wind. Altijd beter dan te liggen rotten in de grond…
Zijn er nog kandidaten om m’n zondag op te fleuren? Ik heb al meer door m’n raam gehangen dan op m’n zetel. Probeer dan maar eens op een deftige manier de reclame te volgen. Ik kan beter een stukje schrijven. Over zondag, rustdag.
De bel blijft stil. In het appartement, de blok naast de mijne, begint er iemand te boren. Ken je dat? Zo van dat irritante geboor waarbij je telkens je tv wat harder moet zetten. Dat duurt ongeveer een uur. Oef, denk ik, eindelijk rust. Onderbuurman komt tot conclusie dat het gras te hoog staat. Dat mankeerde ik nog, het geluid van een grasmachine. Bij wet verboden om zondags het gras af te doen. Maar ’t is een allochtoon en die hebben andere wetten. In de woestijn doen ze geen gras af hé. Ik roep naar beneden om te vragen of het niet wat stiller kan. Zet dan een schaap op het grasveld, suggereer ik. Hij hoort me niet. Ik hoor mezelf ook niet. Schuld van een aftandse grasmachine. Ik besluit om een wandelingetje te gaan maken. De rust opzoeken van m’n dierbare overledenen. Twee straten verder is er een huwelijksfeest aan de gang. Een Turks feest. Getoeter van auto’s die af en aan rijden. M’n wereld vergaat uitgerekend vandaag. Ik wil weglopen, zo ver mogelijk. Maar m’n benen weigeren dienst. Dus slenter ik weg. De rust van het kerkhof doet me goed. Hier fluiten alleen de vogels. Hier mauwt alleen een verloren kat, die haar jongen zoekt. Hier is het rustig. Dacht ik.
Een bejaard koppel staan ruzie te maken over wie de zerk van hun voorgeslacht moet onderhouden. De man beweert dat hij verleden week het onkruid verwijderd heeft. De vrouw zegt dat het niet waar is, en wijst er hem op dat onkruid verdelgen een mannenzaak is. De man zegt dat het haar moeder is die hier ligt en niet de zijne. Hier gaan straks nog doden vallen, denk ik. En dat op een kerkhof. Ik zie het parket al afstappen met de vraag waar die doden liggen…
Ik verwijder me, ik ga een Kriek drinken. De zon schijnt en een terrasje zal me goed doen. Ik ben niet de enige die zo denkt. Het terras zit al behoorlijk vol. Ik vind een plaatsje. Bestel een Kriek van ’t vat. Ik heb amper een teugje tot mij genomen of ik hoor een lawaai alsof er een tsunami op mij afstevent. Twintig motorrijders rijden in slagorde de parking op. Ruige kerels, die ik ’s nachts niet wil tegenkomen. Overdag ook niet. Het geloei van hun motoren doet pijn aan m’n oren. Wist ik veel dat die kerels hier hun clublokaal hebben. De eerste zonnestralen, de eerste motoren die buiten komen. Ik ga al hun banden platsteken. Hun motoren overgieten met benzine, de fik erin. Maar ’t blijft bij een wensdroom, zo’n held ben ik nu ook weer niet. Opkrassen is de enige optie die me rest. Terug naar de geborgenheid van m’n stekkie. Straks begint er een etappe van de Giro. Met een beetje geluk kan ik er nog van genieten. Verdomme, ik geraak niet binnen. M’n sleutels zitten nog op de deur. Voor de zoveelste keer. Wat moet ik nu doen? M’n reservesleutels liggen bij m’n dochter en die woont in Aartselaar. De bussen rijden maar om het uur, zo ze al rijden en niet staken hé? Ik besluit om te bellen bij de buren. Die zijn thuis, zeker weten, want ik hoorde deze morgen het gedreun van hun wasmachine. Geen reactie. Dan maar bij de volgende buur geprobeerd. Achmed is zeker thuis, want deed een paar uur geleden nog het gras af. Geen reactie. Horen die hun bel dan niet? Ik baal als een stekker. Druk alle knopjes in, er zal toch wel iemand aan z’n raam komen? En ja hoor, het lukt me om één van de buren wakker te maken. Ik ken hem niet, wist niet eens dat hij hier ook woonde. De man is kwaad, waarom weet ik niet. Moet ge mij nu storen, roept hij, ’t is zondag, rustdag. Ik vraag beleefd en met klein hartje of hij de deur wil opendoen. Ben m’n sleutels vergeten op de deur. Woon je hier, vraagt hij op afgemeten toon. Ja, natuurlijk, anders zou ik niet bellen. Iedereen kan zeggen dat hij hier woont. Maar meneer, ik woon hier al jaren. Ga naar boven en je zult zien dat m’n sleutels op de deur zitten. De man verdwijnt. Ik wacht. Wachten kan lang duren als je moet gaan plassen. De man verschijnt terug in z’n raam. Heeft m’n sleutels in z’n hand. Zijn ze dat? Ja, ja. Hij gooit ze naar beneden. In iets vangen ben ik nooit een goeie geweest. Ik krijg m’n sleutels los op m’n verdoemenis. Met als resultaat een ferme buil op m’n keikop. Ook dat nog. Ik zit hier nu op m’n zetel met een washandje met ijsblokjes tegen m’n arme hoofd. Het helpt. Ik ben nog nooit zo rustig geweest, om voor de hand liggende redenen. Hoofdpijn, de weinige hersencellen die er nog overblijven maken ruzie onder elkaar…
Zondag, rustdag. Als die dag nog niet bestond, ik zou hem uitvinden…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage