Barre vervlogen tijden…
’t Zijn barre tijden, de winter houdt heel Europa in een koude greep. Ik kijk door m’n aangedampte raam, waar ik uit verveling een smiley getekend heb. Vroeger werd ik daarvoor op de vingers getikt, omdat er meestal nog choco of confituur aan m’n vingers plakte. De non van dienst gaf me dan liefdevol een draai om m’n oren. Met de wijze woorden: “ ga uw vuile poten wassen...”
Toen waren de winters ook streng, meestal waren de ramen getooid met ijsbloemen. De slaapzalen waren ijskoud, je kon je verwarmen met het klapperen van je tanden. De nonnen en paters hadden er geen last van, die hadden allemaal een opleiding bij de para’s gekregen. Wij sliepen in een soort van lang slaapkleed, gemaakt uit gesteven katoen. Bij mij duurde het uren voor ik de slaap kon vatten. De koude werkte aanstekelijk op m’n blaas. Maar na de derde keer was de pater met nachtdienst mij kotsbeu. De arme pater moest telkens uit z’n warme kamertje komen, recht de koude slaapzaal in. Hij vervloekte me en zei dat ik een echt duivelsjong was. Waarbij hij vergat dat hijzelf op de duivel geleek met z’n zwarte baard en z’n harige handen. Ik had schrik van die vent. Hij was een sadist, die dacht dat hij nog in de Congo zat. Z’n favoriete straf was je te laten zitten op blote knieën op twee bakstenen. Met de handen in de lucht. Als je pech had, mocht je in iedere hand een boek omhoog steken. Ik haatte hem hartsgrondig. Fantaseerde dat hij in de plaats van Jezus aan dat kruis hing...
’t Waren toen ook barre tijden. Je moet je eens voorstellen dat je ’s morgens na het voortreffelijke ontbijt, dat bestond uit twee sneden brood met choco of confituur, om zeven uur in een ijskoude kapel je gebeden mocht opdreunen. Anders kwam ik en m’n medeslachtoffers niet in de hemel. Na onze boetedoening mochten we, als compensatie,op de speelplaats de sneeuw ruimen. ’t Was gezond voor lijf en leden, zeiden de paters. De nonnen hadden ook geen medelijden met onze verkleumde bibberende lichaamsdelen. Er was maar één non, die min of meer blijk gaf van enige moederlijke gevoelens. Ze was de uitzondering op de regel. Bij haar kon ik af en toe terecht als ik het niet meer zag zitten. Maar ze kon niet op tegen de heerschappij van de paters. Paters stonden een trapje hoger in de kerkelijke hiërarchie.
Na de sneeuwopruiming gingen we in lange rijen, in stilte, naar de verschillende klaslokalen. Het eerste uur was er godsdienstles. Over hoe Jezus zo liefdevol met de mensen omging. Spijtig dat die paters en nonnen hun eigen bijbel niet in de praktijk brachten. Zouden die er ooit bij stilgestaan hebben wat ze ons aandeden? En toch probeerden we te spelen als kinderen. Met sneeuwballen gooien, een sneeuwman maken, winterse tafereeltjes schilderen en kattekwaad uitsteken. We wisten dat we zouden gestraft worden, maar toch deden we het. ’t Was sterker dan onszelve. Op de duur hadden we geen tranen meer over. Alles wordt gewenning, ook lijfstraffen…
Als er hoog bezoek kwam, moest alles blinken als een spiegel. De kolenstoof werd hoger gezet, zelfs de slaapzalen werden verwarmd. Overdag. ’s Nachts lieten ze die gewoon uitgaan. Het hokje van de pater met nachtdienst werd verwarmd met een elektrische blazer. Maar die mens had dat nodig want liep de godganse winter met een druipneus. Diezlfde pater presteerde het om tikken tegen je kop te geven omdat je een snotneus had. Gebruik je zakdoek, vies ventje. Waar is je zakdoek? Verloren? Of heb je vuile manieren onder je deken gedaan? Dat was ook de reden dat we met onze handen boven de dekens moesten slapen. Armen gestrekt naast het lichaam, boven het deken. De duivel loert overal hé?
’t Waren barre tijden toen. De winter was onzen vriend niet. Zeker niet in het internaat annex klooster. Maar alles gaat voorbij, ook de hel op aarde. Kijk, ik teken nog een ventje op m’n raam. Spijtig dat ik geen choco of confituur aan m’n vingers heb…
©GoNo
Toen waren de winters ook streng, meestal waren de ramen getooid met ijsbloemen. De slaapzalen waren ijskoud, je kon je verwarmen met het klapperen van je tanden. De nonnen en paters hadden er geen last van, die hadden allemaal een opleiding bij de para’s gekregen. Wij sliepen in een soort van lang slaapkleed, gemaakt uit gesteven katoen. Bij mij duurde het uren voor ik de slaap kon vatten. De koude werkte aanstekelijk op m’n blaas. Maar na de derde keer was de pater met nachtdienst mij kotsbeu. De arme pater moest telkens uit z’n warme kamertje komen, recht de koude slaapzaal in. Hij vervloekte me en zei dat ik een echt duivelsjong was. Waarbij hij vergat dat hijzelf op de duivel geleek met z’n zwarte baard en z’n harige handen. Ik had schrik van die vent. Hij was een sadist, die dacht dat hij nog in de Congo zat. Z’n favoriete straf was je te laten zitten op blote knieën op twee bakstenen. Met de handen in de lucht. Als je pech had, mocht je in iedere hand een boek omhoog steken. Ik haatte hem hartsgrondig. Fantaseerde dat hij in de plaats van Jezus aan dat kruis hing...
’t Waren toen ook barre tijden. Je moet je eens voorstellen dat je ’s morgens na het voortreffelijke ontbijt, dat bestond uit twee sneden brood met choco of confituur, om zeven uur in een ijskoude kapel je gebeden mocht opdreunen. Anders kwam ik en m’n medeslachtoffers niet in de hemel. Na onze boetedoening mochten we, als compensatie,op de speelplaats de sneeuw ruimen. ’t Was gezond voor lijf en leden, zeiden de paters. De nonnen hadden ook geen medelijden met onze verkleumde bibberende lichaamsdelen. Er was maar één non, die min of meer blijk gaf van enige moederlijke gevoelens. Ze was de uitzondering op de regel. Bij haar kon ik af en toe terecht als ik het niet meer zag zitten. Maar ze kon niet op tegen de heerschappij van de paters. Paters stonden een trapje hoger in de kerkelijke hiërarchie.
Na de sneeuwopruiming gingen we in lange rijen, in stilte, naar de verschillende klaslokalen. Het eerste uur was er godsdienstles. Over hoe Jezus zo liefdevol met de mensen omging. Spijtig dat die paters en nonnen hun eigen bijbel niet in de praktijk brachten. Zouden die er ooit bij stilgestaan hebben wat ze ons aandeden? En toch probeerden we te spelen als kinderen. Met sneeuwballen gooien, een sneeuwman maken, winterse tafereeltjes schilderen en kattekwaad uitsteken. We wisten dat we zouden gestraft worden, maar toch deden we het. ’t Was sterker dan onszelve. Op de duur hadden we geen tranen meer over. Alles wordt gewenning, ook lijfstraffen…
Als er hoog bezoek kwam, moest alles blinken als een spiegel. De kolenstoof werd hoger gezet, zelfs de slaapzalen werden verwarmd. Overdag. ’s Nachts lieten ze die gewoon uitgaan. Het hokje van de pater met nachtdienst werd verwarmd met een elektrische blazer. Maar die mens had dat nodig want liep de godganse winter met een druipneus. Diezlfde pater presteerde het om tikken tegen je kop te geven omdat je een snotneus had. Gebruik je zakdoek, vies ventje. Waar is je zakdoek? Verloren? Of heb je vuile manieren onder je deken gedaan? Dat was ook de reden dat we met onze handen boven de dekens moesten slapen. Armen gestrekt naast het lichaam, boven het deken. De duivel loert overal hé?
’t Waren barre tijden toen. De winter was onzen vriend niet. Zeker niet in het internaat annex klooster. Maar alles gaat voorbij, ook de hel op aarde. Kijk, ik teken nog een ventje op m’n raam. Spijtig dat ik geen choco of confituur aan m’n vingers heb…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage