Rond het kampvuur…
Ze zitten rond het knetterende kampvuur. Jongens en meisjes, samen op kamp. Na het zingen van de kampliederen, vraagt één van de leiders of ze een verhaal willen horen. Een echt gebeurd verhaal dat zich afspeelde in de omgeving waar ze nu hun kamp opgetrokken hebben. Ja, roepen de kinderen, een echt spookverhaal…
De leider knipooogt naar de leidster. Eventjes griezelen kan geen kwaad hé? Ga allemaal dichter bij het vuur zitten, maar zie dat je jezelf niet in de fik steekt. Zegt de leider. Het is nu helemaal donker, alleen de warme gloed van het kampvuur geeft licht. ’t Is muisstil in het bos, achter hen. De dieren wachten schijnbaar ook op het verhaal…
“ Weet je dat er hier ooit een roversbende gewoond heeft? Hun hoofdman stamde af van de befaamde Zwartbaard. Een zeerover die door de Engelsen opgeknoopt is aan hoogste mast van z’n piratenschip. Daarmaa was de kous af voor de Engelsen. Wisten zij veel dat Zwartbaard vrouw en kind achterliet. De vrouw van Zwartbaard stierf van verdriet en ook omdat ze haar vast inkomen kwijt was. Maar dit terzijde. Kindergeld bestond toen nog niet en de schat die Zwartbaard begraven had op een geheime plek was zo geheim dat niemand wist waar die begraven was. De weduwe was rijk, maar kon niet aan het zuurverdiende geld dat haren Zwartbaard opgepot had. Het enige dat ze had was een verroeste sleutel en een kaart getekend op een perkamenten rol. Rijk zijn en er niet aan kunnen, je zou voor minder doodgaan hé?
Dus, zoals ik al zei, de weduwe stierf van verdriet en haar zoontje werd verder opgevoed bij nonkel Zonderbaard. De broer van Zwartbaard. Die was geen piraat, maar de baas van een roversbende. ’t Was tegen z’n zin dat hij die kleine Zwartbaard op moest voeden. Maar gezien het familie was, zat er niets anders op. De jongen groeide op als een kool. Had op z’n veertien jaar al een baard, nog zwarter dan die van z’n opgeknoopte vader. Hij was sterk, lenig en vlug. Vocht dapper mee met z’n nonkel als die weer eens op rooftocht ging. Een echte Zwartbaard dus…
Ze konden nooit lang op dezelfde plek blijven want de baljuw zat hen op de hielen en andere ledematen. Tot op een dag nonkel Zonderbaard de kaart en de sleutel vond. John Zwartbaard, want zo heette die kleine, werd op het matje geroepen. Een matje dat nog uit Mekka kwam. Gekregen van een Arabier, waar men duidelijk de afdrukvan z’n knieën in kon zien. Hoogstwaarschijnlijk van het bidden tot Allah. ’t Heeft hem niet veel geholpen want ze hebben in Jeruzalem z’n kop er afgehakt. De kruisvaarders waren geen doetjes hé? Maar kom, dit ter titel van inlichting en ook een beetje om de sfeer erin te brengen. Zonderbaard bestudeerde de kaart, de streek kwam hem bekend voor. Dat bos, was hij daar al eens geweest? Ja, toch? Zwartbaardje, we moeten die schat vinden, dan zijn we uit de zorgen en kunnen we ons vestigen in het buitenland waar niemand ons kent. Sprak Zonderbaard.. welnu, m’n lieve kinderen, die streek was hier. En dat bos is het bos achter ons. Echt waar…”
De kinderen hangen aan z’n lippen, de leidster straks ook. Het vuur tovert spookachtige schaduwen op hun gezichten. Moet ik verder vertellen? Vraagt de leider. Jaja, antwoorden de kinderen. De spanning staat op hun gezichtjes te lezen.
“ Welnu, ze doorkruisten heel de streek tot ze hier aankwamen. Zonderbaard lacht in z’n vuist, heeft een plannetje uitgebroed. Hij moest vroeger al niet veel hebben van z’n broer, die veel populairder was dan hij ooit zou worden. Laat staan dat hij dat apenjong van een Zwartbaardje de kans zou geven om in de voetsporen van z’n vader te stappen. Nee, de enige manier om van een zorgeloze oude dag te genieten was Zwartbaardje naar z’n roemrijke vader te sturen. Desnoods in twee delen, eerst de kop en dan de rest. Dus, beste kinderen, slijpt hij z’n zwaard tot hij er een haar mee kan klieven. Vlijmscherp. Om het uit te proberen snijdt hij gelijk de keel over van één van z’n trawanten. Het sneed als door boter…”
Eventjes een pauze inlassen, want de leider moet gaan plassen. Moet ook gebeuren hé?
De helft van de jongens staat mee op en gaan aan de rand van het bos gaan plassen. Deels uit solidariteit en deels uit schrik. De andere helft zijn stoer en blijven bij de meisjes zitten uit ridderlijke overwegingen…
In het bos volgen vier ogen iedere beweging dier gemaakt wordt. De kinderen zijn zich van geen kwaad bewust. Maar daar zal rap een einde aan komen. De leider zet zich terug aan het kampvuur, neemt een ferme slok koffie en gaat verder met z’n verhaal.
“ Waar was ik gebleven? Oja, Zonderbaard had de keel doorgesneden van één van z’n trawanten. Het bloed spoot eruit alsof het een fontein was. En ’t was gene ketchup, kinderen. Zwartbaardje kijkt naar zijne nonkel en denkt er het zijne van. Zijne papa was veel erger. Die stak z’n tegenstanders een hellebaard door hun gat en zette die te kijk op de voorplecht. Als afschrikking. Geleerd van ene Roemeeense graaf, die al degenen die niet akkoord waren met z’n regime spietste op staken. En als ze wel akkoord waren, deed hij het juist voor de lol. Uit verveling, waarschijnlijk. Er was toen nog geen tv hé?
Zwartbaardje en Zonderbaard volgden de aanwijzingen op de kaart. Gingen dieper en dieper het bos in. Vier ogen volgen hen van op afstand. Aan wie behoren die ogen toe? Wilde dieren die honger hebben en hun avondmaal zien passeren? Smurfen waren het zeker niet want die woonden in een ander bos. Wie waren het dan wel?”
De kinderen kijken elkaar aan, weten het ook niet. Krijgen een onbehaaglijk gevoel. Alsof er iets in het bos naar hen kijkt. Horen ze daar geen snerpend geluid? Een geluid van een mes of zwaard dat geslepen wordt? De leider heeft het ook gehoord. Z’n zintuigen spelen hem parten. Hij kijkt achter zich en ziet vier ogen, die oplichten in het donker. Ik word gek, denkt hij, zeg dat het niet waar is…
©GoNo
( Uit “ Verhalen rond het kampvuur” 2012)
De leider knipooogt naar de leidster. Eventjes griezelen kan geen kwaad hé? Ga allemaal dichter bij het vuur zitten, maar zie dat je jezelf niet in de fik steekt. Zegt de leider. Het is nu helemaal donker, alleen de warme gloed van het kampvuur geeft licht. ’t Is muisstil in het bos, achter hen. De dieren wachten schijnbaar ook op het verhaal…
“ Weet je dat er hier ooit een roversbende gewoond heeft? Hun hoofdman stamde af van de befaamde Zwartbaard. Een zeerover die door de Engelsen opgeknoopt is aan hoogste mast van z’n piratenschip. Daarmaa was de kous af voor de Engelsen. Wisten zij veel dat Zwartbaard vrouw en kind achterliet. De vrouw van Zwartbaard stierf van verdriet en ook omdat ze haar vast inkomen kwijt was. Maar dit terzijde. Kindergeld bestond toen nog niet en de schat die Zwartbaard begraven had op een geheime plek was zo geheim dat niemand wist waar die begraven was. De weduwe was rijk, maar kon niet aan het zuurverdiende geld dat haren Zwartbaard opgepot had. Het enige dat ze had was een verroeste sleutel en een kaart getekend op een perkamenten rol. Rijk zijn en er niet aan kunnen, je zou voor minder doodgaan hé?
Dus, zoals ik al zei, de weduwe stierf van verdriet en haar zoontje werd verder opgevoed bij nonkel Zonderbaard. De broer van Zwartbaard. Die was geen piraat, maar de baas van een roversbende. ’t Was tegen z’n zin dat hij die kleine Zwartbaard op moest voeden. Maar gezien het familie was, zat er niets anders op. De jongen groeide op als een kool. Had op z’n veertien jaar al een baard, nog zwarter dan die van z’n opgeknoopte vader. Hij was sterk, lenig en vlug. Vocht dapper mee met z’n nonkel als die weer eens op rooftocht ging. Een echte Zwartbaard dus…
Ze konden nooit lang op dezelfde plek blijven want de baljuw zat hen op de hielen en andere ledematen. Tot op een dag nonkel Zonderbaard de kaart en de sleutel vond. John Zwartbaard, want zo heette die kleine, werd op het matje geroepen. Een matje dat nog uit Mekka kwam. Gekregen van een Arabier, waar men duidelijk de afdrukvan z’n knieën in kon zien. Hoogstwaarschijnlijk van het bidden tot Allah. ’t Heeft hem niet veel geholpen want ze hebben in Jeruzalem z’n kop er afgehakt. De kruisvaarders waren geen doetjes hé? Maar kom, dit ter titel van inlichting en ook een beetje om de sfeer erin te brengen. Zonderbaard bestudeerde de kaart, de streek kwam hem bekend voor. Dat bos, was hij daar al eens geweest? Ja, toch? Zwartbaardje, we moeten die schat vinden, dan zijn we uit de zorgen en kunnen we ons vestigen in het buitenland waar niemand ons kent. Sprak Zonderbaard.. welnu, m’n lieve kinderen, die streek was hier. En dat bos is het bos achter ons. Echt waar…”
De kinderen hangen aan z’n lippen, de leidster straks ook. Het vuur tovert spookachtige schaduwen op hun gezichten. Moet ik verder vertellen? Vraagt de leider. Jaja, antwoorden de kinderen. De spanning staat op hun gezichtjes te lezen.
“ Welnu, ze doorkruisten heel de streek tot ze hier aankwamen. Zonderbaard lacht in z’n vuist, heeft een plannetje uitgebroed. Hij moest vroeger al niet veel hebben van z’n broer, die veel populairder was dan hij ooit zou worden. Laat staan dat hij dat apenjong van een Zwartbaardje de kans zou geven om in de voetsporen van z’n vader te stappen. Nee, de enige manier om van een zorgeloze oude dag te genieten was Zwartbaardje naar z’n roemrijke vader te sturen. Desnoods in twee delen, eerst de kop en dan de rest. Dus, beste kinderen, slijpt hij z’n zwaard tot hij er een haar mee kan klieven. Vlijmscherp. Om het uit te proberen snijdt hij gelijk de keel over van één van z’n trawanten. Het sneed als door boter…”
Eventjes een pauze inlassen, want de leider moet gaan plassen. Moet ook gebeuren hé?
De helft van de jongens staat mee op en gaan aan de rand van het bos gaan plassen. Deels uit solidariteit en deels uit schrik. De andere helft zijn stoer en blijven bij de meisjes zitten uit ridderlijke overwegingen…
In het bos volgen vier ogen iedere beweging dier gemaakt wordt. De kinderen zijn zich van geen kwaad bewust. Maar daar zal rap een einde aan komen. De leider zet zich terug aan het kampvuur, neemt een ferme slok koffie en gaat verder met z’n verhaal.
“ Waar was ik gebleven? Oja, Zonderbaard had de keel doorgesneden van één van z’n trawanten. Het bloed spoot eruit alsof het een fontein was. En ’t was gene ketchup, kinderen. Zwartbaardje kijkt naar zijne nonkel en denkt er het zijne van. Zijne papa was veel erger. Die stak z’n tegenstanders een hellebaard door hun gat en zette die te kijk op de voorplecht. Als afschrikking. Geleerd van ene Roemeeense graaf, die al degenen die niet akkoord waren met z’n regime spietste op staken. En als ze wel akkoord waren, deed hij het juist voor de lol. Uit verveling, waarschijnlijk. Er was toen nog geen tv hé?
Zwartbaardje en Zonderbaard volgden de aanwijzingen op de kaart. Gingen dieper en dieper het bos in. Vier ogen volgen hen van op afstand. Aan wie behoren die ogen toe? Wilde dieren die honger hebben en hun avondmaal zien passeren? Smurfen waren het zeker niet want die woonden in een ander bos. Wie waren het dan wel?”
De kinderen kijken elkaar aan, weten het ook niet. Krijgen een onbehaaglijk gevoel. Alsof er iets in het bos naar hen kijkt. Horen ze daar geen snerpend geluid? Een geluid van een mes of zwaard dat geslepen wordt? De leider heeft het ook gehoord. Z’n zintuigen spelen hem parten. Hij kijkt achter zich en ziet vier ogen, die oplichten in het donker. Ik word gek, denkt hij, zeg dat het niet waar is…
©GoNo
( Uit “ Verhalen rond het kampvuur” 2012)
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage