GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

woensdag 4 juli 2012

Tot daar en niet verder…

Verkleumd, moeizaam kruipt hij recht. De krijsende katten, die de omgeving onveilig en onrustig maken, hoort hij al lang niet meer. De bunker, overblijfsel uit de Tweede Wereldoorlog, is nu z’n thuis. Hij wordt omgeven door beton muren. Betonijzers zijn z’n kapstokken waar hij de weinige bezittingen die hij heeft, aan ophangt. Een blauwgestreepte plastic tas, ter waarde van twee euro. In z’n bunker staat ook een afgedankt winkelkarretje waar men nog vaag de letters van de Aldi kan oplezen. Het winkelkarretje doet dienst als mini-ophaalwagentje. Daar haalt hij de lege flessen waar statiegeld opzit, mee op. Flessen die achteloos weggeworpen worden door de eendagstoeristen. Honger lijdt hij niet in de zomermaanden. De vuilnisbakken zitten vol met voedsel. Kieskeurig kan hij niet zijn. In zijn land had hij ook niet alle dagen eten…

De zon schijnt alsof ze nooit is weggeweest. Af en toe een buitje frist de boel wat op, denkt hij. Spijtig dat bij iedere bui de helft van z’n bunker onder water loopt. Maar hij heeft er iets op gevonden. Twee opeengestapelde paletten en een oude matras met een stuk plastic erop, doen dienst als bedstee. Een fles met een kaars is de verlichting. ’s Avonds geniet hij van de zonsondergang en het opkomen van de maan. Dan is het even stil, de meeuwen houden hun bek alsof ze hem niet willen storen. Hij kijkt naar de zee. De golven die zachtjes het strand opkomen en zich dan terugtrekken. Eeuwigdurende spel van ebbe en vloed. Hij kijkt er telkens naar met enige verwondering. Denkt dan terug aan z’n klein dorpje aan een blauwe zee. Met wit, fijn zand en drie vissersboten die liggen te wachten tot het vloed wordt. Het was hard labeur, maar ze overleefden van hetgeen de visvangst opbracht. Te weinig om echt van te leven, maar teveel om van dood te gaan…

Een bouwpromotor liet z’n oog vallen op dit stukje paradijs. Er werd gebouwd dat het een lieve lust was. Een viersterrenhotel met alles erop en eraan. Het bracht geld in ’t schuifje. ’t Was goed voor de economie. De vissen vonden van niet en bleven weg. Maar er lagen nog een paar gezonken schepen, die nu dienst deden als koraalrif. In het heldere water kon men ze duidelijk zien liggen. Waarom er geen toeristische attractie van maken? Duiken naar wrakken trekt altijd een publiek. De vissers konden een graantje meepikken. Ze mochten de toeristen ter plaatse brengen. Maar hun aftandse boten hadden te weinig comfort. Tegen de moderne boten konden ze niet op. Mensen die heel hun leven vissers waren van vader op zoon, liepen nu doelloos rond op het strand. Hun strand was nu afgebakend. Tot daar en niet verder…

Hij hoorde hoe goed het was in Europa. De mensen verdienden er bakken vol geld. Hij zag hoe ze met geld smeten in z’n dorp, dat nu meer en meer op een stad begon te lijken. Hij voelde zich hier niet meer thuis. Een vreemdeling in z’n eigen dorp. Hij verkocht z’n boot. Juist genoeg om de reis naar het verre Europa te bekostigen. Een kapitein wou hem en nog andere vluchtelingen meenemen. Als ze maar in het ruim bleven. Veertig man in een ruim, met een paar jerrycans water en een emmer om de behoeftes in te doen. De zon scheen onbarmhartig en het stonk er uren in de wind. Twee stierven er onderweg wegens uitdroging. De kapitein gaf hen een zeemansgraf. Ze wisten niet eens wie ze waren. Ze kwamen ’s nachts aan in een verlaten haventje. Ze gingen van boord, in stilte. Zo was hen opgedragen. Een vrachtwagen zou hen verder naar hun bestemming brengen. Alles was geregeld. De kapitein voer weg om z’n volgende lading op te halen…
Er was niets geregeld. Ze stonden er alleen voor. Wisten niet eens in welk land ze waren. Tot de politie voor hun neus stond. Einde van de reis. Maar hij had geluk. Toen de politie iedereen oppakte, kon hij nog net in het struikgewas verdwijnen. Hij liep zoals hij nog nooit gelopen had. Z’n gestreepte tas hield hij angstvallig onder z’n arm gekneld. Nog liever dood vallen dan die los te laten. Een maand later zag hij opnieuw de zee. Nee, geen blauwe zee maar een groengrijze zee. Met een grauw strand vol met hondenpoep en achtergelaten rotzooi. Zelfs de zonsondergang was hier anders. De maan niet, die bleef overal hetzelfde…

Hij gaat slapen, morgen is er een nieuwe dag. Morgen is het payday. Een karretje vol met leeggoed om uit te wisselen. Morgen kan ik m’n oude pijp roken. Als ik zuinig ben met m’n tabak kom ik gemakkelijk een week toe. Buiten zitten, een pijpje roken en luisteren naar de verhalen van de zee…

“ Politie. Kom naar buiten, met je handen boven je hoofd…”hoort hij roepen.
Bij het woord ‘politie’ bonst z’ hart in z’n keel. Er is geen uitweg. Deze bunker heeft geen schietgaten wegens dichtgemetst. Even denkt hij eraan om in volle vaart een uitvalspoging te doen. Maar hij hoort hun honden blaffen. Hij steekt z’n ene hand in de lucht, gaat naar buiten met z’n gestreepte tas in z’n ander hand.
“ Zet dat ding neer…”
Hij kijkt de politieman niet begrijpend aan. De hond begint vervaarlijk te grollen, laat z’n tanden zien.
“ ’t Is weer een asielzoeker, die mannen begrijpen niets, behalve als het om geld gaat…”
Plots springen er twee agenten op hem. Ze komen uit het niets. De man wordt vakkundig in de boeien geslagen. Ze sleuren hem met zachte dwang naar hun combi. De tas blijft achter. Een blauwgestreepte tas met enkele kledingstukken en een fotoalbum van z’n familie in betere tijden. Einde van de reis. Maar nog niet het einde van z’n verhaal. Hij wordt opgesloten in het asielcentrum van Brugge. De vreemdelingenpolitie zal hem ondervragen. De gemeentepolitie ook. Misschien weet hij wel meer van al die inbraken die er de laatste tijd waren…

Hij ziet de blauwe lucht. Een zwaluw doorklieft het zwerk. Hij steekt z’n hand door de tralies alsof hij de blauwe lucht en de zon in z’n handpalm wil vatten. Hij heeft niets meer, alleen de kleren die hij aan heeft zijn nog van hem. Maar die komen ze ook nog halen want hij krijgt nieuwe kleren. Maar eerst in de douche en ontluizen. Hij voelt aan het zilveren kruisje dat rond z’n hals hangt. Mijn God, waarom heb je mij verlaten, vraagt hij. God heeft geen antwoord. De man huilt, hopeloos, machteloos. Eindeloos…

©GoNo

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage