GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

vrijdag 24 februari 2012

Schemerdromen…

’t Is stil om kwart na zes in de morgen. De vogels zijn later dan gisteren om hun dagelijkse concert te geven. Het blijft bij enkele schuchtere pogingen van een paar vogels, die hoogsrwaarschijnlijk de bloemetjes buiten gezet hebben. Ik zit op m’n vensterbank een sigaretje te roken. Beter gezegd ik zat want nu zit ik voor m’n pc te schrijven op een oud versleten toetsenbord waarvan de letters constant blijven hangen. Maar men moet roeien met de riemen die men heeft hé?
Raam staat wagenwijd open, de verse lucht stroomt met bakken binnen. Wat mij een hoestbui oplevert, maar dat kan door m’n paffie komen. Overbuurvrouw is ook wakker, loopt te ijsberen in haar keuken. Zoals iedere morgen. Van het aanrecht tot de tafel en terug. De afstand bedraagt hooguit een meter schat ik. Ze drinkt koffie of thee, denk ik, zet haar kopje op de tafel en loopt dan rond de tafel. Met de wijzers van de klok mee. Ze kijkt m’n richting uit, ik zwaai met m’n hand. Geen reactie, misschien ziet ze het niet eens…
Ik kijk naar beneden, het donkere gat van de hof pleegt een aanslag op m’n fantasie. Ik zie plots twee gele of groene ogen. Verdomme, zeg dat het niet waar is, zou er vannacht een ufo geland zijn? Misschien hebben ze een buitenaardse achtergelaten, een soort van E.T. , die zich nu staat af te vragen waarom z’n soortgenoten hem in de steek gelaten hebben. Zou ik naar beneden gaan om hem te verwelkomen in naam van het gehele mensdom? Een kopje koffie is rap gezet en een koekje is er altijd wel in huis. Maar over wat spreek je met een buitenaardse? Over het weer? Over koetjes en kalfjes?
“ Goeiemorgen, meneer of mevrouw van een andere planeet, hoe gaat er mee? Alles kits achter de rits? Is het bij jullie ook lente? Wat zegt u? Ik versta u niet, wacht, ik zal de vertaling zoeken op ’t internet… Zijn ze bij jullie allemaal zo klein? Da’s dan wel een planeet waar ik me thuis zou voelen, gezien m’n grootte. Betalen jullie je ook rot aan belastingen?”
Bij het woord “ belastingen” lichten zijn of haar ogen op. Een bewijs dat dit woordje universeel is.
“ Kstt, krmmo, bruptata, kranama lie, maranie blup…”antwoordt de buitenaardse. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, denk ik. Ik begrijp er de ballen van, maar knik beamend met m’n hoofd. Je krijgt niet elke dag zo’n hoogstaand bezoek. Hij of zij lijkt de koffie lekker te vinden. Het koekje ietske minder. Mischien eten ze daar alleen maar zandkoekjes, wie zal het zeggen hé? ’t Kan ook zijn dat ze daar gebakken rotsstenen eten op een bedje van groen mos.
De nacht maakt plaats voor de dageraad. De ogen zijn weg, in de plaats zie ik nu de kat van de buren. Heeft die kat nu groene of gele ogen? Ik hoop van niet want anders zal er niemand geloven dat ik om kwart na zes, in de ochtend, een buitenaards wezen op de koffie kreeg. Of zat ik te schemerdromen? Ik ben nu zover gevorderd dat ik de volledige cyclus van dromen onder de knie heb. Nachtdromen, schemerdromen en dagdromen. Waar gaat dit eindigen, vraag ik me af…

©GoNo

donderdag 23 februari 2012

Gerechterlijke dwaling

Ik stond voor de rechter
die me kwaad bekeek
op m’n hoofd een trechter
onder m’n arm een steek

ben ik nu gek of kierewiet
‘k vind het van mezelf toch niet

clownspak met vlinderdas
schoenen maat vijfentachtig
sokken groen als het gras
‘k vond het mooi en prachtig

ben ik nu gek of kierewiet
‘k vind het van mezelf toch niet

de rechter compleet humorloos
bracht mij snel op and’re gedachten
een jaartje psychiatrie zei hij boos
dan kom je terug wat op krachten

wie is er hier gek of kierewiet
‘k denk de rechter, maar die weet het nog niet…

©GoNo

woensdag 22 februari 2012

Droom met me mee…

Soms kan ik intens genieten van eventjes niets te doen. Gewoon een beetje dagdromen, wegdromen van de dagelijkse beslommeringen. Een uurtje of langer door m’n raam turen. Kijken hoe de vogeltjes hun nestjes opkalefateren. Het voortdurend aan-en afvliegen met een takje in hun bekje. De kat die op vinkenslag ligt, om z’n moorddadige neigingen bot te vieren. Een merel pikt z’n maaltijd uit d grond. Hoe die vogels telkens weer die wormen vinden, is me een raadsel. Ingebouwde sonar misschien? De kat sluipt nader, pootje per pootje. Ik vraag me af of de merel een spelletje speelt. Gevaarlijk, de kat kennende. De kat springt, een tijgersprong, een flits als het ware.. Mis poes. Volgende keer beter. Alhoewel. Ik weet dat je de natuur z’n gang moet laten gaan, maar ik gun de merel en ook andere vogels een lang en vruchtbaar leventje. De wormen ook, maar men moet ergens een streep trekken hé?
’t Wordt lente, je voelt en ziet het. Vanmorgen om vijf uur, beginnen de vogels te kwetteren. Ik slaap terug met m’n raam open op een kier. Frisjes, maar het deert me niet. Het vriest niet meer en de lucht is helemaal anders dan overdag. Iedere dag ga ik naar m’n aangeplante bloembollen kijken. De tulpen beginnen aardig op te schieten. De rest is afwachten. Maar ik weet dat ik op een vroege lentedag de andere bloemen ook zal zien ontluiken. De vogels zullen mij verwelkomen met hun gezang en gekwetter. Ik zal, zoals gewoonlijk, het liedje van Toon Hermans zingen:” Vogeltje wat zing je vroeg…”
Het leven zal op dat moment mooi zijn, ik zal me als een koning voelen. En dankbaar dat het geluk in kleine dingen schuilt…
Nadien zal ik dat beetje geluk als de doodnormaalste zaak van de wereld beschouwen en mij weer bezighouden met de dagelijkse beslommeringen. Waarom ben ik niet geboren als een vogel? Ergens moet er iets misgelopen zijn. Ik wil vliegen, wegvliegen naar andere oorden. Vrij als een vogel, gedragen door de wind…

©GoNo

dinsdag 21 februari 2012

De prins die geen prins wou zijn.4

Prins August schiet wakker uit z’n dromerij. Naar de sterren staren is geweldig bevordelijk om tot rust te komen. Zeker na de inspanning die hij geleverd heeft om z’n ballade tot een goed einde te brengen. Hij tilt één ooglid op, z’n andere weigert om mee te werken. Hoorde hij daar geen plons alsof er iets in ’t water viel? Of is Blacky een bad aan ’t nemen? Of zouden er hier geesten ronddwalen?
Van geesten wist hij alles. Sedert z’n teerbeminde mama, die hij overigens niet gekend heeft, zelfmoord gepleegd heeft, lijkt het kasteel wel verdoemd. Z’n vader, tevens koning, heeft hem meermaals gezegd dat de geest van z’n mama ’s nachts rond dwaalt en hem het bloed van onder de nagels haalt. Allemaal omdat hij haar een klein beetje verbannen had naar de kasteeltoren met uitzicht op het dal, riviertje en de eeuwige groene bossen. Wat moest ik anders doen? Ik kon toch geen meisje van jou laten maken? Zegt hij tegen de kroonprins. De kroonprins zag het wel zitten om als vrouw door het leven te gaan. Toch op latere leeftijd. Maar dat hield hij wijselijk voor hem, z’n vader had al miserie genoeg…
Doordat de koning iedere morgen, bij het koninklijk ontbijt, over de geest van z’n moeder sprak, geloofde August meer en meer dat z’n moeder echt kwam spoken. Zou ze wraak op hem willen nemen want uiteindelijk was hij de bron van het kwaad. Het ging zover dat hij alleen nog wilde slapen met de toorts aan. En een lansknecht voor de eikenhouten deur. Die zelf zo bijgelovig is als een zwarte kat die onder een ladder loopt, terwijl hij zout over z’n schouders strooit…
Maar de koning zegt niet alleen dat het spookt in het slot. De kok heeft in z’n keuken ook al eens een wazige schim gezien. Die verdacht veel leek op de ex-koningin. De contouren dan toch. En het rook er plots naar Fleur de Matras, het lievelingsparfum van de queen. De kok gaf op staande voet z’n ontslag, wilde zich terugtrekken in een abdij om een kookboek te schrijven. Met de welluidende titel:” Middeleeuwse Koninklijke Gerechten…”. Z’n boek mocht hij schrijven, weliswaar in een donkere kerker, maar alle begin van het schrijverschap is moeilijk. En ik kan ervan meespreken…
De nieuwe kok geloofde helemaal niet in geesten. En nog minder in verschijningen. De enige verschijning waarin hij geloofde waren roze olifantjes. Maar dat kwam veeleer omdat hij zich tegoed deed aan overmatig wijngebruik. Je moet de kat niet bij de melk zetten hé?

De prins wrijft z’n ogen uit, tuurt in het donker. Wat drijft er daar op het liefelijke riviertje? En wat is het dat daar achteraan zwemt? De prins staat recht, neemt z’n vlijmscherp zwaard en loopt voorzichtig naar de oeverkant…

©GoNo

maandag 20 februari 2012

De prins die geen prins wou zijn. 3

Prins August, die ooit een talentenjacht gewonnen heeft toen hij vijf jaar was, met het liedje: “ Mama, ik geef je honderd lijfeigenen…”, zit lustig verder te componeren. Gesterkt door deze overwinning in zijn vroege jeugd. Erbij vergetende dat z’n vader, de koning, ermee gedreigd had de voltallige jury op te knopen, te vierendelen en als er nog tijd overschoot, in kokende olie te gooien. De jury erkende en herkende het talent dat in de kleine prins schuilde. Het kroonprinsje ging naar huis met een beker die groter was dan hemzelf. En een oorkonde, die hij aan de muur hing in z’n Barbiekamer. Of althans de voorloper ervan hé? Z’n kamertje, in de rechtse kasteeltoren, derde kamertje aan uwen linkse kant, was door toedoen van z’n mama in het roze geschilderd. De koningin had namelijk liever een meisje gehad. Meisjes kan men veel mooier aankleden, zei ze tegen iedereen die het horen wou en ook die het niet horen wilden. Maar de bevalling liep niet van een leien dakje. Wie gaat er nu in godsnaam bevallen op een leien dakje? Als het juist geregend heeft, speel je toch met je leven? En dat van je op komst zijnde baby?
Haar baby werd geboren, na weeën die bijna de hele week duurden. De koningin was boos, héél boos. Op iedereen en op alles. Toen de chirurgijn de baby op haar buik legde met de woorden: “ Lang leve de prins…” ( zo ging dat in die tijd) kreeg ze een appelflauwte. Een jongen, ook dat nog, ik wil een meisje, murmelde ze voor ze flauwviel…
De koning was in z’n nopjes. Eindelijk, een troonopvolger. Die cursus, hoe maak ik mannelijke troonopvolgers, had schijnbaar geholpen. De goden waren hem gunstig gezind. Nu nog z’n bevolking en ’t leven zou er aangenaam op vooruit gaan. Maar eerst zou hij nog een nieuwe belasting heffen op alle eerstgeborenen die van het mannelijk geslacht waren. Kwestie van de staatskas een beetje te spekken. En ook om een centje opzij te zetten voor de toekomstige kroonprins. Waarvan de prins later geen stuiver zou zien, gezien de verkwistende hand die z’n koninklijke ouders hadden…
De koningin stond erop dat de chirurgijn het stukje vlees dat tussen de beentjes van het jongetje hing er af te knippen. Ik wil een meisje en een meisje zal het worden. Zei ze. De chirurgijn was in tweestrijd, moest hij dit bevel opvolgen? Overleg met de bond leverde ook niets op. Ze verklaarden zich in deze materie onbevoegd. De koning kreeg er weet van. Was z’n vrouwe nu helemaal gek geworden? Dit kon en mocht hij niet laten gebeuren. Twee dagen na de bevalling werd de koningin beschuldigd van hoogverraad en opgesloten in de linkse kasteeltoren. Voorbehouden voor prominente lieden. Met uitzicht op het groene dal en even groene bossen. En een klaterend riviertje dat lieflijk doorheen het dal stroomde, zich van geen kwaad bewust dat zich afspeelde in het slot. De koningin heeft zich op een mooie zomerse morgen verhangen in haar toren met een satijnen laken. Ze liet een briefje achter met de historische woorden: “ De pot op met uwen kroonprins…” Van moederliefde gesproken, maar ’t kan ook te wijten zijn aan haar gedwongen eenzaamheid en het verlangen naar een meisje… Triestig hé? Ik krijg er de tranen van in m’n ogen…

De prins blaast met bolle wangen op z’n doedelzak. De struikrovers, die hun handen vol hadden met de struiken die ze geroofd hebben, lieten de struiken vallen. Grepen naar hun oren. Wat een lawaai, dat moet een geheim wapen zijn, met zulk een wapen zouden ze de wereld overheersen. Denken ze.
“ Kom, vrienden struikrovers, laten we dat heerschap met een bezoekje vereren. Laten we hem deftig aan ons mes rijgen en het wapen medenemen…”speekt de rover die democratisch verkozen is tot hun hoofdman. Na eerst de oppositie geliquideerd te hebben. Zo ging dat in die tijd, nu nog zij het ietske minder bloederig…
“ Maar hoofdman, er wimpelt een koninklijk wimpeltje op de tent. De soldaten van de koning kunnen niet veraf zijn. Is het wel verstandig om dat heerschap met een bezoekje te vereren? “ vraagt de tweede in bevel, zijn rechterhand.
“ Amadeus, jij moet in de politiek gaan, altijd maar palaveren. ’t Is niet omdat je m’n broer bent, dat je steeds m’n bevelen in twijfel moet trekken. Als we genoeg struiken geroofd hebben, beginnen we een tuincentrum. ’t Zou toch mooi zijn moest je naam mede op het uithangbord zou staan hé?..”
Amadeus heeft de vingerwijzing gesnopen, een ongeval is rap gebeurd en zeker in de struiken.
“ Weet je, als compromis, mag jij eerst naar dat heerschap gaan. Gewoon om de kat uit de boom te kijken. Een beetje spioneren. Pak de mooiste struik en biedt hem deze aan als bewijs van onze vredelievende intenties…”
Amadeus kijkt vol bewondering naar z’n broer. Als dat geen inzicht is in de psychologie van het oorlogvoeren, weet hij het ook niet meer; helemaal onze papa, denkt hij.

Er loopt een man naar de beek. Met een metershoge struik in een aarden pot. De prins hoort of ziet het niet. De schemering gaat over in duisternis. Tijd om een uurtje naar de hemel te kijken…
Er dondert een man met metershoge struik en aarden pot de helling af. Gestruikeld over een paard dat op z’n rug lag te schuddebuiken. Los het metersdiepe riviertje in. Dag pot, dag man…Paard heeft alles gezien en heeft nog nooit zoveel lol gehad. Wat een vaudeville, denkt hij met tranen in z’n paardenogen...

©GoNo

zaterdag 18 februari 2012

Cartoons



De prins die geen prins wou zijn…2

Prins August is op weg naar zijne toekomstige halve trouwboek. Z’n vurige ros zet er flink de vaart in, wat niet zo moeilijk is, gezien hij vier poten heeft. De kroonprins doet moeite hem bij te houden, iemand zou hem eens moeten zeggen dat een paard dient om op te zitten en niet om er naast te lopen he? Z’n witte ros, dat luistert naar de naam Blacky, heeft er dorst van gekregen. De prins ook. Hoort hij daar niet in de verte het klateren ener riviertje? Z’n paard heeft het ook gehoord. Stopt plotseling. De prins steekt hem voorbij, al roepende: “ ik heb gewonnen, ik heb gewonnen…” Da’s niet eerlijk, denkt Blacky…
Hij briest het uit en stampvoet met z’n hoeven. Prins August rept zich naar het klaterende riviertje, bukt zich voorover om te drinken. Blacky gaat mokkend zitten aan de oeverkant. En plast in het water. Zo, dat zal hem leren. Waarbij hij vergeet dat hij zelve nog moet drinken. Bah, roept de prins, da’s precies kattenpis dat water. Paardenpis, zul je bedoelen, denkt Blacky…
Laten we hier aan dit liefelijke beekje onze tent opslaan. Na het eten zal ik mijn nieuwe ballade ten gehore brengen, mijzelf begeleidende op m’n doedelzak. Ik heb zelfs al een titel bedacht: “ Ballade voor een eenzame jonkvrouwe, die avond na avond wacht op haar toekomstige echtgenoot, die uit het Verre Westen moet komen op z’n vurige witte schimmel…”
Wablief, denkt Blacky, kan het niet wat langer? Blacky ligt op z’n rug en houdt z’n buik vast met z’n voorste poten. Dat kalf van een paard lacht mij vierkant uit, concludeert de kroonprins. Ze moesten er paardenbiefstuk met frieten van maken.
“ Laten we de prinselijke tent opzetten, want straks valt de duisternis en ik wil nog een uurtje sterren kijken voor het slapengaan…”zegt de prins tegen z’n paard. ’t Leven kan toch zo simpel zijn hé? In plaats van tv keken ze vroeger naar de sterrenhemel. Of telden ze de schaapjes. Een doktoor zei ooit eens tegen een man dat de beste remedie om in te slapen het tellen van schaapjes was. Toen hij aan de man vroeg wat zijn beroep was, zei die “ schaapherder”…De doktoor keek hem schaapachtig aan en mekkerde iets van: “ tel dan verdomme de koetjes in de weide…”
De kroonprins zit voor z’n tent, achter z’n tent zitten heeft totaal geen zin, gezien z’n tent totaal aan en in de grond zit. Hij is druk in de weer met perkament en ganzenveer. Z’n ballade moet rijmen en ’t moet ook een beetje kloppen met het kattengejank van z’n doedelzak. Wat geen sinecure is om beiden op elkaar af te stemmen. Een bende struikrovers heeft het ook gehoord. Die bende struikrovers waren gespeicialiseerd in het stelen van struiken. Wat ruist er door het struikgewas? ( Klinkt me bekend in de oren…)

©GoNo

vrijdag 17 februari 2012

De prins die geen prins wou zijn…

Heel lang geleden, vijf minuten ( de tijd om dit sprookje te verzinnen), woonde er in een groot kasteel een prins. Z’n vader, die koning was, de reden dat z’n zoon een prins is, was oud en wijs. Da’s meestal zo met die koningen. Op een dag riep hij z’n kroonprins bij hem.
“ Zoonlief, ’t wordt tijd dat je mij gaat opvolgen. Ik word te oud om lintjes door te knippen, met m’n handjes te zwaaien en te luisteren naat het geweeklaag van m’n onderdanige onderdanen. Daarom heb ik besloten, in m’n allesomvattende wijsheid, dat de tijd gekomen is om te gaan…”
“ Maar vader, je bent nog te jong om te sterven…”sprak de zoon, die tevens kroonprins was, omdat z’n vader toevallig de koning is.
“ Kieken, wie spreekt er hier van dood te gaan. Je lijkt wel je moeder, God hebbe haar ziel en mag haar houden, je luistert nooit ofte nimmer naar wat ik zeg…”
“ O Heerser van dit koninkrijk, m’n koning, ik had het verkeerd begrepen ende verstaan. Wat was de vraag ook alweer?”
“ Welke vraag, prinselijk uilskuiken?”
“ Heb je een vraag gesteld? Mijn heer en koning, ik moet u het antwoord schuldig blijven, gezien ik de vraag niet gehoord heb…”
“ Luister prins, ik wil de fakkel doorgeven, ik ben lang genoeg het licht in de duisternis geweest. Maar voor je op mijn troon moogt gaan zitten, wil ik dat je met een prinsesje trouwt. En zorg ervoor dat er een nageslacht komt. Mannelijk, als het even kan. Ik heb met de koning van het naastgelegen koninkrijk al gesproken. Z’n dochter, prinses Esmeralda van Golgotha zum Bayernschloss, heeft de leeftijd bereikt om haar hand en de rest van haar ranke lichaam te vragen. Het is een goede partij want ze zitten er warmpjes in. En gezien de financiële toestand van onze staatskas, zou het voor het voortbestaan van dit koninkrijk, mij goed uikomen. Dus, troonopvolger, ga er henen en vraag de hand etc. van die mooie deerne…”
Prins August von Lapschure zu Bommerconte keek z’n vader aan. Trouwen? Ik ben nog maar vierenveertig. Die prinses is er hoop en al twintig. Die maakt mij kapot in de echtelijke bedstede. En ik heb al zo’n last van mijne rug. Denkt hij, maar zegt het niet. Prinsen zijn tevens ridders. En een ridder moet stoer en onversaagd zijn, ook in bed of een hooimijt.
“ Doe je beste prinselijk pak aan, neem het vurigste ros uit de stal en galoppeer spoorslags naar die mooie prinses. Moest ik vijftig jaar jonger zijn, ik deed hetzelve…”
Daar viel weinig of niets tegen in te brengen. Vaders wil was wet. En zo komt het, beste vrienden, dat prins August op een vurig wit ros, in galop naar z’n toekomstige bruid reed. Onderweg zou hij allerlei avonturen beleven, maar dat weet onze prins nog niet. Ik trouwens ook nog niet, gezien ik die avonturen nog moet verzinnen…

©GoNo

donderdag 16 februari 2012

’t Is altijd feest aan tafel…

“ Mama, ik wil snoepjes…”
“ Nee, eerst je bord leeg eten en dan krijg je een snoepje…”
“ Ik lust dat niet…”
“ Van spinazie wordt je groot en sterk, kijk maar naar den bompa…”
Bompa gelooft z’n eigen oren niet. Groot en sterk? Bompa is amper 1m60 en als hij een zakje aardappelen van 5 kilo moet optillen, belt hij een takelwagen. Bij wijze van spreken toch.
“ Maar ik lust dat niet…”
“ Jij lust alleen maar fricandellen met ketchup…”
“ En ook snoepjes, mama…”
“ Je blijft aan tafel zitten tot je bord leeg is, al moet je blijven zitten tot morgenvroeg…”
Voilà, da’s gesproken, hoewel ik het nog moet meemaken dat die dreumes de nacht zal doorbrengen aan tafel. Dat zijn zo van die dreigementen die nergens opslaan, je vraagt je af waarom ze uberhaupt geuit worden. De kinderen zijn volgens mij een stuk slimmer dan pakweg een halve eeuw geleden.
“ Bompa eet toch ook alles op, kijk, z’n bord is bijna leeg…”
“ Bompa? Jij lust dat wel hé? Ikke niet!!”
Haar kennende komt nu het moment waarop ze met haar vork de spinaziepuree nog wat platter gaat maken. Splatch, splatch, daar gaan we. Haar gezichtje begint tekenen te vertonen van een op komst zijnde woedeuitbarsting.
“ Verdomme, ik begin er genoeg van te krijgen, ik ga er u subiet met uwen kop induwen. Dat deed mijne papa ook…”
Voilà, da’s ook gesproken. Ik word hier aan tafel geconfronteerd met dingen die ik al lang vergeten ben. Het enige verschil met m’n dochter, ik zei het geen tien keer, ik deed het gewoon. Slechte papa, ‘k weet het, maar het hielp…
“ Meisje, bompa zal uw bordje leeg eten. Kom, geef het maar hier en dan zijn de snoepjes ook voor mij…”
“ Nee, ik wil dat niet, da’s van mij…”
“ Niks van, da’s nu van mij, ‘k heb het eerlijk afgenomen…”
Het concert begint, in stereo, met de kracht van een orkaan. Aan haar longen zal het niet liggen, zoveel is zeker. Bompa trekt er zich niets van aan, al wat ge aantrekt moet ge toch uittrekken, is z’n devies.
“ Moet ge uw bord terug hebben? Of moet ik het opeten?”
Een bord opeten lijkt me niet zo’n goed idee. Bij gebrek aan tanden en dan nog hé?
“ Ja, ik wil het terug…”zegt ze snikkend. Hoe hardvochtig kan een bompa soms zijn?
“ Ja, wie?”
“ Ja, bompa…”
“ En wat zeggen we erbij? Aub, bompake?
“ Aub, bompake…”“ Flinke meid, helemaal haar mama…”
De strijd is weer eens gestreden. De vraag is natuurlijk wie de winnaar is. Ik hou van m’n kleindochtertje. Vier jaar en telkens in de clinch gaan, op voorhand wetende dat er troubles van komen. Van wie zou ze dat geleerd hebben?
Ze heeft haar snoepje gekregen. Ze staat voor mij, toont de twee snoepjes in haar kleine handje.
“ Krijgt bompa een snoepje?”
Ik probeer haar wijs te maken dat ze moet leren delen, als ze later belastingen moet betalen zal ze ook moeten delen.
“ Bompa krijgt lekker niks, nananana…”
En weg is ze, na eerst nog, geheel per ongeluk, op mijne grote teen getrapt te hebben…

©GoNo

dinsdag 14 februari 2012

Rond het kampvuur…

Ze zitten rond het knetterende kampvuur. Jongens en meisjes, samen op kamp. Na het zingen van de kampliederen, vraagt één van de leiders of ze een verhaal willen horen. Een echt gebeurd verhaal dat zich afspeelde in de omgeving waar ze nu hun kamp opgetrokken hebben. Ja, roepen de kinderen, een echt spookverhaal…
De leider knipooogt naar de leidster. Eventjes griezelen kan geen kwaad hé? Ga allemaal dichter bij het vuur zitten, maar zie dat je jezelf niet in de fik steekt. Zegt de leider. Het is nu helemaal donker, alleen de warme gloed van het kampvuur geeft licht. ’t Is muisstil in het bos, achter hen. De dieren wachten schijnbaar ook op het verhaal…

“ Weet je dat er hier ooit een roversbende gewoond heeft? Hun hoofdman stamde af van de befaamde Zwartbaard. Een zeerover die door de Engelsen opgeknoopt is aan hoogste mast van z’n piratenschip. Daarmaa was de kous af voor de Engelsen. Wisten zij veel dat Zwartbaard vrouw en kind achterliet. De vrouw van Zwartbaard stierf van verdriet en ook omdat ze haar vast inkomen kwijt was. Maar dit terzijde. Kindergeld bestond toen nog niet en de schat die Zwartbaard begraven had op een geheime plek was zo geheim dat niemand wist waar die begraven was. De weduwe was rijk, maar kon niet aan het zuurverdiende geld dat haren Zwartbaard opgepot had. Het enige dat ze had was een verroeste sleutel en een kaart getekend op een perkamenten rol. Rijk zijn en er niet aan kunnen, je zou voor minder doodgaan hé?
Dus, zoals ik al zei, de weduwe stierf van verdriet en haar zoontje werd verder opgevoed bij nonkel Zonderbaard. De broer van Zwartbaard. Die was geen piraat, maar de baas van een roversbende. ’t Was tegen z’n zin dat hij die kleine Zwartbaard op moest voeden. Maar gezien het familie was, zat er niets anders op. De jongen groeide op als een kool. Had op z’n veertien jaar al een baard, nog zwarter dan die van z’n opgeknoopte vader. Hij was sterk, lenig en vlug. Vocht dapper mee met z’n nonkel als die weer eens op rooftocht ging. Een echte Zwartbaard dus…
Ze konden nooit lang op dezelfde plek blijven want de baljuw zat hen op de hielen en andere ledematen. Tot op een dag nonkel Zonderbaard de kaart en de sleutel vond. John Zwartbaard, want zo heette die kleine, werd op het matje geroepen. Een matje dat nog uit Mekka kwam. Gekregen van een Arabier, waar men duidelijk de afdrukvan z’n knieën in kon zien. Hoogstwaarschijnlijk van het bidden tot Allah. ’t Heeft hem niet veel geholpen want ze hebben in Jeruzalem z’n kop er afgehakt. De kruisvaarders waren geen doetjes hé? Maar kom, dit ter titel van inlichting en ook een beetje om de sfeer erin te brengen. Zonderbaard bestudeerde de kaart, de streek kwam hem bekend voor. Dat bos, was hij daar al eens geweest? Ja, toch? Zwartbaardje, we moeten die schat vinden, dan zijn we uit de zorgen en kunnen we ons vestigen in het buitenland waar niemand ons kent. Sprak Zonderbaard.. welnu, m’n lieve kinderen, die streek was hier. En dat bos is het bos achter ons. Echt waar…”

De kinderen hangen aan z’n lippen, de leidster straks ook. Het vuur tovert spookachtige schaduwen op hun gezichten. Moet ik verder vertellen? Vraagt de leider. Jaja, antwoorden de kinderen. De spanning staat op hun gezichtjes te lezen.
“ Welnu, ze doorkruisten heel de streek tot ze hier aankwamen. Zonderbaard lacht in z’n vuist, heeft een plannetje uitgebroed. Hij moest vroeger al niet veel hebben van z’n broer, die veel populairder was dan hij ooit zou worden. Laat staan dat hij dat apenjong van een Zwartbaardje de kans zou geven om in de voetsporen van z’n vader te stappen. Nee, de enige manier om van een zorgeloze oude dag te genieten was Zwartbaardje naar z’n roemrijke vader te sturen. Desnoods in twee delen, eerst de kop en dan de rest. Dus, beste kinderen, slijpt hij z’n zwaard tot hij er een haar mee kan klieven. Vlijmscherp. Om het uit te proberen snijdt hij gelijk de keel over van één van z’n trawanten. Het sneed als door boter…”
Eventjes een pauze inlassen, want de leider moet gaan plassen. Moet ook gebeuren hé?
De helft van de jongens staat mee op en gaan aan de rand van het bos gaan plassen. Deels uit solidariteit en deels uit schrik. De andere helft zijn stoer en blijven bij de meisjes zitten uit ridderlijke overwegingen…
In het bos volgen vier ogen iedere beweging dier gemaakt wordt. De kinderen zijn zich van geen kwaad bewust. Maar daar zal rap een einde aan komen. De leider zet zich terug aan het kampvuur, neemt een ferme slok koffie en gaat verder met z’n verhaal.
“ Waar was ik gebleven? Oja, Zonderbaard had de keel doorgesneden van één van z’n trawanten. Het bloed spoot eruit alsof het een fontein was. En ’t was gene ketchup, kinderen. Zwartbaardje kijkt naar zijne nonkel en denkt er het zijne van. Zijne papa was veel erger. Die stak z’n tegenstanders een hellebaard door hun gat en zette die te kijk op de voorplecht. Als afschrikking. Geleerd van ene Roemeeense graaf, die al degenen die niet akkoord waren met z’n regime spietste op staken. En als ze wel akkoord waren, deed hij het juist voor de lol. Uit verveling, waarschijnlijk. Er was toen nog geen tv hé?
Zwartbaardje en Zonderbaard volgden de aanwijzingen op de kaart. Gingen dieper en dieper het bos in. Vier ogen volgen hen van op afstand. Aan wie behoren die ogen toe? Wilde dieren die honger hebben en hun avondmaal zien passeren? Smurfen waren het zeker niet want die woonden in een ander bos. Wie waren het dan wel?”
De kinderen kijken elkaar aan, weten het ook niet. Krijgen een onbehaaglijk gevoel. Alsof er iets in het bos naar hen kijkt. Horen ze daar geen snerpend geluid? Een geluid van een mes of zwaard dat geslepen wordt? De leider heeft het ook gehoord. Z’n zintuigen spelen hem parten. Hij kijkt achter zich en ziet vier ogen, die oplichten in het donker. Ik word gek, denkt hij, zeg dat het niet waar is…

©GoNo
( Uit “ Verhalen rond het kampvuur” 2012)

maandag 13 februari 2012

Het einde der Tijden…

We schrijven en zeggen het jaar onzes heren 2030.

Na de catastrofale winter van 2029, toen grote ijsschotsen afbrokkelden van de noordpool en zich een weg baanden tot voor de Belgische en Nederlandse kust, waren de regeringen van beide landen wakker geworden. De Nederlanders ietske rapper dan wij. Maar die hadden de bui zien hangen en hadden hun Deltawerken nog meer uitgebreid. Voor één keer waren de bezuinigingen goed besteed…
Wij, hardwerkende Belgen, hadden onze handen vol om onze hoofden boven water te houden. ’t Was pompen of verzuipen. De meeste inwoners van de kuststreek verzopen. Niet iedereen kan zich een villa in ’t zuiden van Frankrijk permitteren hé?

’t Is een nacht zoals elke nacht. Een flonkerende sterrenhemel met een maantje dat lacht naar degenen die naar hem kijken. Niets laat vermoeden dat deze nacht zou eindigen met een catstrofe. De meeste mensen slapen, onder hun warme donsdekens, de slaap der onschuldigen.
De zee slaapt niet, ze is onrustig, woelt en keert. Eerst met kleine golven, de wind zweept hen op. De golven worden groter tot ze een metershoge muur vormen. Een muur als van gewapend beton, die recht op onze kust afstevent. Het land dat wij afgenomen hebben van de zee, zal in een mum van tijd overspoelt worden. De meteologische dienst is zich van geen kwaad bewust. Het personeel van dienst is naar een tennismatch aan het kijken. ’t Is ook al bijna twintig jaar geleden dat er nog eens een Belg de finale speelde. De seismograven ratelen, de naald blokkeert. De rode lamp, boven de computerschermen, gaat aan en uit. Ritmisch. Niemand hoort of ziet het…
De ijsbergen worden meegevoerd op de golven. ’t Zijn precies kastelen. Hoewel ze lijken in de lucht te hangen, zijn het geen luchtkastelen. Ze zijn echt. Ze zullen met donderend geraas op de kust terecht komen. Met alle gevolgen vandien. De apocalyps is begonnen. Het einde der tijden is nabij. Moeder Natuur wreekt zich en zal geen medelijden tonen. Ze zal zich van haar wreedste kant tonen…

©GoNo

zaterdag 11 februari 2012

Geloven is Beloven…

“ Is er leven na de dood?”vraagt de oude man aan de pas afgestudeerde priester, die op huisbezoek komt.
De vraag overvalt hem een beetje. De oude man kijkt hem aan, wachtend op een antwoord. De jonge priester wil hem zeggen:” ja, natuurlijk…”, maar de oude man heeft de ogen van de ongelovige Thomas.
“ Is er leven na de dood?”vraagt de bejaarde opnieuw.
“ Euh, eerlijk gezegd, ‘k weet het niet…”
“ Maar jouw geloof zegt toch duidelijk dat er een hemel, vagevuur en hel is?”
“ ik denk niet dat wij dat allemaal zo letterlijk moet opvatten. Als er leven is na de dood, zal het niet het leven zijn zoals wij hier beleven…”
“ Dat moet je mij eens uitleggen. Als wij naar de letter van de bijbelse tien geboden en de leer van Christus geleefd hebben, zullen wij toch het Rijk Gods betreden?”zegt de oude man met een lachje.
“ Ik kom feitelijk eens kennismaken met u. Ik ben de nieuwe parochieherder. En? Gaat alles goed met u?”
“ Nee, het gaat niet goed. Schijnbaar weet er niemand of er nu echt leven na de dood is. Rond de pot draaien en verhaaltjes vertellen over God, nietszeggende antwoorden geven, daar zijn jullie goed in hé?”
“ ’t Heeft allemaal te maken met Geloven…”antwoordt de jonge priester, die al spijt begint te krijgen dat hij hier binnen gestapt is.
“ In plaats van Geloven lijkt het meer op Beloven, me dunkt…”

De priester ruikt plots de geur van solfer en zwavel. Waarom moet hij ineens denken aan de duivel? Waarom zijn de ogen van die oude man rood als vurige kolen? Angst besluipt hem, hij prevelt een gebed, baat het niet dan schaadt het niet…
“ Kom hier…”beveelt de oude man.
De priester heeft geen greep meer op de realiteit, de vuurrode ogen dwingen hem.
“ Er is geen leven na de dood, want het leven en de dood ben ik…”

De jonge priester staat buiten, hapt naar adem, vult z’n longen met frisse lucht. Kan zich met de beste wil van de wereld niet meer herinneren hoe hij op het kerkhof terecht gekomen is. Is hij aan ’t dagdromen of is het echt gebeurd? Hij haast zich naar de uitgang. Een oude man met vuurrode ogen kijkt hem na. Morgen terug een bezoekje brengen, denkt hij. Zij die geloven zullen het Rijk der Duisternis betreden, fluistert hij zacht..

©GoNo

donderdag 9 februari 2012

Waar zijn ze gebleven?

Waar zijn ze gebleven
vrienden van weleer
zouden ze nog leven
‘k zie ze nooit meer

Jan met de grote mond
getrouwd met een echte kakmadam
deed de wereld kond
dat diene baby van hem niet kwam

Annelies op hoge hakken
wou groter zijn dan ze was
kon amper een eitje bakken
maar was de primus van de klas

Stefan is goed terecht gekomen
werd cipier in de gevangenis
een job om van te dromen
zeker als je dealt in cannabis

Lieselot was niet haar echte naam
ze was sociaal, had iets met de dood
verkocht haar mooi wulps lichaam
tot er niets meer van overschoot

dan had je nog die dichter
die zag plots het grote licht
de fiscus maakte hem lichter
maar da’s hun verdomde plicht

waar zijn ze gebleven
vrienden van weleer
zouden ze nog leven
‘k zie ze nooit meer…

©GoNo

dinsdag 7 februari 2012

Onherstelbare schade…

Ze vragen mij soms of die verhalen over die paters en nonnen echt gebeurd zijn. De verhalen zijn echt, soms zou ik de personen die erin voorkomen bij naam en toenaam willen noemen. Maar ik veronderstel dat de meesten van hen al aangekomen zijn in de hel. ’t Heeft dus weinig of geen zin. Ik kan er alleen over schrijven, noem het voor mijn part een zekere vorm van therapie. Maar na al die jaren heb ik het er nog moeilijk mee. De gebeurtenissen staan op m’n netvlies gebrand. Het is een film die steeds terug keert of ik het nu wil of niet. Zeker, ik lach maar in m’n binnenste huil ik omdat ik nooit een normale jeugd heb gekregen. De ontbrekende nestwarmte heeft z’n sporen nagelaten. Ooit dacht ik dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen. Dat ik een sterk karakter had. Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat ik mezelf zand in de ogen strooi.
Als ik nu zie hoe mondig de kinderen zijn, op het onbeleefde af, zie ik een wereld van verschil tussen hoe ik met harde hand opgevoed ben en de hedendaagse jeugd. Waarbij ik niet wil zeggen dat de kinderen vandaag zouden moeten meemaken wat ik doorstaan heb. Soms wens ik dat wel eens als ik zo’n ettertje bezig hoor. Dan denk ik, verdomme, je zou zulk een antwoord eens moeten gegeven hebben aan pater Frans of zuster Sulpitia. Dan konden ze je met een aardappelmesje van de muur krabben…
Het enige middel om te ontsnappen aan die gestichten van wederopvoeding was naar het leger gaan. Wat ik ook gedaan heb. Veel verschil maakte dat niet uit, gezien die befaamde heropvoedingsgestichten op militaire leest geschoeid waren. Klakkeloos bevelen opvolgen, zonder zich te mogen afvragen wat het nut of de relevantie was van de uit te voeren taak. ’t Was gewoon brainwashing, niet meer en niet minder. Ze hadden het volgens mij van de Duitse bezetter geleerd. De schooljeugd in Duitsland kende maar één god en dat was Hitler. De “ Hitlerjugend” dat zegt genoeg hé?
Bij ons in het gesticht kenden we twee goden. De pater-directeur en de boven-al-beminde God. Met de beminde God viel nog te leven, die was zogezegd alom tegenwoordig maar je zag Hem nooit. De pater-directeur was alom tegenwoordig,die zag en voelde je ook. ’t Was geen pretje om bij dat heerschap op de thee of koffie uitgenodigd te worden. Die man kon niet normaal spreken, had de gewoonte om je bij je oor vast te grijpen en er luidkeels in te brullen. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, zegt men. De straffen die hij uitdeelde werden met plezier en leedvermaak door z’n mede-sadisten uitgevoerd. Soms liet hij de grotere kinderen beslissen hoe een straf moest uitgevoerd worden. Ik kan u verzekeren dat die grote jongens er ook wat van kenden. Ik ken twee gevallen van kinderen die van het dak van de keuken gesprongen zijn. Ze overleefden het, verbleven maanden op de ziekenboeg en zijn op aanraden van de psycholoog overgeplaatst naar een psychiatrische instelling voor kinderen in Schaarbeek. Ik vraag me af wat ervan die twee geworden is.
Ik heb ook met zelfmoordplannen rondgelopen. Ik veronderstel dat ik niet de enige was. Maar ’t was moeilijk om iemand in vertrouwen te nemen. Wie was er vriend of vijand? Dus kropte ik het op, verbeet m’n tranen en hield er een dagboek op na. Ik vertrouwde het papier. ’t Zat weggestopt in de boekenkast bij de leraar Plastische Opvoeding. Die was geen pater, maar een doodgewone leraar die het goed meende met z’n pupillen. Het toppunt was dat wij iedereen over dezelfde kam scheerden en hem het leven op alle mogelijke manieren zuur maakten. Soms deed ik er ook aan mee. ’t Was wij tegen hen hé? Moest de arme man dit ooit lezen, verontschuldig mij. Zoals Jezus aan het kruis zei: “ Ze weten niet wat ze doen…”
Dat hakenkruis met dat ventje aan de galg was niet voor jou bedoeld, maar voor pater Frans. En ja, je had gelijk om echt boos te worden, maar het verhaal van je vader die omgekomen was in Bergen-Belsen, drong op dat moment niet door bij ons. Voor ons was het alle dagen oorlog. Ik vraag me af wat er met dat kladschriftje gebeurd is. Iemand zal het wel gevonden hebben. Iemand zal m’n diepste zieleroerselen wellicht gelezen hebben, zich afvragend wie dat kind is die zo schrijft…
’ t Kan ook zijn dat men het gewoon weggegooid heeft, om de confrontatie uit de weg te gaan. Per slot van rekening waren wij maar kinderen van het gerecht. We stonden onder voogdijschap van de heer Jeugdrechter. Een nummer op een dossier. Een dossier dat vernietigd is of ergens diep in een kelder ligt weg te rotten. De muizen kunnen er maar goed mee zijn.
Was er dan niets positief aan heel die periode? Weinig moet ik zeggen. Het enige lichtpuntje was de enige keer dat ik een weekendje naar huis mocht. Na zeven maanden in een heropvoedingsgesticht, stond ik totaal verweesd met m’n treinticketje op het perron van Mol. Ik had terug hoop om voorgoed naar huis te mogen. Zou m’n uitertse best doen thuis, zodat niemand iets zou kunnen zeggen. Het is gebleven bij dat éénmalig weekendje. M’n moeder wou mij niet terug, was blij dat ze van mij vanaf was. Dat deed mij ontzettend veel meer pijn dan heel dat heropvoedingsgesticht. Dat was een onzichtbare vijand, ergens ver weg in Gent. Een vijand waar tegen ik mij niet kon verweren. Ik denk nog steeds aan al die keren dat ik op de speelplaats stond, te wachten tot ze mijn naam zouden afroepen, mij de envelop met treinticket en zakgeld geven. En telkenmale bleef ik alleen achter, met de aangroeiende zekerheid dat niemand van mij hield. Wat doe je dan als puber? Ergens wegkruipen in een hoekje, vechtend tegen de opkomende tranen. De ene sigaret roken na de andere, want roken was niet verboden toendertijd. Misschien volgende week, zegt de opvoeder. Doe maar flink je best, we zullen eens praten met je moeder. Er moet wat afgepraat zijn tussen hen en m’n moeder. Ze hebben zoveel gepraat dat een klein briefje van harentwege zelfs overbodig was. En ik ? Ik hoopte dat ooit alles goed zou komen, dat ik m’n broers en zusjes terug zou zien. Ik heb ze terug gezien, drie jaar later. Toen ik bij het leger was. En nee, ’t is nooit goed gekomen, er was iets gebroken. Onherstelbaar…

©GoNo

maandag 6 februari 2012

Barre vervlogen tijden…

’t Zijn barre tijden, de winter houdt heel Europa in een koude greep. Ik kijk door m’n aangedampte raam, waar ik uit verveling een smiley getekend heb. Vroeger werd ik daarvoor op de vingers getikt, omdat er meestal nog choco of confituur aan m’n vingers plakte. De non van dienst gaf me dan liefdevol een draai om m’n oren. Met de wijze woorden: “ ga uw vuile poten wassen...”
Toen waren de winters ook streng, meestal waren de ramen getooid met ijsbloemen. De slaapzalen waren ijskoud, je kon je verwarmen met het klapperen van je tanden. De nonnen en paters hadden er geen last van, die hadden allemaal een opleiding bij de para’s gekregen. Wij sliepen in een soort van lang slaapkleed, gemaakt uit gesteven katoen. Bij mij duurde het uren voor ik de slaap kon vatten. De koude werkte aanstekelijk op m’n blaas. Maar na de derde keer was de pater met nachtdienst mij kotsbeu. De arme pater moest telkens uit z’n warme kamertje komen, recht de koude slaapzaal in. Hij vervloekte me en zei dat ik een echt duivelsjong was. Waarbij hij vergat dat hijzelf op de duivel geleek met z’n zwarte baard en z’n harige handen. Ik had schrik van die vent. Hij was een sadist, die dacht dat hij nog in de Congo zat. Z’n favoriete straf was je te laten zitten op blote knieën op twee bakstenen. Met de handen in de lucht. Als je pech had, mocht je in iedere hand een boek omhoog steken. Ik haatte hem hartsgrondig. Fantaseerde dat hij in de plaats van Jezus aan dat kruis hing...
’t Waren toen ook barre tijden. Je moet je eens voorstellen dat je ’s morgens na het voortreffelijke ontbijt, dat bestond uit twee sneden brood met choco of confituur, om zeven uur in een ijskoude kapel je gebeden mocht opdreunen. Anders kwam ik en m’n medeslachtoffers niet in de hemel. Na onze boetedoening mochten we, als compensatie,op de speelplaats de sneeuw ruimen. ’t Was gezond voor lijf en leden, zeiden de paters. De nonnen hadden ook geen medelijden met onze verkleumde bibberende lichaamsdelen. Er was maar één non, die min of meer blijk gaf van enige moederlijke gevoelens. Ze was de uitzondering op de regel. Bij haar kon ik af en toe terecht als ik het niet meer zag zitten. Maar ze kon niet op tegen de heerschappij van de paters. Paters stonden een trapje hoger in de kerkelijke hiërarchie.
Na de sneeuwopruiming gingen we in lange rijen, in stilte, naar de verschillende klaslokalen. Het eerste uur was er godsdienstles. Over hoe Jezus zo liefdevol met de mensen omging. Spijtig dat die paters en nonnen hun eigen bijbel niet in de praktijk brachten. Zouden die er ooit bij stilgestaan hebben wat ze ons aandeden? En toch probeerden we te spelen als kinderen. Met sneeuwballen gooien, een sneeuwman maken, winterse tafereeltjes schilderen en kattekwaad uitsteken. We wisten dat we zouden gestraft worden, maar toch deden we het. ’t Was sterker dan onszelve. Op de duur hadden we geen tranen meer over. Alles wordt gewenning, ook lijfstraffen…
Als er hoog bezoek kwam, moest alles blinken als een spiegel. De kolenstoof werd hoger gezet, zelfs de slaapzalen werden verwarmd. Overdag. ’s Nachts lieten ze die gewoon uitgaan. Het hokje van de pater met nachtdienst werd verwarmd met een elektrische blazer. Maar die mens had dat nodig want liep de godganse winter met een druipneus. Diezlfde pater presteerde het om tikken tegen je kop te geven omdat je een snotneus had. Gebruik je zakdoek, vies ventje. Waar is je zakdoek? Verloren? Of heb je vuile manieren onder je deken gedaan? Dat was ook de reden dat we met onze handen boven de dekens moesten slapen. Armen gestrekt naast het lichaam, boven het deken. De duivel loert overal hé?
’t Waren barre tijden toen. De winter was onzen vriend niet. Zeker niet in het internaat annex klooster. Maar alles gaat voorbij, ook de hel op aarde. Kijk, ik teken nog een ventje op m’n raam. Spijtig dat ik geen choco of confituur aan m’n vingers heb…

©GoNo

zondag 5 februari 2012

Cartoons




Sterven doe je alleen…

Rookt z’n laatste sigaret
hoest nog wat slijmen op
de wekker is reeds gezet
grijpt met de handen naar z’n kop

nog zoveel te doen, nog zoveel te geven
verdomme, wat is het toch kort een leven

reistas is ingepakt, staat in de gang
tandenborstel niet vergeten
deze keer gaat hij, zij het onder dwang
ze moesten het eens weten

nog zoveel te doen, nog zoveel te beleven
verdomme, wat is het toch kort een leven

dokter zegt alles is in orde, alles is oke
je hoeft je geen zorgen te maken
de kanker loopt gezwind met hem mee
binnen paar maanden een dodenwake

nog zoveel te doen, nog zoveel te genieten
wie zal er zorgen voor z’n grasparkieten

krijg ik nog een sigaret voor ik inslaap
ja, zegt z’n buurman in ’t witte bed
je gezicht lijkt op dat van een oude aap
boven hebben ze de koffie al klaargezet

niets meer aan te doen, alles houdt op te bestaan
zwart als z’n longen is de weg die hij alleen moet gaan…

©GoNo

vrijdag 3 februari 2012

Uitgeperst als een citroen…

De verdelers van gas, elektriciteit en water wrijven zich in de handen. Nog een paar dagen vriestemperaturen en de rekening zal met reuzensprongen de hoogte ingaan. Ik vraag me af waar dit moet eindigen. Feitelijk zouden we die maatschappijen stuk voor stuk voor de rechtbank moeten dagen. Wegens woekerwinsten op de kap van de werkman. M’n buurman is overgeschakeld op de goeie ouwe kolenkachel. ’t Is wel sleuren met zakjes anthraciet van 10 kilo, maar het weegt niet op tegen de voordelen die hij heeft. Zegt hij. Vroeg of laat doen ze de kolenmijnen terug open, weer een pak werklozen minder. En na een tiental jaren een pak meer met een stoflong. ’t Is het ene of het andere hé?
Een andere buurman stookt met een houtkachel. Die hij meer gebruikt als allesbrander. Wat hem al een bezoekje opleverde van de wijkagent. Wegens overmatig stankoverlast. Hij moet er eens goed mee lachen en trekt er zich niets van aan. Da’s de nieuwe mentaliteit bij de jongeren. Zich van niets iets aantrekken, ikke en de rest kan stikken. In zijn geval zal het niet zo lang meer duren. Een houtstoof is niet gemaakt om plastic flessen in te verbranden. ’t Is dezelfde kerel die zich met vier wielen op het voetpad zet en er vanuit gaat dat de voetgangers maar op de openbare weg moeten lopen. De politie rijdt rond in hun warme combi en trekken er zich ook niets van aan. ’t Is geen prioriteit, zeggen ze. Flitspalen brengen meer op, naar ’t schijnt.
De buurman uit het appartement recht tegenover mij, is met de noorderzon vertrokken. Z’n appartement is openbaar verkocht. Wegens openstaande schulden bij de belastingen. Heeft het indertijd gekocht voor 138 000€. Is nu verkocht voor 73 000€. ’t Moet erg zijn om iets waarvoor je hard gewerkt hebt, zo te moeten verliezen. Hij stuurde me een sms-je om te zeggen dat hij onder een brug slaapt. Misschien is het waar, misschien ook niet. Feit is dat ik hem niet meer kan bereiken, neemt niet op en antwoordt niet op m’n boodschapjes. We glijden terug af naar de middeleeuwen, zoveel is zeker. Maar ze hebben ons zot gemaakt met zogezegde goedkope leningen. Alles op krediet, moet kunnen. Tot de economie in elkaar stuikt. Je moet eens rondkijken hoeveel huizen er te koop staan. Huizen die meestal onder hun marktwaarde verkocht worden. Wie wordt hier rijk van? Niet de werkmens hé? Ons aller Belgenland verkeert officieel in recessie. Hoe kaal kan mens ons nog plukken. Hoe lang kan men ons nog uitpersen als citroenen? Ergens moet er toch een limiet zijn? Of is de sky nog altijd de limiet? Er komen vanaf maart weer een pak werklozen bij. De ene firma na de andere gooit z’n personeel op straat. Met uitgestreken gezicht vertellen ze ons dat hun fabrieken in het buitenland het wel goed doen. Zijn wij vet mee. Misschien moeten we met z’n allen emigreren naar het buitenland. Kunnen die nietsnutten van politici regeren over een land zonder inwoners. Wedden dat ze een muur rond Vlaanderen bouwen? En in 2050 valt dan de muur van Vlaanderen. Een historische dag. Vlaanderen wordt terug herenigd en verenigd met Wallonië. De mensen blij en content en ook een beetje gelukkig. De politiekers zagen dat het goed was en legden direct nieuwe belastingen op. Belastingen op het herenigen van België. De koning die in ballingschap verbleef ergens in ’t zuiden van Frankrijk, kwam triomfantelijk terug. Met in zijn kielzog z’n ganse hofhouding. En de werkman-of vrouw? Die wordt verder uitgezogen en uitgeperst als een citroen…

©GoNo

donderdag 2 februari 2012

Dominus Vobiscum en de rest…

Je gelooft je eigen oren niet
maar aanhoor dit droevig lied
dit verhaal is echt gebeurd, echt waar
van twee verliefden in ’t prille voorjaar

ze kwamen elkaar toevallig tegen
buiten viel met bakken de regen
ze schuilden in de donk’re kerk
het kwelduiveltje deed z’n werk

ze keken in elkaars ogen, verlegen
de liefde houdt je zomaar niet tegen
z’n handen zocht haar wulpse dijen
zij liet hem zonder tegenspraak betijen

hij heeft haar onder Jezus’ kruis genomen
ze is een keer of vijf klaargekomen
Jezus is de enige die weet hoe het begon
de vurige liefde tussen de pater en de non

daar moesten toch vodden van komen
’t was beter van misdienaartjes te dromen
na negen maanden had ze een buikje rond
voor een wulpse non is dat niet zo gezond

vergeef me, m’n God, o Lieve Heer
maar die pater doet het telkens weer
ik laat mij iedere keer afpeigeren
kan hem potdorie niets weigeren

z’n staf is een goddelijk instrument
en ’t is een fluitje van een cent
om hem in mij te voelen, ‘k zeg u voorwaar
we houden ontzettend veel van elkaar

goddelijk of niet, de kerk sloeg ze in de ban
verliefd zijn op elkaar, dat hoort niet man
zit aan de kinderen, die zijn nog klein
of vinden jullie dat niet prettig en fijn?

©GoNo

Ijsschaatsen zijn geen rolschaatsen…

Koning Winter heeft eindelijk z’n blijde intrede in ons dierbaar landje gedaan. Een vorst waardig, met vriestemperaturen die gewillig onder de tien graden en meer gaan. Prins Wind speelt het spelletje mee en zorgt ervoor dat het nog kouder wordt. Een snijdende en bijtende wind, waarvan m’n oren tuiten, m’n handen en voeten aanvoelen als blokken meegezeulde ijs. De ijsberg waar honderd jaar geleden de Titanic tegenaan voer, is er niets tegen.
Maar ik klaag niet, het enige minpuntje is de totale afwezigheid van een maagdelijk wit tapijt. De Nederlanders dromen, zoals ieder jaar als het een beetje vriest, over hun roemrijke Elfstedentocht. Het zou wat geven moest er daar ooit eens een Belg gaan winnen. Maar blijkbaar hebben wij geen schaatsers die opgewassen zijn tegen de met schaatsen geboren Nederlanders. Ik doe m’n hoed af voor degenen die de Elfstedentocht uitrijden of moet ik zeggen uitschaatsen. Ooit heb ik de toekomstige koning der Nederlanden zien meeschaatsen, met in z’n kielzog de staatsveiligheid die hem amper konden bijhouden. De prins had er duidelijk lol in. Er was, bij mijn weten, toen nog geen sprake van Maxima…
Ik vraag me af waarom wij in Vlaanderen zoiets niet organiseren. Bij gebrek aan dichtgevroren riviertjes? Hier beperkt zich het schaatsen tot een ijspiste op de Grote Markt. Beperkt in ruimte en in tijd. We hebben goede voetballers en nog betere wielrenners, maar schaatsers? Buiten een Vanden Perre, maar die kent bijna niemand. In Nederland worden de schaatsers op handen gedragen. Telkens is er een nieuwe generatie die de lat een stukje hoger legt. Ik kijk er graag naar en zeker als er eentje onderuit gaat. Spektakel gegarandeerd.
Ik heb het ooit eens geprobeerd. Ze hadden mij wijsgemaakt dat schaatsen hetzelfde is als met de fiets rijden of rolschaatsen. Sjonge, was dat een tegenvaller. Het begon al met die verdomde schaatsen aan te trekken. Of mijn voeten waren te groot of m’n schaatsen waren te klein. Na lang wringen geraakte ik er toch in. Probleem was hoe geraak ik potdorie op die ijsbaan. Twee vriendinnen van mij hielpen mij op de weg. Hielden me zelfs vast tussen hen in. Gaven mij zo de snelheid van het licht. Tot ze mij plots loslieten en ik op eigen benen moest schaatsen. Manlief, ik ging daar met een rotvaart en wist niet eens hoe ik moest afremmen, laat staan hoe ik moest stoppen. Ik zag de reclamepanelen met de seconde groter en groter worden. De andere schaatsers brachten hun wijsvinger naar hun voorhoofd. Ik kon zelfs m’n middelvinger niet opsteken. Al molenwiekend ben ik tegen een reclamepaneel van Begrafenisondernemer Cloedt en Zonen gebotst. Een goddelijke vingerwijzing die kon tellen. Moesten die drie mensen die ik onderuit gemaaid had er niet gestaan hebben, ik was waarschijnlijk los door het paneel gegaan en negen kansen op tien in de cafetaria terecht gekomen. Omdat ik nogal een pragmatisch denker ben had ik wellicht een warme chocomelk besteld…
Sedertdien geloof ik niemand nog die mij komt vertellen dat schaatsen hetzelfde is als rolschaatsen of fietsen. ’t Is een kunst apart en zeker in mijn geval. Laatst was ik een videootje aan ’t bekijken van André Rieu. Met de schaatsers van Holliday on Ice. Ik vroeg me constant af wat er zou gebeuren als er eentje de maat van de Weense wals niet kon houden en de hele meute mee zou sleuren de dieperik in. Een bloederig tafereel ontvouwde zich voor m’n ogen. Vlijmscherpe schaatsen die lijf en leden van het dolenthousiaste publiek in mootjes hakten. De gebroeders Strauss draaiden zich om hun graf. Ge zult maar gevierendeeld worden op de tonen van de Radetzkymars of de Schone Blauwe Donau. Die nadien omgetoverd wordt tot de Schone Rode Donau. Om maar te zeggen dat ik helemaal anders aankijk tegen een optreden van Holliday on Ice bij Rieu. Ik zie mezelf al molenwiekend een walske doen met die ervaren schaatsers. Wederom spektakel gegarandeerd. Rieu gaat er prat op, en ’t klopt nog ook, dat hij de klassieke muziek dichter bij het volk brengt. Welnu, ik zou het schaatsen ook dichter bij het volk brengen. Zo dicht zelfs dat ze mij kunnen aanraken. Een god aanraken is niet voor iedereen weggelegd. En dan nog ene met schaatsen aan z’n zweetvoeten lijkt me toch wel het ultieme wat een mens in z’n nietszeggend leventje kan bereiken. Gelukkig voor zij die niet geloven, ik ben niet van plan om een eventuele loopbaan op schaatsen te beginnen. Na het debacle op die ijspiste in Brugge heb ik noot meer geschaatst en ook niet meer gerolschaatst. Gefietst heb ik wel nog gedaan tot ik op een mooie lentedag in de haag terecht kwam. Evenwichtsstoornissen. M’n dochter is nog altijd op zoek naar de fietsbel die plots verdwenen was…Maar da’s een ander verhaal…

©GoNo