De wereld is een aangebrande soeppot…
Ik word gebeld rond 20:00.
Net terwijl ik de afwas aan het doen ben. Ik word niet graag gestoord als ik de afwas doe. Ten eerste omdat ik dan m’n natte handen moet afdrogen, ten tweede omdat ik dan gewekt word uit m’n dromerijen. Afwassen is voor mij een vlucht uit de werkelijkheid. Dat gaat van dromen over duikboten tot een landing op Mars. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb er al van gedroomd. Dagdromen, moest het nog niet uitgevonden zijn, ik zou er een patent op nemen…
Terwijl ik m’n halfaangebrande soeppot aan het schrobben ben, laat ik m’n gedachten de vrije loop. ’t Gaat automatisch en ik moet er geen moeite voor doen, wat mooi meegenomen is. Het zeepsop in de gootsteen doet me denken aan de woelige zee, m’n soeppot is plots een bootje geworden dat aan het zinken is. Ik probeer overeind te blijven. Een rots in de branding te zijn. Maar bij iedere golfslag loopt er meer en meer water in m’n soeppot, pardon, bootje.
Ik maak mij de bedenking dat ik niet kan zwemmen. Ik zal dus roemloos ondergaan in het zeepsop. Misschien moet ik me vel vastklampen aan de afwasborstel? Ik probeer het, maar die laatste strohalm is te glad. Ik glijd telkens terug het sop in. Het water staat me nu al tot aan de kin. ’t Is een kwestie van enkele minuten eer ik hier levenloos zal ronddobberen. Ik had m’n dood ietsje anders voorgesteld. Ik hou me vast aan de rand van m’n soeppot, roep om hulp. M’n vork en mes antwoorden niet, die liggen al op de bodem van de immense gootsteen. Als getuigen van een verdwenen beschaving. Ik zie een kopje voorbijdrijven. Als ik op de rand kan klauteren, kan ik er misschien in springen. Peddelen met mijn handen tot aan de kant en dan… ja, wat dan? De gootsteen is gemaakt van aluminium, zo glad als een pasgeboren babykontje. Als ik dan al niet verzuip, zal ik zeker sterven van de honger en dorst. Met bovenmenselijke inspanning klauter ik tot op de rand van de soeppot. Het lukt me. Het valt niet mee om m’n evenwicht te bewaren. Die soeppot, pardon, bootje, schommelt nog harder als de noteringen op de beurs. Ik word er verdorie zeeziek van. Ergens in de verte hoor ik ‘ Piet Piraat, schip ahoi…”. Ik voel me helemaal geen piraat, ik wil geen kaper op de kust zijn. Ik wil momenteel een vis zijn. Die kunnen op z’n minst zwemmen, veronderstel ik toch. Liefst een haai, kwestie van gerespecteerd te worden. En ook omdat die grote tanden hebben. Lijkt me handig om een biefstukje te eten. Of ribbetjes in looksaus…
Er wordt gebeld, nogmaals. Ik ben dus niet alleen, ergens zit er nog een toekomstige drenkeling. Ik speur de gootsteen af, niets te zien. Ik zal het wel weer gedroomd hebben. Het kopje is nu heel dicht bij m’n soeppotbootje. Zal ik de sprong wagen? Twijfel besluipt me. Stel dat ik die sprong mis? Te pletter slaan tussen een soeppot en een kopje, lijkt me niet bepaald aangewezen als enige kans op overleven.
Ik spring, recht de realiteit terug binnen. Zo, die soeppot is wel proper nu. Hé, er drijft nog een kopje rond en er liggen nog een vork en een mes in de gootsteen. Ze doen me denken aan de restanten van een verdwenen beschaving, stel je voor dat de wereld niets meer is dan een gootsteen met zeepsop. Dat wij moeten overleven in een gootsteen. We klampen ons vast om niet weggespoeld te worden als de gootsteen geledigd wordt. Eventjes niet wegdromen, bij de zaak blijven hé?
Wordt er gebeld? Op dit uur? En dat terwijl ik de afwas aan het doen ben? Afwas doen is een delicate zaak. Een zaak waarbij je zomaar niet gestoord mag worden. De borden en andere hulpmiddelen tot culinair genot moeten proper zijn. Hygiëne is zomaar niet uitgevonden hé? Borden, bestek en potten worden geweldig ondergewaardeerd. Maar de beste kok ter wereld kan niet zonder. Wat heb je aan drie of vier Michelinsterren als je geen propere potten hebt? Niets, totaal niets. Om een omelet te maken, moet je eieren breken zeggen ze altijd. Flagrante leugen. Je kunt die eieren gewoon uitblazen. ’t Duurt ietsje langer, maar achteraf kun je de lege schalen schilderen als voorbode op het paasfeest…
Ik droog m’n handen af, dat gebel van m’n mobieltje begint op m’n zenuwen te werken. Wat kan er in godsnaam zo dringend zijn om mij op dit uur lastig te vallen? Is de derde wereldoorlog uitgebroken? Is de wereld vroegtijdig aan ’t vergaan? Zaten de Maya’s er naast met hun kalender? Of zijn ze het winter-en zomeruur vergeten? Als de wereld moet vergaan in december 2012, waarom dan in mei? Hebben ze ons voor de zoveelste keer voorgelogen? Ik kijk naar buiten, geen vuiltje aan de lucht. De wolken zien nog altijd even grijs. En de eerste druppels vallen op m’n vensterbank. Daar gaat het mobieltje weer. Ik rep me naar het salontafeltje. Neem op…maar ben grandioos te laat. Ik kijk naar het nummer. Nummer onbekend, er hangt geen naam aan vast. Anoniem dus. Anonieme telefoontjes zijn gevaarlijk, weet ik. Een vriend z’n telefoonrekening is met sprongen de hoogte ingegaan, toen hij er eentje aannam. Bleek achteraf een verre vriend, die hij kende van haar noch pluim, uit Nigeria te zijn. Die op zijn kosten belde, hoe ze het doen, ik weet het niet. Maar ze zijn vindingrijk, die zogenaamde onderontwikkelden. Ik ga een bakje troost zetten, me voor de tv planten en naar de snooker zien. Ik kijk er graag naar, al die gekleurde ballen werken als een verdoving. Mannen hebben toch iets met ballen hé? Hoeveel mannen zitten er niet voor de tv aan hun balzak te krabben? Ik zou ze de kost niet willen geven. Verdomme, nu ik eraan denk, ‘k ben vergeten balletjes in m’n soep te doen. Waar heb ik dat gehakt gelaten? Ik wist dat ik iets vergeten had, en nu weet ik het terug. Gehakt, ik moest gehakt meebrengen want het stond in promotie. Stom, stom, en uitermate dom. Daar gaat m’n winst. Ik baal van mezelf. De wereld is een grote gehaktbal. Ik snap er de ballen van…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage