GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

dinsdag 31 juli 2012

De spiegel…

Verjaardagen, het zegt hem niets meer. Hoe kan hij in godsnaam vrolijk zijn in de wetenschap dat iedere verjaardag hem wat dichter bij z’n vergankelijkheid brengt? Hij wordt niet graag met z’n neus op de feiten gedrukt. Doch de spiegel liegt niet. Grijs, ik word iedere dag grijzer, zegt hij tegen z’n spiegelbeeld. Waar is die jonge kerel van weleer gebleven? Hij weet het niet…
Iedere dag meer en meer rimpels, de wallen onder z’n ogen beginnen op de wallen van een versterkte burcht te lijken. Een mens zou, als hij ’s morgens opstaat, z’n eigen moeten kunnen photoshoppen. Of zich laten vertegenwoordigen door een hologram van in de tijd toen hij nog twintig was. Waarom praat ik tegen de spiegel? Vraagt hij zich plots af. De spiegel kijkt hem lachend aan. Mij niet uitlachen hé, zegt hij met kwade stem. Ik lach je niet uit, ik lach je toe, antwoordt de spiegel. Dan is het goed, ’t is maar dat je het weet…
Wat zou je ervan denken als ik niet meer verjaar? De spiegel moet eventjes nadenken. Is het nog voor vandaag, spiegeltje aan de wand? Hij grijnslacht, denkt plots aan Sneeuwwitje. Waarom ze Sneeuwwitje heet, weet hij nog altijd niet. In de tekenfilm is ze zwart van haar en haar maagdelijkheid zal ze wel verloren zijn met zeven dwergen onder haar rokken. Naar ’t schijnt was ze na zeven weken al gescheiden van haren prins op z’n wit paard. Een flierefluiter eerste klas. Zat meer op z’n dienstmaagden dan op haar. En ze verlangde zo naar zeven kindjes. Voor ieder kindje een dwerg als peter. ’t Was allemaal zo mooi gepland, maar ’t mocht niet zijn. De charmante prins was op de koop toe nog impotent, na een trap in z’n klokkenspel van z’n wit paard. Z’n stem veranderde van bariton naar sopraan. Om zot van te worden. Sjonge, ‘k ben weer goed bezig hé, spiegeltje? De spiegel beziet hem alsof hij een nieuw wereldwonder is. Met verbazing dus…
En wat wil je bereiken met niet meer te verjaren, vraagt de spiegel.
De eeuwige jeugd, is z’n wedervraag.
Wilt dus zeggen, iedere keer dat je in m’n zonlicht staat, ik een beeld moet weergeven van hoe je vroeger was?
Laat ons zeggen van zes jaar geleden, want zo lang hang je hier al, zegt hij.
En waarom zou ik dat moeten doen, de heilige code van de spiegels zegt dat we nooit mogen liegen. Maar ik kan je wel een blik op de toekomst laten werpen. Hoe je er binnen pakweg tien jaar zult uitzien…

M’n haar, waar is m’n haar? En die rimpels zijn verdomme precies de kanalen van Venetië. Of Brugge. Ik lijk wel tachtig, in plaats van zevenenzestig. De spiegel giert het uit, wat een klojo. De man wordt kwaad, gaat naar de keuken en komt terug met hamer. De spiegel vreest het ergste, scherven brengen geen geluk. Toch niet in zijn geval…

De man klopt een spijker in de muur, recht tegenover de spiegel. Hangt een foto van toen hij nog twintig was aan de muur. Zo, spiegeltje, als ik niet voor je sta, zie je mij hoe ik altijd zal zijn. Een vent van twintig, in de bloei van z’n leven. En je kunt de pot op met je code. De spiegel zwijgt en denkt na…

©GoNo

maandag 30 juli 2012

Leven…

Het leven is als water in je hand
dat door je vingers wegsijpelt
je wilt het vasthouden voor altijd
maar elke dag ben je een stukje kwijt

het leven is als zandkorrels
opgejaagd door de woestijnwind
dwarrelend in immense vergetelheid
en elke dag ben je een stukje kwijt

het leven is als een bloem
duizenden kleuren, duizenden geuren
fijngemaakt voor de eeuwigheid
op een dag raak je die ook kwijt

het leven is een niemendalletje
een gril van moeder natuur
als je op je sterfbed ligt en ’t is je tijd
ben je voorgoed alles kwijt…

©GoNo

maandag 23 juli 2012

Cartoons




zondag 22 juli 2012

Demonen

De dag dat ik niet meer kan dromen
over dingen die nog moeten komen
zal ik ophouden verder te bestaan
zal ik uit dit leven zijn weggegaan

’s nachts beleef ik m’n dagdromen
die steevast veranderen in demonen
ze versmachten, verkrachten m’n geest
voor mij een hel, voor hen een feest

ik schrijf het van me af, boeken vol
ijsbeer door de kamer als een blinde mol
laat me nu toch heel eventjes gerust
totdat de donk’re nacht mij in slaap sust

’t is geduldig wachten op de morgenstond
lijdzaam toezien hoe ik wegzink in de grond
de enigen die van me houden zijn m’n demonen
maar laat me in godsnaam nu verder dagdromen…

©GoNo

vrijdag 20 juli 2012

Het geheim van Magda Oldenburg 2.

We schrijven 1934. Adolf Hitler is een jaar aan de macht en druk bezig zijn politieke tegenstanders te muilkorven. Degenen die dachten dat Hitler als rijkskanselier een marionet zou zijn in hun handen, zijn bedrogen uitgekomen. Hitler heeft de touwtjes in handen en is niet van plan ze uit handen te geven. Hij brengt structuur in het chaotische Duitsland, weet als geen ander hoe hij de massa moet bespelen. Schuimt het land af en iedere bijeenkomst van z’n partij wordt een spektakel. De Duitsers dragen hem op handen. Hij en alleen hij zal van Duitsland terug een natie maken waar men respect zal voor hebben. Maar om respect af te dwingen heeft hij wapens nodig en een leger. Hij besluit om Duitsland in het geheim terug te bewapenen. Met medewerking van de grote staalbaronnen zoals Krupp en Thysen. De rijke bankiers doen ook hun duit in het zakje. Hitler zal van Duitsland een welvarende natie maken. Op één jaar tijd wordt de werkloosheid teruggedrongen met 90%. Autostrades worden aangelegd, grote werken worden uitgevoerd en een jaarlijkse vakantie wordt ingevoerd. Dat alles onder de slogan van:” één volk, één rijk, één fuhrer…”. Het straatbeeld verandert zienderogen. Overal waar men kijkt ziet men de vlaggen met swastika. Het volk vindt het normaal en ziet het als een symbool van de wederopstanding van Duitsland…Duitsland ontwaakt…
Maar de nazi’s hebben een geheime agenda. Ze hebben ‘ Lebensraum’ nodig. En er moet een oplossing gevonden worden voor het Jodenvraagstuk. Himmler, chef van de SS en de gestapo, is bezig met een staat in een staat te maken. De SS, die oorspronkelijk diende als lijfwacht van de Fuhrer, wordt groter en groter. Speciale scholen worden opgericht waar alleen de sterkste en de beste jonge Duitsers toegelaten worden. Ze zijn de toekomstige elite van het Duitse Rijk…
Fritz Oldenburg stamt uit een familie van patriotische soldaten. Z’n vader, kolonel bij de infanterie, is werkloos na de nederlaag in 1918. De hele natie is aan de bedelstaf door de grote herstelbetalingen die ze opgelegd krijgen door het Verdrag van Versailles. De fiere Duitsers zien met lede ogen hoe hun land uitgemolken wordt door de bezettingsmachten. Het Ruhr-gebied met z’n steenkoolmijnen en staalindustrie wordt bezet door de Fransen. De Duitsers hebben in de winter zelfs geen kolen, gezien alles naar Frankrijk gaat. In zulke moeilijke tijden is het niet verwwonderlijk dat de hele samenleving één grote broeihaard is van anarchisme. ’t Is gewoon wachten tot de juiste man opstaat…
Fritz is eerst bij de Hitlerjugend geweest, een kweekvijver voor toekomstig kanonnenvlees. Veel van die kinderen waren verplicht om erbij te horen anders hadden ze geen toekomst in het nieuwe Duitsland. Fritz was erbij omdat hij er graag bij was. Uit overtuiging. In ’37 is hij overgestapt naar de SS. Geslaagd in alle proeven. Z’n oversten waren dermate tevreden over Fritz dat hij voorgedragen werd om de officiersopleiding in Ordensburg te volgen. Fritz paradeerde trots in z’n uniform van SS’er. Een gouden toekomst werd hem voorgespiegeld. Hij zou in de voetsporen van z’n vader treden…

©GoNo

donderdag 19 juli 2012

Het geheim van Magda Oldenburg…

“ Wat zit er in die schoendoos?” vraagt Jantje aan z’n oma.
“ Deze schoendoos zit vol geheimen, geheimen uit lang vervlogen tijden…”zegt oma, terwijl ze verder breit aan haar bijna tien meter lange sjaal. Sedert opa schielijk gestorven is in z’n slaap, heeft ze zich voorgenomen om het wereldrecord breien te verbeteren. Opa had een hekel aan haar gebrei, maar dat kwam omdat hij geen schaapjes kon zien of horen. Vroeger, op de boerderij van z’n vader, werd hij al stapelgek van dat eeuwige gemekker van die wollige beesten. Z’n kamertje was pal boven de schaapsstal.
“ Papa, ik kan niet slapen…”
“ Tel de schaapjes hé?”
Janneman ging de stal binnen en telde de schaapjes. Het hielp niet en van slapen kwam niets in huis door dat constant gemekker…

“ Wat zit er in die schoendoos, oma?”
“ Jantje, ge zijt aan ’t zagen, niets om aan uw neus te hangen…”
Jantje kijkt naar de schoendoos, hoog op de kast. Z’n nieuwsgierigheid is geprikkeld. Geheimen in een schoendoos? Misschien een geheime piratenschat? Of een kaart waar een schat begraven ligt? Zou mama niet weten wat erin die doos steekt? Aan papa moet ik het niet vragen, die zegt altijd: “ vraag het aan mama…”.

Oma legt haar breiwerk opzij. De kat zit rustig de onderkant van haar meterslange breiwerk uit te rafelen. Ze ziet het niet. Haar gedachten zijn ver weg. Ergens in de jaren veertig, toen de zomers bloedheet waren. En de Duitsers bijna iedere dag mensen van het verzet tegen de kerkhofmuur zetten om hen vervolgens een kogel door het hoofd te jagen. Fritz is ook lid van het vuurpeloton. Fritz is de verpersoonlijking van het arische ras. Groot, blond en blauwe ogen. Lenig en gespierd. Hij mag gezien worden. Zo denkt de zeventienjarige Magda er toch over. Ze hoort het knallen van de geweren. Weer een doodvonnis dat voltrokken is. Eigen schuld, dikke bult, denkt Magda. Waarom zich tegen die Duitsers verzetten? Voor iedere Duitser die gedood wordt, sneuvelen er tien burgers. Hoe stom kan een mens zijn? Ze kijkt door het raam, in de hoop dat Fritz haar zal zien. Fritz weet dat ze achter het raam staat, leunt nonchalant op z’n geweer en rookt een sigaret. Dat er twee jonge kerels in een bloedplas liggen te kreperen, doet hem schijnbaar niets. De dienstdoende officier geeft hen de genadekogel. Uit medelijden? Of leedvermaak?

Een colonne legervoertuigen trekt door de stad. Pantservoertuigen met het embleem van de Waffen-SS. De grote schoonmaak gaat beginnen, maar dat weten de burgers nog niet. De razzia’s waarbij alle Joden opgepakt zullen worden om gedeporteerd te worden naar de zogenaamde werkkampen, zullen weldra een aanvang nemen. Vanaf morgen zal de wereld er anders uitzien. Joden, homo’s, zigeuners en alles wat niet past in het Derde Rijk zijn vogelvrij verklaard. De VNV’ers ( Vlaams Nationaal Verbond) onder leiding van Staf de Clercq zijn er als de kippen bij om hun deel van de koek op te eisen. De Duitsers laten hen in de waan dat ze mee mogen beslissen. Meeheulen met de vijand, ’t is van alle tijden hé? Ze paraderen in hun zwarte uniformen door de stad. Voelen zich oppermachtig. Gedragen zich ook zo. Nietsvermoedende Joodse burgers worden in elkaar geslagen. Joden die uit Duitsland gevlucht zijn, in de hoop aan vervolging te kunnen ontsnappen, zitten als ratten in de val. De stad is hermetisch gesloten. Ze kunnen geen kant meer op. De deportaties kunnen beginnen. Maar eerst, voor de goede gang van zaken, registreren. En een Jodenster opnaaien. Gestigmatiseerd. Sommige Joden dragen hun ster met fierheid, anderen vermoeden dat er meer achter steekt. Maar de Wehrmacht gedraagt zich hoffelijk en laat de Joden gerust…
Tot de Waffen-SS op het toneel verschijnt…

©GoNo

woensdag 11 juli 2012

Het geheim van de Leeuw van Waterloo …

“ Wel, wel, wel, wie we daar hebben, Markske, de eeuwige student…en zijt ge nu al afgestudeerd?”vraagt Tony, de eeuwige kwaaltjeslijder.
Tony zit al sedert hij afgestudeerd is op de ziekenkas. En da’s toch al dik een jaar of vier. Ooit heeft hij, tijdens z’n studententijd, beloofd dat de Belgische staat geen bal zou verdienen aan hem. En ‘t moet gezegd en geschreven, tot nu toe lukt hem dat vrij aardig. Maar hij zweert bij hoog en bij laag dat hij wel wil werken, maar door z’n zwakke rug ligt het wat moeilijk hé?
Markske heeft twee jaar in het buitenland gezeten. Of beter gezegd, gelegen. Want hij lag meer in z’n bed dan dat hij op de unief zat. Teveel katers en muizenissen in z’n kop. Markske en Tony, twee dikke vrienden, die elkaar kennen van toen ze nog in het middelbaar zaten. Deden geen klop, elk jaar bleven ze zitten, tot de directeur van pure frustratie hun diploma naar hun kop gooide met de wijze en niet mis te verstane raad om op te krassen…
Markske liet het niet aan z’n hart komen, Tony evenmin. De wereld lag aan hun voeten. Werken is voor later, eerst genieten van het leven. Als je ouders hebt die goed geboerd hebben, is dat niet zo moeilijk. En gezien ze allebei enige zoon zijn, moeten ze zich niet veel aantrekken van de bekommernissen van elke dag. Hun pad ligt bezaaid met rozen en da’s duidelijk te zien. De zon schijnt voor iedereen, maar voor de ene al wat meer dan voor de andere, zegt Tony altijd…

“ Hoe staat het met de studies?”vraagt Tony.
“ Goed, om niet te zeggen, uitstekend…”
“ ’t Moet toch ver uw laatste jaar gaan zijn of vergis ik me?”
“ ’t Is m’n laatste jaar, spijtig genoeg, maar ik denk dat ik er nog een paar jaar ga bijdoen. Een mens is nooit te oud om te leren hé?”
“ En wat waren uw studies ook al weer?”
“ Archeologie, meer bepaald Verdwenen Beschavingen, zoals die van de Inca’s, de Azteken, de Maya’s en Atlantis…”
“ Atlantis? Da’s toch een fabeltje? Er is geen enkel bewijs dat die beschaving ooit bestaan heeft…”
“ Dat zeg jij, maar enkele gerenommeerde archeologen denken er anders over…”
“ En wat denk jij?”
“ Ik, persoonlijk, denk dat Atlantis zich onder de Leeuw van Waterloo bevindt. Na doorgedreven studie ben ik tot deze conclusie gekomen…”
“ Onnozelaar, waarom zou Atlantis onder de Leeuw van Waterloo begraven liggen?”
“ Waarom willen ze er niet graven? Wat ligt er daar verborgen dat wij niet mogen weten? Waarom werd die slag juist daar uitgevochten en niet op de Kalmhoutse Heide? Nee, er klopt iets niet, Napoleon was niet van gisteren, de Pruisen en Engelsen ook niet. Weet ge toen ze nadien Napoleon verbannen hebben, ze een kaart van Atlantis gevonden hebben? In z’n reiskoffer. Tussen de verslagen van z’n glorierijke veldtochten en z’n Keizerlijke Reispas. Wat deed die kaart daar? Het toppunt was dat Waterloo er op aangemerkt stond. Met een groot kruis. Daar waar nu de Leeuw staat…”
“ Zeg dat het niet waar is…Tja, stel je voor dat Atlantis daar effectief ligt hé? Ze zoeken heel de wereld af en ’t ligt vlak voor hun neus…”
“ Daarom heb ik een aanvraag ingediend om daar te mogen graven. Als ik mijn diploma gehaald heb, zoek ik de nodige fondsen om een diepgaand onderzoek te doen van de bodem onder de Leeuw. Met een beetje geluk ga ik de geschiedenis in als de grootste ontdekker van een verdwenen beschaving. Napoleon zal zich omdraaien in z’n graf, waar hij niet in slaagde zal ik verwezenlijken. Ik zeg het nogmaals, heel die Slag van Waterloo was opgezet spel. De enige reden dat ze daar hun oorlog uitvochten, was om te kijken wat er in de bodem zat. Na de slag was de bodem dermate omgewoeld dat de boeren niet meer moesten ploegen. Maar om de één of andere reden zijn ze gestopt met hun onderzoek. Gebrek aan manschappen of geld, wie zal het zeggen?”
“ Zeg jij het maar, je bent goed bezig…”
“ Een boer, die na afloop van de Slag, z’n ronde maakte op z’n omgewoeld patattenveld, zegt dat hij duidelijk gezien heeft dat er oude fundamenten in de grond staken. Met vreemde inscripties. Hij heeft ze overgetekend op kleitabletten. Die tabletten bevinden zich in de Koninklijke Bibliotheek. In een kluis. Waarom? De boer is op een dag spoorloos verdwenen. Zomaar. Z’n achtergebleven vrouw en kinderen hebben hem nooit meer terug gezien. Na enkele maanden werd z’n patattenveld onteigend. Z’n hoeve staat er nog altijd, zogezegd omdat het hoofdkwartier van Napoleon daar gevestigd was. Ze hebben er één grote weide van gemaakt en er een Leeuw neergepoot. Om pottenkijkers uit de weg te ruimen? Nee, er zit daar iets onder de grond dat het daglicht niet mag zien…”
“ Een buitenaardse beschaving? Een vliegende schotel? Een futuristisch wapen?”
“ Zou kunnen, waarom niet hé?”
“ Zeg, en als wij nu eens daar gingen graven? Wie gaat er ons tegenhouden? In het belang van de wetenschap?”

“ Men meldt ons zo juist dat de Leeuw van Waterloo vervaarlijk aan het overhellen is. De politie is op zoek naar twee jonge kerels, die er aan het graven waren. Ze waren gekleed in werkkledij van de gasmaatschappij. Deze maatschappij beweert van niets te weten. Er waren geen werken voorzien aan de Leeuw van Waterloo. Het enige dat voorzien was, is de herschildering van de trapleuningen. Maar daar moet nog een compromis over afgesloten worden. Het parket doet een onderzoek en hoopt de daders vlug te vatten. De Leeuw van Waterloo is voorlopig niet meer toegankelijk voor het publiek. De Archeologische Dienst van Brussel zal van deze gelegenheid gebruik maken om de bodem te onderzoeken…”

“ Wel, wel, Tony, da’s lang geleden he? “zegt Markske.
“ Zeg dat wel, Markske, zeg dat wel…”
“ Weet ge, als m’n straf er opzit en twee jaar zijn zo voorbij, ga ik graven op de Kalmhoutse Heide. Ik ben er zeker van dat daar de sleutel ligt van de kalender van de Maya’s. Ik zal het bewijs vinden dat de wereld wel degelijk zal vergaan in 2012…”
“ Maar Markske, we zijn 2012, doe er twee jaar bij en we zijn 2014. Ge gaat te laat komen met uw bewijs hé? Er zal niemand nog van wakker liggen…”
“ Weet ge wat? Laten we al beginnen met een tunnel te graven…”
“ Met een lepel en een vork?”
“ Moet kunnen hé? We graven een tunnel tot we in Kalmthout zijn. Van daaruit is het niet ver meer naar de Heide…”

“ Men meldt ons zo juist dat de befaamde Mark G. en de even befaamde Tony V. een mislukte uitbraakpoging achter de rug hebben. Ze groeven een tunnel die, spijtig voor hen, niet verder liep dan de kazerne van de Federale Politie. Groot was de verbazing van de commandant toen hij onder z’n bureel de tegels plots zag omhoog komen. Nog groter was z’n verbazing toe hij twee bestofte kerels uit de grond zag opduiken. Hij hoorde hen zeggen dat ze tegenwoordig de Kalmthoutse Heide nu ook al betegeld hadden. De kazerne is tijdelijk gesloten wegens een grondverzakking. De Archeologische Dienst van Antwerpen zal van deze gelegenheid gebruik maken om de bodem te onderzoeken. De bijna ontsnapte gedetineerden zijn overgbracht naar Tilburg. In afwachting van het verdere onderzoek door het parket…”

©GoNo

vrijdag 6 juli 2012

Broodje gezond met veel mayonaise…

“ Een broodje gezond met wat mayo…en twee pilsjes…”
Zozo, denk ik, weer een noorderbuur die mij straks de weg zal vragen en die ik met veel plezier, want zo ben ik, de verkeerde kant zal opsturen. Het genoegen zal volledig aan m’n kant zijn. Hoe het komt, ik weet het niet, maar meestal vragen die Hollanders de weg aan mij. Nog nooit gehoord van gps zeker? Of staat er op m’n voorhoofd “ wegwijzer”? En dan moet je weten dat amper de weg naar m’n eigen woonst weet.
Ik kijk de man aan met een blik die hem in normale omstandigheden zou doen verschrompelen, maar m’n ogen zijn niet meer wat ze geweest zijn.
“ Scheelt er iets?”vraagt de man op vriendelijke toon.
“ Euh, neen, maar ik vraag me af wat het nut van een broodje gezond is, als je er een klodder mayo opdoet. En van bier word je ook dik hé?”
De man kijkt me verbaasd aan, weet niet goed wat hij moet antwoorden. En dat voor een Hollander. Om alle misverstanden te vermijden, ik heb niets tegen m’n noorderburen. Ik heb zelfs een paar van die kaasbollen in m’n onovertroffen familie.
De man heeft z’n tweede adem teruggevonden. Hollanders zijn rad van tong, da’s algemeen geweten. Misschien kan ik een spelletje spelen. Een beetje woordspelingen maken. Eens zien wie de winnaar wordt. Met als inzet een pot augurken of een paar hardgekookte eieren…
Maar de man is niet van plan om met mij in de clinch te gaan.
“ ’t Is niet voor mij, maar voor m’n…”
Ik laat hem niet uitspreken, een beetje op stang jagen is goed voor het hart, zei m’n dokter altijd. Tot ik weigerde om de rekening te betalen. Zat die rap op z’n paard. Zat gelijk op een paardenmolen. Die hebben stangen genoeg. Sedertdien pakt hij pillekes voor z’n hart. Toen ik hem zei dat lachen de beste remedie is tegen alle ziekten, vertoonde hij een grijnlachje. Alle begin is moeilijk, zullen we maar denken hé?
“ Laat me raden, ’t is voor uw hond. Een keeshond?”vraag ik met uitgestreken gezicht.
“ Ga toch weg, man, ’t is voor …”
“ Uw schoonmoeder? Uw minnaar?” Hoe kom ik er toch op. Nog vijf minuten en ik krijg een Hollandse mep op m’n aanminnig gelaat. Voor de mensen die het nog niet weten, van een Hollandse mep kleur je oranje. ’t Is geen zicht en het duurt ontzettend lang eer het verdwijnt.
“ Jij bent ook de leukste thuis?”vraagt de man mij op de man af.
Meestal denken die Hollanders dat ze leuk zijn, ze kunnen er niet goed tegen dat er concurrentie is.
“ Hoe raad je het? Da’s nu juist hetgene wat al m’n supporters ook zeggen….”
Het publiek in de zaak, die mij al een beetje kent, beaamt het volmondig. Volmondig wil hier zeggen: de mond vol met allerlei broodjes waar de mondhoeken tekenen vertonen van een teveel aan sausjes.
De man haalt z’n schouders op. Betaalt en verlaat de zaak. Hij keurt me geen blik meer waardig. Spijtig, ‘k vond hem nochtans sympathiek.
Ik ga verder met mijn wandeling, broodje préparé met ajuin smaakt lekker. Doorspoelen met wat cola, meer moet dat niet zijn. Hoor ik ineens roepen.
“ Meneer, meneer?” Met een Hollands accent. Zeg dat het niet waar is hé? Maar ’t is wel waar…
Een auto komt langszij gereden, had ik het niet gedacht, denk ik.
“ Meneer? Kunt u mij de weg wijzen om op de autostrade te geraken?”
Natuurlijk kan ik de weg wijzen, maar ik heb er m’n twijfels over of hij ooit op de autostrade gaat terechtkomen. Alle wegen leiden naar Rome hé? En Rome is een mooie stad. Alle bouwvakkers zouden er op z’n minst éénmaal naar toe moeten gaan. ’t Ligt er vol met oude stenen, als je begrijpt wat ik bedoel.
“ Hé, dat moet lukken, ben jij die man van dat broodje gezond niet?”
Wat een stomme vraag, naast hem zit een lieflijke dame van zo’n 120 kg, fris aan de haak. Ze zit te smullen van het broodje en spoelt het door met een blikje Jupiler. Ze ziet er gezond uit, moet ik zeggen. Een rode kop op een oranje t-shirt, ik heb al erger gezien. Ik vraag me af hoe ze in die auto geraakt is. Met een vorklift, langs het open dak? M’n fantasie begint te werken en da’s gevaarlijk…
“ Ha, dat broodje was voor uw minnares?” Ik kan het niet laten hé?
“ Dat is mijn vrouw…” Zegt de man op een toon, die hem zelf doet twijfelen.
“ Proficiat! En smaakt het een beetje?”
De vrouw knikt.
“ In Antwerpen hebben ze de beste broodjes…”zegt ze, terwijl er een stuk tomaat en een halve krop salade uit haar mond valt. Ons mama zei altijd dat je niet mag praten met een volle mond. Nu begrijp ik waarom…
Om een kort verhaal lang te maken, ik heb hem de weg gewezen. De juiste weg. Alleen was ik vergeten te zeggen dat er wegeniswerken bezig zijn en dat er een omleiding is, die hem zal brengen op het punt waar hij vertrokken is. Ergens aan een broodjeszaak op een pleintje. Waar ze de beste broodjes van Antwerpen verkopen. Stom van mij dat ik dat vergeten ben. Maar ja, ik en de weg, dat gaat niet samen. Ik hoop voor hen dat ze ooit nog weg geraken uit Hoboken. Anders weet ik nog een adresje waar ze lekker brood verkopen. Koffie kan je er niet krijgen, ‘k heb het ook al geprobeerd. Maar die Hollanders zijn rad van tong, misschien hebben die meer geluk…

Voor al uw brood en koffiekoeken
Hoef je niet al te ver te zoeken
Van boule de Berlin tot franchipan
Eén adres: bij Niky en haar man…

Zo, een beetje reclame is mooi meegenomen. De rekening zal ik wel binnenbrengen, Niky. Ge zult achterover vallen van contentement, zoveel is zeker…

©GoNo

donderdag 5 juli 2012

Niky

Het is alsof ik al jaren bij haar over de vloer kom in haar brood-en banketwinkel. Als ik ergens in een winkel kom, doe ik altijd een test. Is de winkeldame (meestal is het een dame of juffrouw) goedlachs of staat ze daar maar omdat ze in haar onderhoud moet voorzien? In een grootwarenhuis ligt het wat moeilijker, meestal heeft men geen tijd om tot een gesprekje te komen. De mensen hebben en nemen geen tijd meer voor een alledaags gesprek. ’t Moet vooruit gaan hé?
Bij Niky ligt het anders. Als ik de zoveelste portie nonsens vertel, straalt ze. Ze lacht spontaan, niet omdat ik een klant ben maar om de manier waarop ik m’n verhaaltjes breng. Ik kan er niets aan doen, ’t is nu eenmaal m’n stijl om alle hedendaagse miserie met een vleugje ironie, sarcasme en humor te bedekken. Ik zou uren met haar willen praten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Gaande van pedofielen die kinderen misbruiken tot de herkomst van graancirkels. Graancirkels moeten haar zeker boeien, gezien het beroep dat ze uitoefent. Iemand die brood verkoopt zal toch wel interesse hebben hoe graancirkels ontstaan? Hoop ik toch?
Ze is altijd even vriendelijk, luistert met twinkellichtjes in haar ogen en daagt me constant uit. Wacht ik m’n beurt af in stilte, dan duurt het welgeteld vijf minuten of ze gooit een opmerking naar me toe. Ik probeer te doen alsof ik het niet gehoord heb. Maar ’t is straffer dan mezelf, ik antwoord altijd terug. Ik ga binnen voor een klein broodje en kom buiten met een halve charcuteriewinkel. Bij wijze van spreken hé? Gisteren was het weer prijs. ’t Is warm, er broeit iets in de lucht, onweer op komst. Niky gaat op de vensterbank zitten, in de zon. Ik nodig mezelf uit tot een gesprek. Er is toch niemand in de zaak. Inspiratie genoeg. Laten we het eens hebben over het paranormale. Geestige verschijningen die mensen zoals ik en u, de stuipen op het lijf jagen. Als zelfs de wetenschap er zich mee bezig houdt, moet er wel iets aan de hand zijn. Maar die pseudo-wetenschappelijke programma’s zijn met een flink korreltje zout te nemen. Het rare aan al die programma’s is dat ze steeds mensen vinden die iets bovennatuurlijks meegemaakt hebben. Het lijkt wel of de ganse wereld al ufo’s gezien heeft of paranormale toestanden meegemaakt heeft. Ik sta uren, zowel overdag als ’s nachts, op m’n balkon en denk je dat ik al ooit eens een vliegende schotel gezien heb? Of een geest die aan het wandelen is op het plat dak van de autoboxen? ’t Is niet weggelegd voor mij, ‘k zal als ik dood ben zelf moeten spoken. Ik spring van de hak op de tak, vind ik leuk en ’t maakt m’n uiteenzetting stukken boeiender. Niky komt niet bij van ’t lachen. Kijk, zo zouden ze les moeten geven. De schoolmoeheid zou rap opgelost zijn. Leren met een lach. Er blijft altijd wel iets van hangen, denk ik maar…
Ik stel Niky de vraag of zij al spoken gezien heeft. Of een vliegende schotel? Nee dus. Het bewijs dat ik niet alleen ben om niets te zien. Sterren heb ik al van dichtbij gezien, maar dat kwam grotendeels omdat ik niet gezien had dat er iemand een lantaarnpaal op m’n weg gezet had. Ik zag ze plots in alle kleuren. Grote en kleintjes. Kan gebeuren als je een Kriek of tien naar binnen giet. Ze zullen er wel zijn, die geesten, zeg ik tegen Niky. Maar wat ik niet snap, is dat de meesten ze horen en zien tijdens de dag. Een kleine minderheid ervaart ze ook ’s nachts. Als ik een geest zou zijn, zou ik me niet gebonden voelen aan de tijd. Tijd is een uitvinding van de mensen…
Waarom die onderzoekers er altijd ’s nachts op uit trekken is voor mij een raadsel. Als je weet, dat ze overdag gezien zijn, stel dan die verdomde camera overdag op hé? Maar ik verdenk er hen van, dat ze helemaal geen geest willen zien. Dat ze, als ze geconfronteerd worden met een geestesverschijning, ter plekke hun broek volschijten. Met veel kans dat zo’n geest er de brui aan geeft, wegens de overmatige luchtvervuiling die hen in de neusgaten prikkelt.
Er komt een klant binnen. M’n gesprek eindigt waar het begonnen is. Met een lach. M’n dag is goed begonnen, ik hoop voor Niky ook. Ik kijk al uit naar het volgende onderwerp. Hopelijk komen er dan niet om de haverklap klanten binnen, zodat ik mijn kijk op deze boeiende wereld niet vroegtijdig moet afbreken. Niets is dodelijker dan een verhalenverteller die z’n verhaal moet stoppen zonder dat er een einde is. Maar ’t heeft ook z’n voordelen, je kan er altijd een verhaaltje aan breien hé?

©GoNo

Vakantie…

Niets is zo gemakkelijk
dan je kop in ’t zand te steken
de andere kant opkijken
of met oogkleppen op
je bruinverbrande kop

we gaan op vakantie
naar verre exotische oorden
met een beetje tolerantie
spreken we vreemde woorden

we hebben dikke pensen
uitzinnige wensen
armoede van de inheemse mensen
kan ons niet schelen
we moeten toch niet met hen
een hotelkamer delen

we gaan op vakantie
’t mag wat kosten heel dat spel
met een tikkeltje arrogantie
komen we er ginder wel…

©GoNo

woensdag 4 juli 2012

Tot daar en niet verder…

Verkleumd, moeizaam kruipt hij recht. De krijsende katten, die de omgeving onveilig en onrustig maken, hoort hij al lang niet meer. De bunker, overblijfsel uit de Tweede Wereldoorlog, is nu z’n thuis. Hij wordt omgeven door beton muren. Betonijzers zijn z’n kapstokken waar hij de weinige bezittingen die hij heeft, aan ophangt. Een blauwgestreepte plastic tas, ter waarde van twee euro. In z’n bunker staat ook een afgedankt winkelkarretje waar men nog vaag de letters van de Aldi kan oplezen. Het winkelkarretje doet dienst als mini-ophaalwagentje. Daar haalt hij de lege flessen waar statiegeld opzit, mee op. Flessen die achteloos weggeworpen worden door de eendagstoeristen. Honger lijdt hij niet in de zomermaanden. De vuilnisbakken zitten vol met voedsel. Kieskeurig kan hij niet zijn. In zijn land had hij ook niet alle dagen eten…

De zon schijnt alsof ze nooit is weggeweest. Af en toe een buitje frist de boel wat op, denkt hij. Spijtig dat bij iedere bui de helft van z’n bunker onder water loopt. Maar hij heeft er iets op gevonden. Twee opeengestapelde paletten en een oude matras met een stuk plastic erop, doen dienst als bedstee. Een fles met een kaars is de verlichting. ’s Avonds geniet hij van de zonsondergang en het opkomen van de maan. Dan is het even stil, de meeuwen houden hun bek alsof ze hem niet willen storen. Hij kijkt naar de zee. De golven die zachtjes het strand opkomen en zich dan terugtrekken. Eeuwigdurende spel van ebbe en vloed. Hij kijkt er telkens naar met enige verwondering. Denkt dan terug aan z’n klein dorpje aan een blauwe zee. Met wit, fijn zand en drie vissersboten die liggen te wachten tot het vloed wordt. Het was hard labeur, maar ze overleefden van hetgeen de visvangst opbracht. Te weinig om echt van te leven, maar teveel om van dood te gaan…

Een bouwpromotor liet z’n oog vallen op dit stukje paradijs. Er werd gebouwd dat het een lieve lust was. Een viersterrenhotel met alles erop en eraan. Het bracht geld in ’t schuifje. ’t Was goed voor de economie. De vissen vonden van niet en bleven weg. Maar er lagen nog een paar gezonken schepen, die nu dienst deden als koraalrif. In het heldere water kon men ze duidelijk zien liggen. Waarom er geen toeristische attractie van maken? Duiken naar wrakken trekt altijd een publiek. De vissers konden een graantje meepikken. Ze mochten de toeristen ter plaatse brengen. Maar hun aftandse boten hadden te weinig comfort. Tegen de moderne boten konden ze niet op. Mensen die heel hun leven vissers waren van vader op zoon, liepen nu doelloos rond op het strand. Hun strand was nu afgebakend. Tot daar en niet verder…

Hij hoorde hoe goed het was in Europa. De mensen verdienden er bakken vol geld. Hij zag hoe ze met geld smeten in z’n dorp, dat nu meer en meer op een stad begon te lijken. Hij voelde zich hier niet meer thuis. Een vreemdeling in z’n eigen dorp. Hij verkocht z’n boot. Juist genoeg om de reis naar het verre Europa te bekostigen. Een kapitein wou hem en nog andere vluchtelingen meenemen. Als ze maar in het ruim bleven. Veertig man in een ruim, met een paar jerrycans water en een emmer om de behoeftes in te doen. De zon scheen onbarmhartig en het stonk er uren in de wind. Twee stierven er onderweg wegens uitdroging. De kapitein gaf hen een zeemansgraf. Ze wisten niet eens wie ze waren. Ze kwamen ’s nachts aan in een verlaten haventje. Ze gingen van boord, in stilte. Zo was hen opgedragen. Een vrachtwagen zou hen verder naar hun bestemming brengen. Alles was geregeld. De kapitein voer weg om z’n volgende lading op te halen…
Er was niets geregeld. Ze stonden er alleen voor. Wisten niet eens in welk land ze waren. Tot de politie voor hun neus stond. Einde van de reis. Maar hij had geluk. Toen de politie iedereen oppakte, kon hij nog net in het struikgewas verdwijnen. Hij liep zoals hij nog nooit gelopen had. Z’n gestreepte tas hield hij angstvallig onder z’n arm gekneld. Nog liever dood vallen dan die los te laten. Een maand later zag hij opnieuw de zee. Nee, geen blauwe zee maar een groengrijze zee. Met een grauw strand vol met hondenpoep en achtergelaten rotzooi. Zelfs de zonsondergang was hier anders. De maan niet, die bleef overal hetzelfde…

Hij gaat slapen, morgen is er een nieuwe dag. Morgen is het payday. Een karretje vol met leeggoed om uit te wisselen. Morgen kan ik m’n oude pijp roken. Als ik zuinig ben met m’n tabak kom ik gemakkelijk een week toe. Buiten zitten, een pijpje roken en luisteren naar de verhalen van de zee…

“ Politie. Kom naar buiten, met je handen boven je hoofd…”hoort hij roepen.
Bij het woord ‘politie’ bonst z’ hart in z’n keel. Er is geen uitweg. Deze bunker heeft geen schietgaten wegens dichtgemetst. Even denkt hij eraan om in volle vaart een uitvalspoging te doen. Maar hij hoort hun honden blaffen. Hij steekt z’n ene hand in de lucht, gaat naar buiten met z’n gestreepte tas in z’n ander hand.
“ Zet dat ding neer…”
Hij kijkt de politieman niet begrijpend aan. De hond begint vervaarlijk te grollen, laat z’n tanden zien.
“ ’t Is weer een asielzoeker, die mannen begrijpen niets, behalve als het om geld gaat…”
Plots springen er twee agenten op hem. Ze komen uit het niets. De man wordt vakkundig in de boeien geslagen. Ze sleuren hem met zachte dwang naar hun combi. De tas blijft achter. Een blauwgestreepte tas met enkele kledingstukken en een fotoalbum van z’n familie in betere tijden. Einde van de reis. Maar nog niet het einde van z’n verhaal. Hij wordt opgesloten in het asielcentrum van Brugge. De vreemdelingenpolitie zal hem ondervragen. De gemeentepolitie ook. Misschien weet hij wel meer van al die inbraken die er de laatste tijd waren…

Hij ziet de blauwe lucht. Een zwaluw doorklieft het zwerk. Hij steekt z’n hand door de tralies alsof hij de blauwe lucht en de zon in z’n handpalm wil vatten. Hij heeft niets meer, alleen de kleren die hij aan heeft zijn nog van hem. Maar die komen ze ook nog halen want hij krijgt nieuwe kleren. Maar eerst in de douche en ontluizen. Hij voelt aan het zilveren kruisje dat rond z’n hals hangt. Mijn God, waarom heb je mij verlaten, vraagt hij. God heeft geen antwoord. De man huilt, hopeloos, machteloos. Eindeloos…

©GoNo

maandag 2 juli 2012

Help mij…

Hij hoort hen heel stil praten. Hij zou willen antwoorden, maar dat gaat niet. Waarom kan ik niet antwoorden, vraagt hij zich af. Hij probeert z’n hand te bewegen. ’t Lukt hem niet. Hij hoort de dokter zeggen dat er weinig kans is dat hij zal herstellen. Daarvoor is de schade te groot. We hebben ons best gedaan, maar we kunnen niet toveren hé?
De familie staat rond z’n bed. Kijken hem droevig aan. Nog zo jong, ’t zijn altijd de goeien die eerst gaan, zegt opa. Oma zegt niets, die huilt. Papa slaat herhaaldelijk met z’n vuist in z’n handpalm. Is er dan geen enkele dokter die ons kan helpen? Nee, zegt de dokter, als u katholiek bent, dan moet u tot God bidden. Baat het niet, schaadt het niet…

Hoe lang ligt hij hier nu al? Het laatste wat hij zich herinnert, is een vangrail waar hij met een harde knal tegen terecht kwam. Had z’n vriend de bocht gemist? Het kan bijna niet anders. Wat is er met m’n vriend gebeurd? Die moet er ook slecht aan toe zijn, denkt hij. De verpleegster komt controleren of alles nog werkt. Hij wordt gek van dat gedruppel van zijn baxters. Om nog maar te zwijgen van het gezoem en gepiep van de machines die hem in leven moeten houden. Zet dat stom ding af, ik leef, zie je dat niet?
De verpleegster hoort hem niet, doet wat ze moet doen. Gaat het , lig je goed? Nee, ik lig niet goed, heb een hekel aan ziekenhuizen, haat dokters en ‘k wil hier weg. Ze luistert niet, ze kan de pot op. En de rest ook. Ze spannen samen, zijn op m’n geld uit, maar ’t zal hen niet lukken. Als er iets met mij gebeurt, is alles voor ’t asielcentrum. ’t Asielcentrum voor verloren honden en katten. Wat een grap, die gaan verschieten…

We kunnen beter de stekker uittrekken, hoort hij de dokter zeggen. ’t Is nutteloos en het bespaart een hoop kosten. Volgens onze opinie is de man klinisch dood. Hij heeft totaal geen hersenactiviteit meer. Als we de beademing loskoppelen, zal hij zachtjes inslapen. Hij zal geen pijn voelen of hebben. Zegt de hooggeleerde dokter. Ik wil dat niet, zegt z’n vader. Misschien is hij morgen uit coma. Iedere mens heeft recht op leven. Wel, wel, wel, m’n vader houdt toch nog van mij, wie had dat gedacht? Hij weet wel z’n moment uit te kiezen. Moest ik hier niet vastgebonden liggen, ‘k zou hem een kus geven. Denkt hij. Die dokter kletst uit z’n nek. Geen hersenactiviteit? M’n hersens hebben nog nooit zo goed gewerkt als vandaag. Ik moet wat meer met m’n kop tegen een vangrail botsen. Schijnbaar helpt dat geweldig. Klinisch dood? Het leven stroomt met beken door m’n lijf. Zie je dat niet?

Ze staan rond z’n bed. Bedroefd, zo hoort het. Ze komen afscheid nemen. Om vier uur stipt zal de stekker uitgetrokken worden. Wat een gedoe, denkt hij. Alsof daar de oplossing zal liggen. Ze denken toch niet dat op commando dood zal gaan? Ik blijf gewoon ademen, al was het alleen al om hen te kloten. Ik beslis wanneer ik sterf en niet die witjas. Waar zijn we mee bezig hé? Als ze niet oppassen, sta ik op en trek ik zelf de stekker uit. En wat staat die pastoor daar te doen? Komt die nu al m’n ziel opeisen? Naar de duivel ermee. Alle dagen rijstebrij eten met gouden lepeltjes, zegt me niets. Geef mij maar de hel, lekker warm in de winter en alle dagen feest vieren…

De dokter komt binnen, ’t is plots stil in de kamer. Gaat het nu gebeuren? ’t Zal me benieuwen. Iedereen verlaat de kamer, behalve de dokter en de verpleegsters. Eindelijk, verlost van dat gezeur over die stekker. Steek die stekker op een plaats waar het zonlicht niet schijnt hé?

De dokter zegt dat het niet lang meer kan duren, ’t is kwestie van tijd. Maar hij ademt nog, vraagt z’n vader. Ja, dat is nog al gebeurd, maar plots houdt het op. Leg me dan eens uit hoe dat kan zonder hersenactiviteit, zegt z’n vader. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, is het antwoord. De pastoor kan niet anders dan dit volmondig beamen. De verpleegster komt naar buiten. En, vraagt de dokter. Niets, hij blijft ademen. Lastige klant, denkt de dokter. We gaan hem een beetje moeten helpen. Daar zijn we goed in. Mensen in nood moeten geholpen worden. Zeker als ze in stervensnood zijn. De dokter gaat naar binnen. Luistert naar de man z’n hart. Verdomme, het klopt ritmisch en in de juiste cadans. Hoe kan dat nu?

Daar kijk je van op hé? Ik had het toch gezegd? Maar nee, die witjassen weten alles beter. En laat me nu gerust, ik wil een dutje doen. Kom morgen maar eens terug. Of nee, blijf liever weg, je zou een mens nog de dood injagen…

Hoe lang lig ik hier nu al? Maanden, jaren? Verdomme, ik wil dood gaan en ze laten me niet gaan. Ik hoor, zie en ruik alles, maar ik kan het niet zeggen. Ik ben als een plant, die men af en toe water geeft. Ik wil niet meer leven. Wat voor zin heeft dit leven? Dokter, ik trek m’n woorden terug, maar verlos me uit m’n lijden. Geef me een overdosis morfine, zodat ik zachtjes in kan slapen. Verdomme, is er dan niemand die mij wil helpen?

©GoNo