GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

vrijdag 18 mei 2012

Jan & Ludo

Je hebt mensen die alles hebben, behalve een geweten…

Schrijnwerker Jan was bezig spijkers met koppen te slaan, toen hij een telefoontje kreeg van Ludo, schoenmaker bij de gratie Gods. Jan en Ludo waren al vanaf hun veertiende verliefd op elkaar. Een geheime liefde, die begonnen was als een spelletje. De eerste verkenning van hun lichaam was er gekomen na de zwemles. Toen ze beiden onder de douche stonden. Jan keek naar het lichaam van Ludo, voelde het plots tintelen in z’n onderbuik. Ludo zag het, voor hij goed en wel besefte wat er gaande was, kreeg hij een erectie. Jan bloosde, Ludo ook. Maar in een katholieke school is de herenliefde alleen weggelegd voor de clerus die er de plak zwaaide. De weinige ogenblikken dat ze alleen waren, zochten ze elkaar op. En van het één kwam het ander. Ze beloofden elkaar eeuwige trouw. Beloofden elkaar om nooit naar de meisjes te kijken. Ook niet naar andere jongens. Jan volgde de opleiding schrijnwerkerij, Ludo die van schoenmaker…
De vader van Ludo is een gerenommeerde tandarts, die z’n zoon liever als opvolger gezien had. Jan zijn vader is een gerespecteerde notaris. Die had z’n zoon ook liever in z’n voetsporen zien treden. Beide vaders zijn lid van de kerkfabriek en gedegen christenen. Om maar te zeggen dat homofilie niet in hun bijbel staat.
Jan en Ludo zijn afgestudeerd. Ze zijn allebei de beste van hun klas. Achttien jaar en meerderjarig dus. Hun vaders kunnen het niet verkroppen. Werken met je handen, da’s voor het gewone volk. In heel de geschiedenis van de tandarts en de notaris is er niemand die ooit met z’n handen gewerkt heeft. Met wat een tandarts dan wel werkt, zal mij een vraag wezen…

“ En? Heb je het aan je vader vertelt?”vraagt Jan op nieuwsgierige toon.
“ Ja, ’t is te zeggen, ik heb het geprobeerd…En jij?”
“ Ons pa had het te druk, ik denk dat ik het beter aan ons ma vertel. Die kan het pad effenen, dat hoop ik toch…”
“ Da’s een goed idee, misschien moet ik wel hetzelfde doen hé?”
“ Zien we elkaar vanavond?”
“ Ja, rond een uur of negen? Gaat dat?”
“ Ik zal er zijn, ik moet je nog iets zeggen…”
“ Oh ja? En wat moet je zeggen?”
“ Ik ben zwanger van jou…”
“ Onnozelaar, hier een kusje, je weet wel waar…”
“ Waar, zeg het me, please?”
“ Op je eikel, eikel!!”

Het is kwart na zes, Jan, z’n jongere zusje Veronique en z’n ouders zitten aan tafel. Het is de gewoonte om na het eten een gebedje te doen en nadien te vertellen over wat ze vandaag allemaal gedaan of meegemaakt hebben. Veronique zegt dat ze haar vrijer betrapt heeft met haar beste vriendin. Ze heeft het op staande voet uitgemaakt. Met beiden. Maar ze heeft al een nieuw vriendje. Kristof. Die ken je toch? Kristof, de zoon van die autohandelaar op de Hoevelei? Allé, papa, toen die vrolijke weduwe stierf, erfde de zoon alles. Jij hebt nog die erfenis geregeld, weet je nog? En met die z’n zoon heb ik nu verkering. Veronique is zestien jaar en heeft al zoveel liefjes gehad, dat haar notitieboekje te klein geworden is. Papa en mama kijken er niet meer van op. Kalverliefde, niet meer en niet minder…
“ En jij, Janneman? Wat heb jij vandaag gedaan? Buiten wat nagels in een plank slaan?” Papa vraagt het met een zekere woede in z’n stem. De spanning aan tafel is plots te snijden. Janneman. Wat haat hij die naam. Ik ben verdomme Jan, zo staat het op m’n paspoort. Jan wordt rood. Wanneer ga ik nu eindelijk het lef hebben om m’n vader van antwoord te dienen? Vraagt hij zich af. Mama kijkt hem vertederend aan, knipoogt alsof ze wil zeggen: laat hem toch, hij weet niet beter…
“ Ik heb vandaag over m’n toekomst nagedacht. Ik zou graag designmeubelen maken. Een eigen zaak beginnen. Ik wil ook nog een cursus binnenhuisarchitect volgen…”
“ Ach zo, en met welk geld wil je dat doen? Je hebt geen nagel om aan je gat te krabben. Een schrijnwerker die geen nagel heeft, hoe kom ik er op hé?” Papa moet lachen om z’n eigen spitsvondigheid. Veronique lacht ook, maar weet niet eens waarom.
“ Eén dezer dagen sta je met je mond vol tanden. Een tandarts met een mond vol tanden, hoe kom ik er op hé?”zegt Jan op vijandige toon.
De spanning stijgt nog meer. Mama voelt de bui al hangen. Er moet iets gebeurd zijn. Het is niet de gewoonte van Jan om tegen z’n vader in te gaan.
Maar mama zwijgt om de lieve vrede te bewaren. Een vrede die er al lang niet meer is. Ze wil het niet zien, dat vader en zoon uit elkaar gegroeid zijn. Voor haar is alles nog zoals het was toen de kinderen klein waren. Maar kinderen blijven niet klein. Er komt een moment dat ze hun geheimen voor zich houden. Hun problemen ook. Papa staat recht, discussie gesloten. Trekt zich terug in z’n bureel. “ Ik wens niet gestoord te worden..”bromt hij.
Veronique en Jan doen samen de afwas. Da’s ook een gewoonte. Een afwasmachine zou wonderen doen, maar de heer des huizes vindt dat een overbodige luxe. Zo lang de kinderen thuis wonen, komt zo’n ding niet in huis.
“ En Veronique, hoe staat het met je studies?”vraagt Jan.
“ Goed zeker? Maar ik begin er stilletjesaan genoeg van te krijgen. Economie studeren is maar een saaie bedoening. Ik zou liever iets anders doen, maar ik weet niet wat…”
“ Misschien sekstherapeute? Al die venten met frustraties komen dan op consultatie, is dat niets voor jou?”
“ Zotteke. Maar je zegt zo al iets? Dan kan jij een sofa maken, aan een schappelijk prijsje…”lacht Veronique. Mama vraagt of ze mee mag lachen. Papa komt naar de keuken om een sigaartje te roken en een koffietje te drinken.
“ Zeg mams, heb je dat ook gelezen? Van die homo die vermoord is in de Walen? “
“ Nee, wanneer dat?”
“ Naar het schijnt zou dat de eerste homofobe moord zijn. Iemand die vermoord wordt om z’n geaardheid. Da’s de straf van God. Ze moesten die kerel een standbeeld geven…”
“ Wie, die homo of die moordenaar?”vraagt Jan bloedrood.
“ Die moordenaar, verdomme, wie anders? In Iran hangen ze homo’s op aan een kraan. Hier krijgen ze een parade. Hier mogen ze zelfs trouwen. Moest Adolf terug komen, hij zou nogal z’n werk hebben…”zegt papa op kwade toon.
Jan kan niet vatten wat hij hoort. Is dat z’n vader die zo spreekt of is het pure provocatie?
“ En jij, m’n dierbare zoon, wat denk jij van al dat lesbisch en homogedoe?”
Veronique trekt zich niets van het gebakkelei aan, droogt rustig verder af. Staat te dromen van haar nieuwe aanwinst Kristof. Jan zoekt een uitweg, maar z’n vader kennende zal het toch niet lukken. Hem gelijk geven voor de zoveelste keer? Nee, deze keer niet. Nu niet en nooit meer.
“ En wat zou je zeggen moest uw bloedeigen zoon een homo zijn?”
Vader kijkt naar z’n zoon, schiet in een lach, z’n buikje schudt van het lachen.
“ Ik zou zeggen dat je als schrijnwerker je eigen doodskist kunt maken. En maak ineens ook een plakkaatje met het opschrift: “ Hier ligt een homo die in een zwart gat terechtgekomen is…ik zou het nog moeten gaan geloven want ik heb je nog nooit met een meisje gezien…” Papa neemt z’n kopje en verdwijnt al lachend naar z’n bureel.
Mama heeft de conversatie gevolgd. Iets in de stem van haar zoon zegt haar dat er meer achter steekt. Ik moet uitvissen wat er op Jan z’n lever ligt. Papa heeft gelijk, nu ze erover nadenkt. Jan is nog nooit gezien met een meisje. ’t Zal toch niet waar zijn? Nee, dat kan niet. Een stevige vent als Jan is geen mietje. Vertwijfeld zoekt ze naar de ware reden van Jan z’n rebellie. Achttien jaar is geen pubertijd meer. Jan trekt zich terug op z’n kamer. Om half negen staat hij terug beneden.
“ Ik ga naar Ludo, we hebben afgesproken…je moet niet wakker blijven…”
Ludo, altijd Ludo. Hij heeft maar één vriend en dat is Ludo.
“ Misschien is Ludo wel z’n minnaar, mams…”zegt Veronique grijnslachend.
“ Misschien is dat wel zo en wat dan nog?”kaatst Jan de bal terug.
Papa heeft alles gehoord. Telt één plus één op. In tellen zijn notarissen goed. Hij moet er het fijne van weten. Morgen ga ik met m’n zoon praten. Van man tot man. Of beter gezegd van man tot mietje. Hij grinnikt. M’n zoon een homo? Ik sla hem dood met een vibrator. Ik onterf hem, en als ik te weten kom wie z’n vriendje is, kraak ik die ook. Of nee, want die zou het misschien nog graag hebben dat ik aan z’n lijf zit…

©GoNo

woensdag 16 mei 2012

Wat zijn onze hersens toch knap

Ons brein is een groot mysterie. Lees de tekst hieronder en je begrijpt waarom. Of juist niet?



D323 M3D3D3L1NG L44T J3 213N T0T W3LK3 GR0T3 PR35T4T135 0N23 H3R53N5N 1N 5T44T 21JN. 1N H3T 83G1N W45 H3T 23K3R N0G M031L1JK D323 T3K5T T3 L323N, M44R NU K4N J3 H3T W44R5CH1JNL1JK 4L W4T 5N3LL3R L323N 20ND3R J3 3CHT 1N T3 5P4NN3N. D4T K0MT D00R H3T 3N0RM3 L33RV3RM0G3N V4N 0N23 H3R53N5. KN4P H3? D323 M3D3D3L1NG M4G J3 K0P13R3N 3N V3RD3R V3R5PR31D3N.

dinsdag 15 mei 2012

Condoom uitgevonden

“ Wist je dat 2000 jaar geleden de Marokkanen het eerste volk was dat het condoom uitvond en gebruikte? Zij gebruikte hiervoor een geitendarm. Pas veel later, omstreeks 1880, hebben de Britten deze techniek verfijnd door de darm eerst uit de geit te halen.” Vraag ik met een grijnslachje aan Achmed, m’n onderbuur.
Achmed hoort het in Mekka donderen. Hij begrijpt de Vlaamse humor schijnbaar niet goed. Geboren in Antwerpen en de fijngevoeligheid van onze humor niet begrijpen is erg, heel erg.
“ Is dat waar?”vraagt hij.
“ Natuurlijk, Achmed, zoek het maar op. Eventjes googelen en je vindt het zo…”
“ En dan beweren jullie dat wij een achterlijk volk zijn? Zonder de uitvinding van de condoom zou er een heel pak miserie meer zijn, denk ik…”
“ Ik moet eerlijk toegeven dat het gelijk volledig aan je kant staat. Maar wat ik niet begrijp is dat jullie het zelf niet gebruiken. Gezien de overvloed aan nakomelingen waarmee onze maatschappij overspoelt wordt..”
“ Begrijp je het niet? Wij zijn op veroveringstocht, duizend jaar na de kruistochten is het nu aan onze beurt. De Belgen maken geen kindjes meer, wij nog wel. In onze Koran staat praktisch hetzelfde als in jullie bijbel. Ga en vermenigvuldig u, verspreidt de leer van Mohammed, onze Profeet. En dat doen wij. Jullie maken één kindje, hoogstens twee. Wij maken een hele voetbalploeg. Dus zullen er meer en meer moslims zijn. Maar wij zijn tolerant, je krijgt de kans om je tot ons geloof te bekeren…”
Ik moet even slikken. Toch tof dat ik nog een kans krijg om op het rechte pad te geraken.
“ Maar ik ben een aanhanger van Boeddha. Ik geloof in de natuurlijke krachten. Ik ben één met de natuur, zeker als ik met teveel Kriek in m’n lijf weer eens tegen die verdomde boom loop, die ze moedwillig op m’n Verlicht Pad gezet hebben…”
Achmed schijnt me nog altijd niet goed te begrijpen. Is m’n Vlaams dan zo slecht of ligt het aan m’n Krieks accent?
“ GoNo, ik mag toch GoNo zeggen,hé?..”
Iemand die een boek koopt van mij, mag zelfs Napoleon zeggen. Of Osama bin Laden, wat kan mij het schelen. Of Bush. De klant heeft ook z’n rechten, zeg ik altijd.
“ Zeg GoNo, ken je die mop van die twee Marokkanen die samen met twee Antwerpenaren de trein namen naar Amsterdam?..”
“ Nee, die ken ik niet. Vertel ze, ’t zal me benieuwen…”
“ Wel, er waren eens twee Marokkanen die besloten om samen met twee Antwerpse vrienden een trip te maken naar Amsterdam. In het station kopen de Antwerpse vrienden twee tickets, de Marokkanen eentje. De Antwerpenaren zijn verbaasd, vragen zich af of hun Marokkaanse vrienden niet een beetje abuis zijn. Welnee, antwoorden ze. Als de controleur komt, gaan we beiden op de wc zitten. We schuiven ons ticket onder de deur en klaar is kees. De controleur komt en waarachtig het lukt ze om de reis met een enkeltje te maken. Da’s straf, denken de Antwerpse vrienden, dat moeten wij ook doen. Op de terugweg kopen de Antwerpenaren een enkel ticket. De Marokkanen kopen niets. Hé, zeggen de Sinjoren, wat krijgen nu? Dat gaat niet lukken deze keer. Wacht maar af, zeggen de Marokkanen. De controleur is in aantocht en ze vertrekken allemaal naar het toilet. De Antwerpenaren sluiten zich op in het toilet. De Marokkanen wachten even. Dan klopt de ene Marokkaan op de deur van het toilet. Het ticket wordt onder de deur geschoven…”
Wat een mop, denk ik. Ik ga ze verder vertellen, maar de rollen een beetje omgedraaid. Een beetje chauvinisme is me niet vreemd. Dat heb ik te danken aan het Franse bloed dat door m’n aderen stroomt.
“ En vond je ze goed?”
“ Jazeker, maar die van mij was beter. “ Een beetje op stang jagen kan geen kwaad.
“ Die van jou was kwetsend, denigrerend, racistisch, kortom een flauwe mop…”
Ik kijk hem aan, m’n mensenkennis is ook niet meer wat het geweest is. Raar volkje, die Arabieren. Totaal geen verstand van fijngevoelige moppen. Achmed ziet m’n vertwijfeling. Schiet in een lach…
“ ’t Was maar om te lachen, ik meende dat niet…”
Ik zie plots het absurde van dit gesprekje. Ik wou hem aanpakken voor het lawaai van zondag. Maar ’t zal voor een andere keer zijn. Achmed staat nog steeds te lachen. Ik vraag hem waarom hij zoveel plezier heeft en of ik mee mag lachen.
“ GoNo, die mop van die condoom is steengoed. Ik ga hem in de moskee vertellen…of nee, weet je wat, ik nodig je uit om hem zelf te komen vertellen. Na het gebed,want met een halve Boeddhist kunnen wij niet veel aanvangen…”
Ik heb zo m’n twijfels of ik deze uitnodiging wel zou aanvaarden. Naar het schijnt zijn die mannen nogal goed in het slachten van schapen en geiten. En om te sterven met m’n tronie richting Mekka, vind ik het nog wat te vroeg.
“ Achmed, geheiligd zij uwen profeet Mohammed en Allah ook, maar ik vind het niet zo’n goed idee…”
“ Maar je bent een schrijver en een dichter. Die staan hoog aangeschreven bij ons. Echt waar. Wat zouden we zijn zonder het schrift? Het tastbare bewijs van ons verstand? Gesproken woorden vervliegen in de wind, geschreven woorden blijven bestaan…”
Die kerel begint meer en meer in m’n smaak te vallen. Ik moet mij dringend wat meer verdiepen in hun cultuur. Misschien kan ik hen dan ook overtuigen dat we niet allemaal racisten zijn.
“ Weet je wat?” zeg ik,” ik nodig je uit om een glaasje witte wijn te komen drinken of een Kriek. Op onze kennismaking.”
“ Mag ik dan m’n vrouw en kind meebrengen?”vraagt Achmed.
Hoezo? Ik dacht dat er een scheiding was tussen de mannen en vrouwen. Een soort van Apartheid. Ik zeg het hem.
“ Maar jongen toch, ik ben wel hier geboren hé? En m’n vrouw en kind ook. Niet alle Westerse waarden zijn verkeerd. ’t Is een beetje nemen en geven, van beide kanten…”
Ik heb er toch m’n bedenkingen bij, weet niet goed wat ik moet zeggen.
“ Wat doe je feitelijk van beroep, Achmed?”
Ik verwacht dat hij zal zeggen professionele dopper.
“ Ik ben maître d’hôtel in het Crest Hotel. Ik heb gestudeerd in de Hotelschool van Oostende. Op internaat…”
Toeval bestaat niet. Ik ook. Twee jaar en dan gaan werken met leercontract. Ik kijk al uit naar het moment dat hij op m’n deur zal kloppen met vrouw en kind. Ik bedoel aankloppen hé. Gezellig een babbeltje doen over de tijd toen ik nog op dat internaat zat. Verdomme, nu ik eraan denk, ik ben vergeten om een datum vast te leggen. Morgen een briefje onder z’n deur schuiven, zeker weten…

©GoNo

maandag 14 mei 2012

Zondag, rustdag.

De zondag is normaal gesproken een rustdag. Da’s al eeuwen zo, het gaat terug tot de tijd dat God de wereld schiep. Hij deed het in zes dagen, de zevende dag was een rustdag. Voor de Joden valt dat op een zaterdag, voor onze contreien een zondag. God was moe na de geleverde inspanning en besloot een dagje rust in te lassen. Ook goden moeten af en toe eens rusten hé?
Mijn zondag is er dan ook ene van gezellig nietsdoen, lui op de zetel hangen met een bakje troost en een sigaretje. Staren naar een scherm waar de politiekers de leugens opstapelen. De blijvende herhaling van een failliete samenleving. Nieuwe slogans uit een oud vaatje. Het steeds weerkerende liedje dat zij ook ingeleverd hebben. De boven de burgers verheven volksvertegenwoordigers, je vraagt je soms af welk volk, praten hun graaicultuur goed. Ik walg ervan. Maar ’t is zondag, rustdag…
Half negen, de bel gaat. In feite dingdongt ze, want gaan kan ze niet, ze kan niet stappen. Wie durft er op dit ongezegende uur m’n rust verstoren? Ik rep me op m’n gemak naar m’n raam. Open het. Een gesloten raam is niet bepaald aangewezen om een gesprek te voeren. Ik kijk naar beneden. Roep wat er mag wezen. Drie snotneuzen kijken naar boven. Ze zijn van de Chiro en willen mij marsepein verkopen. Ik lust geen marsepein en iets kopen ter ondersteuning van hun lege kas lijkt me ook al niets. Ik bedank hen feestelijk, vraag hen eerst nog of ze geen wafels of taarten bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Elf uur.
De bel dingdongt terug. Dingdong, dingdong. Wat nu weer? Zelfde scenario als twee uur geleden. Ja? We zijn van de scouts en verkopen wafels. Ik lust geen wafels, bedank hen feestelijk en vraag of ze geen marsepein bijhebben. Niet dus. Tant pis.
Twaalf uur en een verloren kwartier.
Dingdong, dingdong. Miljaardenondedju. Ik vloek. En dat op de dag des Heren. ‘k Zal het mogen uitleggen tegen m’n Schepper. Ik besluit om niet naar het raam te gaan. De pot op. ’t Is zondag voor iedereen, behalve voor mensen zonder geweten. De bel dongdingt opnieuw. Knap van die bel, er staat een achteruit op. Ik open m’n raam dat nog openstaat van de vorige keer. Drie heren met aktetas kijken naar boven. Speuren als het ware alle appartementen af. FBI? CIA? Nee hoor, m’n vrienden de Getuigen van Jehova zijn ontwaakt uit hun winterslaap. Die werken alleen op zondag. De enigen die weten wanneer de wereld juist zal vergaan. De enige predikers die nog deur aan deur gaan. Ik vraag of ze wafels, taarten of marsepein verkopen. Nee dus. Tant pis. Ik zal mezelf wel bekeren. Op het moment dat de wereld met een fikse knal uiteenspat zal ik één worden met de natuur. Ik zal vergaan tot stof en meegedragen worden door de wind. Altijd beter dan te liggen rotten in de grond…
Zijn er nog kandidaten om m’n zondag op te fleuren? Ik heb al meer door m’n raam gehangen dan op m’n zetel. Probeer dan maar eens op een deftige manier de reclame te volgen. Ik kan beter een stukje schrijven. Over zondag, rustdag.
De bel blijft stil. In het appartement, de blok naast de mijne, begint er iemand te boren. Ken je dat? Zo van dat irritante geboor waarbij je telkens je tv wat harder moet zetten. Dat duurt ongeveer een uur. Oef, denk ik, eindelijk rust. Onderbuurman komt tot conclusie dat het gras te hoog staat. Dat mankeerde ik nog, het geluid van een grasmachine. Bij wet verboden om zondags het gras af te doen. Maar ’t is een allochtoon en die hebben andere wetten. In de woestijn doen ze geen gras af hé. Ik roep naar beneden om te vragen of het niet wat stiller kan. Zet dan een schaap op het grasveld, suggereer ik. Hij hoort me niet. Ik hoor mezelf ook niet. Schuld van een aftandse grasmachine. Ik besluit om een wandelingetje te gaan maken. De rust opzoeken van m’n dierbare overledenen. Twee straten verder is er een huwelijksfeest aan de gang. Een Turks feest. Getoeter van auto’s die af en aan rijden. M’n wereld vergaat uitgerekend vandaag. Ik wil weglopen, zo ver mogelijk. Maar m’n benen weigeren dienst. Dus slenter ik weg. De rust van het kerkhof doet me goed. Hier fluiten alleen de vogels. Hier mauwt alleen een verloren kat, die haar jongen zoekt. Hier is het rustig. Dacht ik.
Een bejaard koppel staan ruzie te maken over wie de zerk van hun voorgeslacht moet onderhouden. De man beweert dat hij verleden week het onkruid verwijderd heeft. De vrouw zegt dat het niet waar is, en wijst er hem op dat onkruid verdelgen een mannenzaak is. De man zegt dat het haar moeder is die hier ligt en niet de zijne. Hier gaan straks nog doden vallen, denk ik. En dat op een kerkhof. Ik zie het parket al afstappen met de vraag waar die doden liggen…
Ik verwijder me, ik ga een Kriek drinken. De zon schijnt en een terrasje zal me goed doen. Ik ben niet de enige die zo denkt. Het terras zit al behoorlijk vol. Ik vind een plaatsje. Bestel een Kriek van ’t vat. Ik heb amper een teugje tot mij genomen of ik hoor een lawaai alsof er een tsunami op mij afstevent. Twintig motorrijders rijden in slagorde de parking op. Ruige kerels, die ik ’s nachts niet wil tegenkomen. Overdag ook niet. Het geloei van hun motoren doet pijn aan m’n oren. Wist ik veel dat die kerels hier hun clublokaal hebben. De eerste zonnestralen, de eerste motoren die buiten komen. Ik ga al hun banden platsteken. Hun motoren overgieten met benzine, de fik erin. Maar ’t blijft bij een wensdroom, zo’n held ben ik nu ook weer niet. Opkrassen is de enige optie die me rest. Terug naar de geborgenheid van m’n stekkie. Straks begint er een etappe van de Giro. Met een beetje geluk kan ik er nog van genieten. Verdomme, ik geraak niet binnen. M’n sleutels zitten nog op de deur. Voor de zoveelste keer. Wat moet ik nu doen? M’n reservesleutels liggen bij m’n dochter en die woont in Aartselaar. De bussen rijden maar om het uur, zo ze al rijden en niet staken hé? Ik besluit om te bellen bij de buren. Die zijn thuis, zeker weten, want ik hoorde deze morgen het gedreun van hun wasmachine. Geen reactie. Dan maar bij de volgende buur geprobeerd. Achmed is zeker thuis, want deed een paar uur geleden nog het gras af. Geen reactie. Horen die hun bel dan niet? Ik baal als een stekker. Druk alle knopjes in, er zal toch wel iemand aan z’n raam komen? En ja hoor, het lukt me om één van de buren wakker te maken. Ik ken hem niet, wist niet eens dat hij hier ook woonde. De man is kwaad, waarom weet ik niet. Moet ge mij nu storen, roept hij, ’t is zondag, rustdag. Ik vraag beleefd en met klein hartje of hij de deur wil opendoen. Ben m’n sleutels vergeten op de deur. Woon je hier, vraagt hij op afgemeten toon. Ja, natuurlijk, anders zou ik niet bellen. Iedereen kan zeggen dat hij hier woont. Maar meneer, ik woon hier al jaren. Ga naar boven en je zult zien dat m’n sleutels op de deur zitten. De man verdwijnt. Ik wacht. Wachten kan lang duren als je moet gaan plassen. De man verschijnt terug in z’n raam. Heeft m’n sleutels in z’n hand. Zijn ze dat? Ja, ja. Hij gooit ze naar beneden. In iets vangen ben ik nooit een goeie geweest. Ik krijg m’n sleutels los op m’n verdoemenis. Met als resultaat een ferme buil op m’n keikop. Ook dat nog. Ik zit hier nu op m’n zetel met een washandje met ijsblokjes tegen m’n arme hoofd. Het helpt. Ik ben nog nooit zo rustig geweest, om voor de hand liggende redenen. Hoofdpijn, de weinige hersencellen die er nog overblijven maken ruzie onder elkaar…
Zondag, rustdag. Als die dag nog niet bestond, ik zou hem uitvinden…

©GoNo

zaterdag 12 mei 2012

Over grappige teksten die geest-ig zijn…

Ze vragen me soms waarom ik meestal grappige teksten schrijf. Ik weet het ook niet. Ik begin met een zin en laat de muze gewoon haar werk doen. Komt er iets uit, zoveel te beter, komt er niets uit, ook goed. Na al die jaren heb ik geleerd dat ik toch niets kan forceren. Het ene moment vloeit het als het ware uit je pen, het andere moment zit je naar een wit scherm te staren alsof je voor het eerst kennis maakt met de verworvenheden van de hedendaagse technologie…
In mijn geval, begint alles met mijmeringen. Ik mijmer veel. Over vroeger, over vandaag en over morgen. Hetzelfde heb ik als ik de krant lees of naar het nieuws kijk. Ik heb altijd de indruk dat ik het al allemaal eens gezien of gehoord heb. Herhalingen van verleden tijden. Telkens opnieuw en opnieuw. Schrijven over het nu is schrijven over het verleden. Ik heb er de teksten eens op nagekeken die ik vroeger schreef. Het enige wat mij opvalt is dat ik nu nog cynischer en sarcastischer geworden ben dan vroeger. De zogenaamde hooggeleerde psychologen en psychiaters zouden een vette kluif aan mij hebben. In de middeleeuwen zou ik gegarandeerd op de brandstapel geëindigd zijn. Wegens ketterij, godslastering en nog zo wat van die dingen…
Ik heb iets met het paranormale. Ik lees er veel over, kijk er graag naar. ’t Maakt onderdeel uit van m’n zoektocht naar de zin van het bestaan. Soms moet ik lachen met programma’s zoals Ghost Hunters, die met hun gesofisticeerde apparatuur geesten of andere entiteiten willen vastleggen. Wat ik niet begrijp is dat die geesten in Ghost Hunters altijd ’s nachts verschijnen. Alsof ze niets anders te doen hebben. Terwijl je, als je afgaat op hetgeen de mensen vertellen, het meestal overdag is dat ze hun opwachting maken. Ik denk dat een geest niet gebonden is aan de tijd. Tot nu toe heb ik nog maar weinig overtuigend bewijs gezien van hun aanwezigheid. ’t Is zo’n beetje hetzelfde met die stemopnames. EVP’s noemen ze dat in hun jargon. ’t Moet zijn dat al die geesten een talenknobbel hebben. Met een voorliefde voor het Engels. Raar maar waar. Als ze een onderzoek doen in één of andere kasteel, ergens in de Karpaten, kun je je kop er op verwedden dat wijlen de kasteelheer gegarandeerd perfect Engels spreekt. Zo ook met prins Vlad, de enige echte Dracula. De man die de saté uitgevonden heeft, gezien hij z’n tegenstanders spietste op een vlijmscherpe staak. Z’n geest dwaalt nog rond in z’n burcht. Volgens de dorpsbewoners gebeuren er rare dingen op die berg. Een schaapherder, die er tijdens een hevig onweer ging schuilen, kwam terug naar beneden met spierwit haar. Hij vertelde dat hij de stemmen gehoord had van al de slachtoffers van prins Vlad. Duizenden stemmen dus. Hij heeft ook de prins gezien, die plots voor hem stond met een demonische lachje op z’n gezicht. Z’n schaapjes, die de godganse dag en nacht mekkeren, hielden voor één keer hun kop. Waarschijnlijk hadden ze weinig of geen zin om te eindigen als schapensaté. Dus ging de voltallige ploeg van Ghost Hunters er op af. Kennismaken met een historische figuur als Vlad, heeft ook z’n charmes moeten ze gedacht hebben. De beelden die ik zag, spraken tot m’n verbeelding. Een middeleeuws dorpje aan de voet van een berg. De tijd was er stil blijven staan. Een filmdecor, als het ware. De berg was omhuld met nevelen. Knap gemonteerd was m’n eerste gedachte. Maar in Roemenië heb je wel meer van die dorpjes. In andere landen ook…
De ploeg werd verwelkomd door een kerel, compleet n het zwart gekleed. Hij leek meer op een Albanese maffiabaas dan op een conservator. Sprak, je raadt het nooit, vloeiend Engels. Geen tolk nodig dus. Gaf een rondleiding, doorspekt van wetenswaardigheden die historisch verantwoord waren. Een mens leert veel van zulke programma’s. Volgens de conservator zou het spoken in z’n burcht. Gerammel van kettingen, voetstappen en verschijningen allerhande. Er werden getuigen bijgehaald. Een jonge vrouw verklaarde dat ze een geest had gezien in de kerkers. Haar haren rezen ten berge en ze wil onder geen beding meer afdalen in de kelders. Een nachtwaker zei dat hij de prins gezien had, hij zal die brandende ogen nooit meer vergeten. Bezoekers hadden meermaals gezegd dat ze de indruk hadden dat ze bespied werden. Andere bezoekers kwamen speciaal om die ervaringen mee te maken. Er is schijnbaar een markt voor.
Ik vroeg me af of er in tijden van crisis geen betere manier bestaat om de economie wat op te vijzelen. Maar kom, ieder z’n meug, moet je maar denken. De Ghost Hunters gingen het eens oplossen. Een batterij van de meest onnozele apparaten werden opgesteld. Dat ging van een spectrumcamera met ultraviolette neigingen tot een digitale recorder met ingebouwde warmtemeter. Want, zoals elke gevorderde in paranormale toestanden wel weet, spoken of geesten brengen altijd een koude met zich mee. Als de temperatuur daalt, mag je er zeker van zijn dat er een geest in de buurt is. Geesten houden niet van warmte, lijkt me. Geesten zijn per definitie dood en dus koud. Zo klaar als een klontje. Ja toch?
Ik vraag me af als de duivel z’n opwachting maakt, het ook zo koud zal zijn. Maar volgens ingewijden is de duivel een demon, dus die valt er buiten.
Ik schonk me nog een Kriekske in, kwestie van me volledig te kunnen inleven en ook omdat het me smaakte. Ik werd er geweldig geestig van en ’t paste bij het programma over geesten. Na de vijfde Kriek zag ik geesten die verdomd veel leken op m’n kinderen. De foto’s aan de muur begonnen een eigen leven te leiden. Maar daar had ik nu even geen tijd voor. Ik wilde weten of ik eindelijk het bewijs zou krijgen dat er geesten bestaan. Ik moest geduld hebben want eerst was er nog de reclame. Tijd dus om het geestrijk vocht uit te plassen. Tijd ook om een nieuwe Kriek in te schenken. Ik mag niet teveel naar zulke programma’s kijken of ik word nog een geroutineerde zuiplap.
Om een lang verhaal kort te maken, ze hebben prins Vlad niet gezien en ook niet gehoord. Misschien was hij op vakantie of zat hij die nacht bij z’n minnares? Wie zal het zeggen hé? Of was hij z’n satéstokken aan het slijpen met een overmaatse puntenslijper? Ik weet het niet, zij ook niet. De burcht is niet behekst, volgens de Ghost Hunters. Ik zag een blik van teleurstelling in de ogen van de conservator. Weggegooid geld, moet die vent gedacht hebben. En wat dan met die getuigenissen? De schaapherder met spierwit haar? De schaapjes die niet meer mekkerden, die zelfs weigerden om nog geteld te worden? Om slapeloze nachten van te krijgen..
Daar zat ik dan met een half stuk in m’n kraag. Geen geest te zien, laat staan te horen. De wijzers van de klok staan op elf uur, ik weet uit ondervinding dat geesten altijd verschijnen om middernacht. Straf hé? Ik mompel dat ik een geest wil zien. Nu, onmiddellijk, direct. Ik wil dat er een geest een Kriekske met mij meedrinkt. Ik heb er nog twee staan die ik broederlijk wil delen. Ik moet weer gaan plassen, m’n blaas wordt kleiner naarmate ik ouder word. De theelichtjes flakkeren, de ramen zijn dicht, ik voel een koude die me besluipt. Zie ik daar geen schaduw in m’n slaapkamer? Ben je een geest, vraag ik onnozel. Geen antwoord. Ik herhaal m’n vraag. Er beweegt iets in de kamer. Denk ik toch. Maar de natuur heeft voorrang, ik pis bijna in m’n broek. Geesten bestaan echt, want het volgende moment krijg ik de wc-deur pal in m’n gezicht. Iemand moet die deur open gedaan hebben. Ik zie sterretjes. Ik kan ze aanraken met m’n hand. Ik hoor gedempt lachen en fluisteren. Het komt uit m’n slaapkamer. Ik plas op de tast want door de shock vergeten het licht aan te steken. Eindelijk, denk ik, het ultieme bewijs dat er geesten bestaan. En dan nog in m’n slaapkamer. Ik moet dringend contact opnemen met de ploeg van Ghost Hunters…
Ik ga op m’n sofa zitten, wachtend tot de geest en z’n eventuele collega’s mij met een bezoekje vereren. Ik hoor terug stemmen…

“ Het is nu middernacht, twaalf uur en drie minuten, om juist te zijn. We gaan verder met ons programma “ De Nachtraaf…”. Ik heb hier nog een verzoekje van Anja Decoster. Zij vraagt een plaatje aan voor haar vader die momenteel herstellende is van een zware hartoperatie. Een plaatje uit de Bodyguard van Whitney Houston…”

Geesten kunnen zelfs klokradio’s in gang zetten, is m’n besluit…

©GoNo

Aanschouw de wereld

Aanschouw de wereld
bewonder moeder natuur
koester het zonlicht
in de palmen van je hand
schrijf je naam in ’t mulle zand

doe niet alsof de wereld van jou is
’t is net andersom, zij bezit jou
beetje nederigheid zou niet misstaan
voor je het goed en wel beseft
is de aarde even doods als de maan

©GoNo

Wanneer ik er niet meer zal zijn

Wanneer ik er niet meer zal zijn
zal je mij dan later nog herinneren
als de man die vocht voor z’n idealen
in gedichten en sommige verhalen

probeerde de zon te brengen, iedere dag
of het gelukt is, weet ik omzeggens niet
iedere dag beginnen met een glimlach
bespaart een mens heel veel verdriet

ik verberg m’n eigen menselijk falen
achter een façade van sarcastisch zijn
als je tussen de regels leest in m’n verhalen
voel je soms de nooit wijkende pijn

’t is gemakkelijk de clown alle dagen uithangen
wetende dat ik niet meer lang leef
de rust, waar ik zo vurig naar begin te verlangen
omdat er niets is waar ik nog om geef…

©GoNo

Moderne Tijden

Maar jongen toch, je moet meegaan met de tijd hé? Zegt men me zo af en toe eens, als ik weeral versteld sta van de verworvenheden van de hedendaagse maatschappij. Ik las ergens op het internet dat er een doorbraak is op gebied van communicatie. Als ik zo iets lees, ben ik altijd nieuwsgierig. Schrijven is ook een vorm van communicatie, we delen iets mede in de hoop dat het gelezen wordt. Dus klik ik het bewuste artikel aan. Het artikel gaat over de nieuwe generatie tv’s die er zit aan te komen. Geloof het of niet, de geurtelevisie zal binnen enkele jaren onze kijkkasten vervangen. Zonder geur-tv ben je niet mee. De prijs van zo’n ding zal de eerste jaren wel boven een gemiddeld maandloon liggen, neem ik aan. Een hebbeding waarmee de buurman kan stoefen. Geurtelevisie. Wat moet ik me daar bij voorstellen? Een kookprogramma? Overspoelt worden met de geuren van een menu, die voor de meesten onbetaalbaar is? Natuurlijk is dat een gat in de markt voor de reclamebureaus. Als je kunt ruiken hoe fris die nieuwe wasverzachter wel ruikt, dan ben je al meer geneigd het te kopen. Idem voor die reuzegrote hamburger van de McDonald’s, die in het echt de dikte heeft van een zeemvel. Naar wat ruikt een fastfood-hamburger? Ik zou het niet weten, ’t is al jaren geleden dat ik nog zo een van 100% rundvlees gemaakte plak vlees gegeten heb. Het enige dat ik mij nog kan herinneren is dat ik nadien m’n ramen gepoetst heb met het bijbehorende broodje. Het broodje was daarvoor perfect geschikt, gezien het geen strepen naliet. Maar met de geurtelevisie gaat dat ongetwijfeld veranderen. Het lijkt me niet zo moeilijk om de geur van aangebrande rubber te veranderen in de geur van pas afgemaaid gras. Wat zullen we weer gemanipuleerd worden, ’t zal geen naam hebben. Stel je eens voor, de reclame voor ’t Ruimerke. Een begrip hier ten lande. Voor de Nederlanders: het Ruimerke komt al jaar en dag ons verlossen van onze uitwerpselen. Kun je het voorstellen? Het Ruimerke met geur? Jawadde, ‘k mag er niet aan denken… We gaan overstelpt worden met geurtjes. Dat zal gaan van bloemen tot de geur van bezwete lijven die op elkaar liggen te bonken in één of andere film. Men zal de zee kunnen ruiken, de uitwerpselen van de meeuwen ook, veronderstel ik. Voor natuurprogramma’s vind ik het schitterend, ruiken hoe de tropische wouden ontwaken, ik droom ervan. Maar ruiken alleen is niet voldoende, het moet ook nog tastbaar worden. Je moet het gevoel hebben dat je er midden instaat. Er is een groot verschil tussen frieten ruiken van op afstand, dan daadwerkelijk in een frituur te staan. Bloemen ruiken op tv, allemaal goed en wel, maar tussen de bloemen staan en de geur opsnuiven is toch nog wat anders… De technologie begint meer en meer een hogere vlucht te nemen. Feitelijk moet ik dankbaar zijn dat ik het allemaal nog mag meemaken. De kleinkinderen zullen waarschijnlijk andere communicatiemiddelen hebben. De geurtelevisie zal dan al lang vervangen zijn door een holografisch scherm, ook met geur en andere sensoren. Wat nu nog SF is, waar ik zo mijn twijfels over heb, volgens mij bestaat het al allemaal, zal in de toekomst iets alledaags zijn. Wie herinnert zich nog de eerste draagbare telefoon? De cassetterecorder? De walkman? De draagbare cd-speler? De eerste pc? De spelletjesconsole van Atari? De eerste kleurenuitzending? Op pakweg veertig jaar is de wereld enorm veranderd, je staat er niet bij stil, maar het gebeurt wel. Alles veranderd in ijltempo. We lopen elkaar voorbij zonder nog te weten wie we zijn. We hebben duizenden vrienden op facebook en toch is de overgrote meerderheid alleen. We schrijven verhalen en gedichten, in de hoop dat er ooit iemand zal zeggen dat we goed zijn. Maar we worden gelezen door een klein groepje van mensen. Van pakweg een vijf tot tien personen. Maar het kan een stap zijn naar erkenning hé? We doen alsof we professionele dichters en schrijvers zijn, maar vergeten soms dat we amateurs zijn. Wat niet wegneemt dat er een paar steengoede amateurs tussen zitten. Mensen die nooit beroemd zullen worden omdat de weg naar het succes afgesloten blijft. Maar dat gaat veranderen binnenkort. Men zal het zweet des aanschijn kunnen ruiken op tv. Of op pc, da’s maar een kleine volgende stap. Ruiken hoe een mens gezweet heeft om een nietszeggend verhaal of gedicht neer te schrijven. Wat moet een mens nog meer hé? Zou het niet fantastisch zijn om te ruiken hoe ik stink naar de sigaretten en de Kriek? Deel uitmaken van m’n universum? Als het ware meevoelen met de schrijver/dichter? Veel beter zou ik zo zeggen, maar ’t is nogal twijfelachtig dat m’n lezers er op gebrand zullen zijn. ’t Zal in ieder geval beter zijn dan een chatbox waar geen kat op komt. Laat staan haar jongen. Of ze moeten er een geurbox van maken hé? Meegaan met de moderne tijd, noemen ze dat. Ik laat het over me komen, er is toch niets aan te doen. M’n enige vlucht uit deze moderne wereld is het kerkhof achter m’n hoek. De rust die ik er vind is meer waard dan al dat oeverloos gemekker van malcontente mensen die nooit genoeg hebben. Het doet me verlangen naar de eeuwige stilte… Zou er een knop op die geurtelevisie staan om de geurtjes uit te zetten? Zo slim zullen ze waarschijnlijk ook weer niet zijn. En het zal wel tegen de marketingplannen van gewiekste reclamejongens indruisen, veronderstel ik. Ze kunnen gratis de geur van m’n zweetvoeten komen ophalen. Zweetvoeten die dan de geur zullen krijgen van overheerlijke bloemen. Er is nog toekomst hé? ©GoNo

donderdag 10 mei 2012

Geheimen uit de Vaderlandse Geschiedenis 4

Wat voorafging: Een sensationele ontwikkeling…waarvan ge de rest nu kunt lezen. De douanier deed z’n uiterste best om niet op z’n uniform te kotsen en nog minder op z’n mooi gepoetste schoenen. Maar z’n spijsvertering had andere plannen. Maurice zag het allemaal gebeuren vanuit z’n donkere portiek. Stel dat ik hem neersla en hij draait zich juist om, dan hang ik vol met onverteerde etensresten. Nee, daar had Maurice helemaal geen zin in. Beter wachten tot meneer den douanier uitgebraakt is. Dan een ferme mep op z’n achterhoofd en hij kan de sterretjes beginnen te tellen. Jean, want zo heette de douanier, deed moeite om z’n maaltijd in z’n lijf te houden. Verloren moeite, de drank en z’n hersenen spanden samen. Maurice begon z’n geduld te verliezen, de wind waaide in de verkeerde richting. Met alle gevolgen van dien. Maurice kreeg nu zelf braakneigingen, een beetje zoals iemand die begint te geeuwen. Binnen de kortste keren geeuwt iedereen mee. Hoesten is ook al zo’n verschijnsel. Slappe lach ook… Ik maak er een einde aan, denkt Maurice, ’t heeft lang genoeg geduurd. Hij stapt uit de duistere portiek, loopt zachtjes naar Jean. Wil slaan met de matrak, maar komt tot de conclusie dat hij een salamiworst in z’n hand heeft. Verkeerde jaszak, maar er is geen weg terug. Knalpatat, de salami komt met een fikse dreun op Jean z’n hoofd terecht. Hé, denkt Jean, dat ruikt hier naar salami met look. Een pizza met salami en look, zou me smaken…Toen gingen de lichten uit… Maurice had een probleem, een groot probleem. Hoe moet ik die verdomde douanier hier weg krijgen, ik kan hem toch niet in de Schelde gooien? Hij had dan wel wraakgevoelens tegenover Jean, maar een moordenaar was hij nu ook weer niet. Hij keek rond, zag plots een container staan en vond de oplossing. Jean heeft nooit geweten wat hem overkomen is, laat staan dat hij wist waar die buil op z’n achterhoofd vandaan kwam. Maar die salamiworst heeft hem ontegensprekelijk het leven gered. De overtocht naar Matadi duurde drie maanden. Overleven op een fles jenever en een salami, er zijn er die het met minder moeten doen hé? Maurice, de arme man, liep dus drie maanden rond met een geheim. Hij kon het aan niemand vertellen. Mie Citroen had geen flauw vermoeden waar Jean uithing. Jantje miste hem, sloot zich meer en meer op in z’n eigen droomwereldje. Een bloedband kan je zomaar niet verloochenen. Mie Citroen was er het hart van in. Wat moest ze doen? Haar geheim aan haar zoontje vertellen? Er een gedeeld geheim van maken? Dat schept natuurlijk ook een band. Ze vatte de stier bij de horens en de koe bij de uier. Haar besluit stond vast, ze zou het haar zoontje vertellen. Hem doen beloven het geheim te houden. ’t Wordt straffer met de minuut, denkt de schrijver dezes. Nu lopen ze allemaal met een geheim rond. Maar het geheim zit hem daar waar er helemaal geen geheim is… De wijkagent komt uit de bar. Lichtjes aangeschoten, zingt hij het liedje van Zwarte Lola. Dat verhoor ter plaatse heeft hem een heel stuk wijzer gemaakt. De klacht van een opgelichte barbezoeker kan naar de prullenbak verwezen worden. De man kan nog duizend keer zeggen dat hij niet wist dat hij in een bar terechtgekomen was, de schaars geklede dames moeten hem toch een geheel andere indruk gegeven hebben. Aan de borsten zitten van Bernadette, dat kost geld. De cider in champagneflessen ook. De wijkagent dronk nooit tijdens de dienst, maar in dit specifiek geval moest hij de zaak ten gronde onderzoeken. Na de derde fles cider, pardon champagne, had hij schele hoofdpijn. Net toen hij aanstalten maakte om z’n verhoor af te sluiten, kwam Maurice binnen. Ze kenden elkaar. Al jaren… “ Wel, wel, wie we daar hebben? Moogt ge buiten van uwen halve trouwboek?”vraagt Willy, de wijkagent op lichtjes benevelde toon. “ Moet gij niet een bezoekje brengen aan de douanier z’n vrouw? Ze ligt al te wachten op jou…” De wijkagent schiet in een lach. Maurice mag dat zeggen. Mensen met het verstand van een pasgeboren baby mogen alles zeggen. De deur gaat open en wie stapt er binnen? Jean de douanier… ©GoNo

woensdag 9 mei 2012

Geheimen uit de Vaderlandse Geschiedenis 3

Wat voorafging: Nog steeds dezelfde nonsens… Maar we hadden het dus over Jan van Mie Citroen, de illegale jeneverstookster, die dankzij de dichtgeknepen ogen van de douane, haren kost goed verdiende. Jan voelde in hart en nieren dat er iets niet juist was. Dat gevoel had hij al van bij de geboorte. De pastoor wou hem niet dopen. Niet dat hem veel uitmaakte, maar later zou het hem zuur opbreken. Als je niet gedoopt bent, maak je geen deel uit van de katholieke gemeenschap. Een doopsel is een verbintenis die je aangaat met God. Zelf heb je weinig in de pap te brokken, ’t zijn je ouders die dat beslissen. Maar in het geval van Jantje, was het meneer pastoor die op z’n achterste poten ging staan. Ik doop geen bastaardkinderen, zei hij kwaad. Daarmee was de kous af. Amen en uit. Mie Citroen trok haar schouders op en nam zich voor om die kloefkapper nooit ofte nimmer nog een fles jenever cadeau te doen. Al gauw wist heel de buurt dat Jantje niet de zoon was Maurice. Maar van wie dan wel? Het was gissen wie de echte vader was. Alle baby’s lijken op elkaar, zeiden de kwezels zachtjes achter de pilaren van de kerk. Gewoon afwachten zei het jongste kwezeltje van tachtig jaar. De uiterlijke kenmerken zullen zich laten zien als diene kleine wat ouder is. Ze zouden het niet meer meemaken, gezien hun vergevorderde leeftijd… De nonnen op school deden duchtig mee. Jantje werd bijna alle dagen op de rooster gelegd. Er werd gedreigd met hellevuur, gezalfd met de hemel, om toch maar te weten te komen wie er zoal over de vloer kwam bij Mie Citroen. Jantje hield de lippen stijf op elkaar. Op bevel van Maurice, z’n vader. Z’n vader wist wie de echte vader was, maar ’t was een geheim dat hij liefst meenam in z’n graf. Waarom nemen ze altijd die geheimen mee in hun graf? Achteraf komen ze toch uit, allé, sommige toch. De jaren verstreken en Jantje was niet langer Jantje, maar Jan. Een boom van een vent. Het evenbeeld van een douanier, die al drie maanden vermist was. Maurice was aan lager wal geraakt, maar da’s normaal in een havenstad. De schande en de jenever maakten van hem een wrak. Als hij op het St-Annastrand lag z’n roes uit te slapen, dachten de voorbijgangers dat hij een aangespoeld wrak was. Zo slecht zag hij er uit. Maurice had een geheim, een groot geheim. Maurice was zo impotent als de koperen haan op de kerktoren van de St-Andrieskerk. In die tijd was impotent zijn een straf van God. Er was maar één manier om je mannelijkheid te bewijzen en dat was kindjes maken. Hoe meer, hoe liever. Maurice, die de zoon was van een welgestelde visverkoper uit de Riemstraat, had Marie Citroen leren kennen op het jaarlijkse bal van de Viskraampjes. Na twee flessen jenever wist Maurice het verschil niet meer tussen de voor en de achterkant van Marie. Aan het Vleeshuis is de miserie begonnen. Marie hitste hem op. Hij wilde wel, maar kreeg hem met de beste wil van de wereld niet in geef acht. Na lang wringen en wroeten kwam er juist een druppeltje uit. Misschien genoeg om een oortje te maken, maar niet genoeg voor een hele baby. Maurice was op slag nuchter, ’t zal de drank zijn, dat heb ik nu nog nooit meegemaakt. Hij geloofde z’n eigen fabeltje. Mie Citroen geloofde het dat moment ook. Was niet van plan om Maurice zomaar op te geven, toch niet met een vader die er warmpjes inzat. Ze werden uiteindelijk een koppel, trouwden en waren gelukkig op hun manier. Maar er ontbrak iets in hun huwelijkse staat. Een kind. Juist. Ze probeerden het alle dagen en ook alle nachten. In alle mogelijke standen. Op alle mogelijke plaatsen. Op de keukentafel, in de kleerkast, op de sofa, ja zelfs op de velo van nonkel Mon. Niets aan te doen, hij kreeg hem welgeteld dertig seconden naar omhoog en dan ging z’n erectie in vrije val. Erg, heel erg… Er zat niets anders op dan naar de dokter te gaan, er moest toch iets gebeuren. Dat gezaag van de familie kwam hen de strot uit. En Mie, voor wanneer is ‘t? Is het een jongen of een meisje? Mie antwoordde in het begin altijd dat het een paling in ’t groen was. Maar dat grapje kon ze niet volhouden. De dokter onderzocht hem, stuurde hem door naar het Tropisch Instituut. Te weinig zaadcellen, was het verdict. Het kwam aan als een doodvonnis. De dokter zou aan de pastoor van St-Andries vragen om voor hem te bidden, te voet naar Scherpenheuvel gaan kon ook helpen. En zo kwam meneer pastoor te weten dat Maurice impotent was. De reden waarom hij later Jantje niet wou dopen. Ik doop geen bastaardjes. Jantje trok graag op met de douanier, er was een onzichtbare band tussen die twee. Maurice zag het met lede ogen aan. Hij komt dan wel niet uit m’n broek, maar hij staat wel op mijne boek. Mompelde hij als hij weer teveel gezopen had. Hij moest en zou van de douanier afgeraken. Hij begon die kerel te schaduwen. ’t Was kwestie van tijd om z’n slag te slaan. Hij kende de gewoontes van die staatsbeambte. Kende de wegen die hij volgde. Waar hij stopte om te plassen. Kortom, al z’n gedragingen tijdens z’n diensturen. De douanier strompelt naar huis, heeft net de laatste tram gemist. In een duister portiek staat een man. Verscholen, juist buiten het licht van de straatlantaarn. In z’n hand houdt hij een matrak, die hij gestolen heeft van de wijkagent. Maar dat weet de agent nog niet, die is nog z’n ronde aan het doen in de nachtbars. De strompelde douanier komt dichterbij, zet z’n handen tegen de muur en braakt wijdbeens. ’t Is nu of ’t is nooit, denkt de man in het duistere portiek… ©GoNo

dinsdag 8 mei 2012

Geheimen uit de Vaderlandse Geschiedenis 2

Wat voorafging: Een hoop nonsens… “ Maak me los, “zei de vrouw van de douanier. “ Ge valt in herhaling, in het vorige hoofdstuk hebt ge dat ook al gezegd,”repliceert de wijkagent. De vrouw schudt heen en weer in een poging zich los te wringen. Maar de handboeien zijn van een uitstekende kwaliteit. Gemaakt van Duits staal en uitgetest in door de Gestapo in de tweede wereldoorlog. Ze moesten die achterlaten als herstelbetaling. Maar dit terzijde. De wijkagent zoekt zich rot naar de sleuteltjes, maar vindt ze niet zo gauw. Intussen ligt de commissaris bovenop de douanier. Die naar lucht aan het happen is, gezien de commissaris nogal aan de gewichtige kant is. “ Gaat het een beetje?”vraagt de commissaris, om toch maar iets te vragen. “ Als ge een metertje opzij wilt gaan liggen, zou het stukken beter gaan…” zegt de douanier met een pijnlijke grimas. “ Sorry, ik heb de indruk dat ik u per ongeluk neergeschoten heb, waarvoor m’n excuses en oprechte innige deelneming…”zegt de commissaris op vriendelijke en beleefde toon. Want de politie is uw vriend hé? “ Die indruk heb ik ook. Ge moogt van geluk spreken dat ge uw eigen niet omver geknald hebt…” De commissaris gaat op z’n knieën zitten om de wonde te bekijken. ’t Ziet er niet goed uit, denkt hij. Een vogel voor de kat. “ Gaat ge me nog losmaken of moet ik de buurt bijeen krijsen? “ vraagt de vrouw op kwade toon. “ ‘k Vind de sleuteltjes niet..” “ Komt dat tegen, vraag dan de sleuteltjes aan de commissaris hé…” De commissaris heeft het gehoord en gooit achteloos z’n sleuteltjes op het bed. De wijkagent maakt de handboeien los. De vrouw trekt haar kleren terug aan, de wijkagent doet hetzelfde. Ze buigen zich beiden over de arme man, die stilletjes ligt dood te gaan. De vrouw wordt wit. Het bloed trekt weg uit haar gezicht… “ Wie is die man? Z’n gezicht komt me bekend voor…”hoort ze de commissaris zeggen. “ Is dat niet die man die vermist is? Drie maanden geleden ongeveer? Hij lijkt er wel goed op hé?”zegt de commissaris tegen z’n ondergeschikte. “ Dat is inderdaad mijn man…” “ Kan misschien zijn, maar voor de arm der wet is die kerel vermist. Vermist is vermist. En in uw geval is het beter dat hij vermist blijft. ’t Is al bij al een mistig verhaal…” De arme douanier hoort het allemaal aan, wil iets zeggen maar z’n stem is bijna onhoorbaar. De commissaris buigt zich wat verder naar voor, z’n oor bijna tegen de lippen van de douanier. Deze klampt zich vast aan de mouw van politieman. “ Wat deed jij in m’n kleerkast?”stamelt de onfortuinlijke man. “ Euh, ik controleerde de binnenkant op schimmel en vochtplekken. Schimmel en vochtplekken zijn een ernstige bron van bacteriën. Ge moet dat direct aan de bron aanpakken of heel uw huis zit eronder…” De douanier laat een traan vloeien om zoveel plichtsbesef, ’t kan ook zijn dat die kogel verrekt veel pijn deed. “ En wat zat de wijkagent bovenop m’n vrouw te doen?”fluistert de man met z’n laatste krachten. “ Euh, ’t is niet wat je denkt, hij was het bed aan het controleren. Als de schimmel in je bed zit, maakt het een piepend geluid. Dat komt ten dele door de ophoping van het vocht. Je hoort als het ware een soppend geluid, is het niet wijkagent?” De wijkagent beaamt het volmondig. Dat soppend geluid heeft hij ook gehoord toen hij bezig was. De vrouw knikt ook. Ze heeft het ook gehoord; misschien moeten ze het huis wel laten ontsmetten. Je weet maar nooit… “ Moeten we geen ambulance bellen?”vraagt ze. “ Een ambulance bellen? Tegen dat ze hier zijn is de man overleden omdat hij dood is…” De arme douanier vindt dat geen goed vooruitzicht. Hij heeft nog zoveel onbeantwoorde vragen. Zouden ze hem gemist hebben? Wat heeft z’n vrouw heel die tijd gedaan? Leven m’n duiven nog? Wie heeft er de vuilbak buitengezet? Allemaal vragen waarop nooit een antwoord zal komen. Dat heb je als je doodgaat. En zo, beste mensen, is de douanier stilletjes de pijp uitgegaan. Wat er nadien met het lijk gebeurde, is een geheim dat tot op heden nog altijd een geheim blijft. De drie die het weten, zwijgen als een graf. De douanier ook, zij het om andere redenen… ©GoNo

maandag 7 mei 2012

Geheimen uit de Vaderlandse Geschiedenis…

Iedereen zal al wel eens een geheim gehad hebben, vermoed ik. Het nadeel van een geheim is, van zodra het uitkomt, men niet meer kan spreken van een geheim. Geheimen dienen achter slot en grendel bewaard te worden. En zeker als het staatsgeheimen zijn. Stempel met ‘Top Secret ‘en we spreken er niet meer over. Na vijftig jaar kunnen historici hun hart ophalen aan die zogenaamde geheime dossiers. Meestal zijn de betrokkenen dan al lang dood. In geval ze nog leven, zijn ze compleet seniel en weten ze zelf niet meer over welke geheimen het gaat. Of ze weigeren te antwoorden op de vragen van onderzoeksjournalisten. Maar weigeren is de kat bij de melk zetten. Het risico dat er nog meer aan het licht zal komen dan wat er officieel een geheim is, moet men dan maar incasseren… Wie komt er in aanmerking om geheimen te hebben? Staatshoofden, filmsterren, sport-en zakenlui en de gewone man of vrouw. Maar geheimen van het plebs spreken niet tot de verbeelding. Laat ons veronderstellen dat Jan van Mie Citroen uit Steenokkerzeel al jaren met het vermoeden rondloopt dat hij een onecht kind is. Een bastaardje, zouden ze vroeger gezegd hebben. ’t Is geen schande want vroeger hadden alle koningen er wel een dozijn rondlopen. Dat noemden ze dan een publiek geheim. Je wist het, maar kon het niet bewijzen. Of je kon het wel bewijzen, maar dan had je veel kans dat je kop ergens in een mand terecht kwam. Zonder de rest van je lichaam. Jan van Mie Citroen had dus al jaren het vermoeden dat de man waartegen hij papa zei, z’n echte vader niet was. Mie Citroen, geboren Maria Schuinschaets, was haar bijnaam. Doordat ze zelfgestookte citroenjenever verkocht aan de dokwerkers in de haven. Naar het schijnt was het straffe kost en van goede kwaliteit. Aan citroenen geraken was totaal geen probleem, die werden er met tonnen tegelijk gelost en er viel al eens iets tussen schip en kaai, om het zachtjes uit te drukken. De douane kneep ook al eens een oogje dicht voor een paar flessen per week. Na die paar flessen waren meestal hun beide ogen dicht en lagen ze hun roes uit te slapen in één of ander magazijn, tussen de opgestapelde balen katoen. Zo is er, geheel per ongeluk, een douanebeambte wakker geworden ergens in het verre Matadi, een haven in het toenmalige Belgisch Kongo. De kerel wreef z’n ogen uit en zag alles zwart. Eerst dacht hij nog dat hij droomde, maar toen hij z’n doorzopen oogjes terug opende en een witte pater met lange baard, omringd door kleine negertjes, voor hem zag staan, moest hij wel toegeven dat er iets niet klopte. Straffe jenever, was z’n eerste gedacht… In de haven van Antwerpen, had men hem als vermist opgegeven. Waarschijnlijk met een stuk in zijne frak in de Schelde gesukkeld. ’t Zou de eerste en ook de laatste niet zijn, was de conclusie van de onderzoeksrechter. Z’n weduwe en z’n kinderen rouwden. Voor de schijn en voor de buren. En ook omdat het zo moest, gezien de tijdsgeest overwegend katholiek was. Maar toentertijd kon men niet begraven worden zonder dat de overledene in hoogsteigen persoon aanwezig was. Er moest iets tastbaars zijn om te begraven, al was het maar een paar knoken of iets dergelijks. Was dat er niet, dan moest er een speciale toelating komen van het Vaticaan. Ze waren daar bij de Heilige Stoel niet geneigd om zomaar te geloven dat iemand ten hemel opgestegen was. Jezus en Maria, z’n heilige moeder, dat was normaal. Daar steunde hun geloof op. Maar de rest? Buiten Mohammed, ook een profeet, waren er weinig geroepen en nog minder uitverkoren… Dus was er van een begrafenis helemaal geen sprake. Een herdenkingsmis kon geregeld worden, mits een kleine vergoeding ter ondersteuning van de gezinnen waar een persoon vermist werd. De kerk zorgde voor z’n schaapjes. Het mag gezegd worden. Maar in dit geval zat de kerk er schromelijk naast. De douanebeambte las in een krant van drie maanden oud, z’n eigen doodsbericht. ’t Werd tijd om z’n voorgewende geheugenverlies te laten varen. Spijtig van die mooie negerinnetjes, maar moeder de vrouw zal nogal verschieten als hij plots voor de deur zal staan. Z’n teerbeminde kinderen ook. De oudste had nog een pak slaag tegoed. Waarom dat wist hij niet meer, maar belofte maakt schuld hé? Om een kort verhaal lang te maken, de man scheepte dus in op de eerstvolgende bananenboot die richting Antwerpen voer. Na meer dan drie maanden vermist geweest te zijn, deed het hem toch iets om z’n geliefde stad terug in de armen te sluiten. Z’n geliefde vrouw en kinderen waren zich totaal niet bewust van z’n komst. De kinderen waren aan het spijbelen, gezien er toch geen vaderhand meer was om hen enige discipline bij te brengen. Z’n vrouw lag wellustig te kronkelen in het echtelijk bed met de wijkagent die z’n matrak aan het uittesten was. De commissaris zag groen en blauw, maar bleef wijselijk in de kleerkast zitten. Om maar te zeggen dat de vrouw van de douanebeambte iets met uniformen had… Ik moet er geen tekeningetje bijmaken wat er gebeurde toen de vermiste echtgenoot z’n huis binnenkwam. Het eerste wat hij hoorde was z’n vrouw die het van de daken schreeuwde dat ze bijna klaarkwam. Eerst dacht hij nog dat het een educatief programma op de tv was. Maar een klein onderzoekje leerde hem dat het de tv niet was, gezien ze geen tv hadden. Met drie treden tegelijk, vloog hij de trap op. Hij gooide de kamerdeur open, overzag het schouwspel en kwam tot stilstand alsof hij op een muur gebotst was. Niet te geloven…z’n vrouw lag geboeid aan handen en voeten op het bed. De wijkagent zat als een volleerde cowboy op haar. Zij gilde en hij riep: ‘ Yipieyee, Yiepiyajee..’ Teveel naar Bonanza gekeken, was z’n conclusie. Of naar Zorro, dat kon ook. Ze hadden geen oog voor hem. Met een vermiste echtgenoot wordt in zulke omstandigheden weinig of geen rekening gehouden. Het beste is om als men vermist is, vermist te blijven. Dit om eventuele misverstanden te vermijden. De commissaris hoorde in de kleerkast het tumult. Was dit een overval op een arme wulpse weduwe? Op z’n wijkagent moest hij niet rekenen. Die had andere zorgen aan z’n hoofd en leden. De commissaris trok z’n pistool en sprong uit de kast. Had hij beter niet gedaan want door z’n onbezonnenheid bleef hij haperen aan het nieuwe zomerkleedje dat hij de dag voordien voor de weduwe gekocht had. Hij duikelde de slaapkamer binnen zonder kloppen noch bellen. Z’n pistool ging af, de kogel zocht z’n weg en vond het zwakke vlees. De douanier kreeg een kogel in de buikstreek en sloeg als een zak patatten tegen de grond. Z’n vrouw en de wijkagent hielden op met hun minnespel. De commissaris struikelde verder de kamer in. Kwam bovenop de douanier terecht. Vanwaar komt die vandaan, vroeg de wijkagent zich af. Word ik nu ook op de werkvloer gecontroleerd, ’t is ver gekomen. De arm der wet is op z’n pik getrapt. Maak me los, schreeuwt de vrouw in paniek. Ik heb een schot gehoord. Ja, denkt de wijkagent en gevoeld ook. Agenten en schieten, ze zijn een onafscheidelijk duo hé? Einde deel 1 ©GoNo

vrijdag 4 mei 2012

De wereld is een aangebrande soeppot…

Ik word gebeld rond 20:00. Net terwijl ik de afwas aan het doen ben. Ik word niet graag gestoord als ik de afwas doe. Ten eerste omdat ik dan m’n natte handen moet afdrogen, ten tweede omdat ik dan gewekt word uit m’n dromerijen. Afwassen is voor mij een vlucht uit de werkelijkheid. Dat gaat van dromen over duikboten tot een landing op Mars. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb er al van gedroomd. Dagdromen, moest het nog niet uitgevonden zijn, ik zou er een patent op nemen… Terwijl ik m’n halfaangebrande soeppot aan het schrobben ben, laat ik m’n gedachten de vrije loop. ’t Gaat automatisch en ik moet er geen moeite voor doen, wat mooi meegenomen is. Het zeepsop in de gootsteen doet me denken aan de woelige zee, m’n soeppot is plots een bootje geworden dat aan het zinken is. Ik probeer overeind te blijven. Een rots in de branding te zijn. Maar bij iedere golfslag loopt er meer en meer water in m’n soeppot, pardon, bootje. Ik maak mij de bedenking dat ik niet kan zwemmen. Ik zal dus roemloos ondergaan in het zeepsop. Misschien moet ik me vel vastklampen aan de afwasborstel? Ik probeer het, maar die laatste strohalm is te glad. Ik glijd telkens terug het sop in. Het water staat me nu al tot aan de kin. ’t Is een kwestie van enkele minuten eer ik hier levenloos zal ronddobberen. Ik had m’n dood ietsje anders voorgesteld. Ik hou me vast aan de rand van m’n soeppot, roep om hulp. M’n vork en mes antwoorden niet, die liggen al op de bodem van de immense gootsteen. Als getuigen van een verdwenen beschaving. Ik zie een kopje voorbijdrijven. Als ik op de rand kan klauteren, kan ik er misschien in springen. Peddelen met mijn handen tot aan de kant en dan… ja, wat dan? De gootsteen is gemaakt van aluminium, zo glad als een pasgeboren babykontje. Als ik dan al niet verzuip, zal ik zeker sterven van de honger en dorst. Met bovenmenselijke inspanning klauter ik tot op de rand van de soeppot. Het lukt me. Het valt niet mee om m’n evenwicht te bewaren. Die soeppot, pardon, bootje, schommelt nog harder als de noteringen op de beurs. Ik word er verdorie zeeziek van. Ergens in de verte hoor ik ‘ Piet Piraat, schip ahoi…”. Ik voel me helemaal geen piraat, ik wil geen kaper op de kust zijn. Ik wil momenteel een vis zijn. Die kunnen op z’n minst zwemmen, veronderstel ik toch. Liefst een haai, kwestie van gerespecteerd te worden. En ook omdat die grote tanden hebben. Lijkt me handig om een biefstukje te eten. Of ribbetjes in looksaus… Er wordt gebeld, nogmaals. Ik ben dus niet alleen, ergens zit er nog een toekomstige drenkeling. Ik speur de gootsteen af, niets te zien. Ik zal het wel weer gedroomd hebben. Het kopje is nu heel dicht bij m’n soeppotbootje. Zal ik de sprong wagen? Twijfel besluipt me. Stel dat ik die sprong mis? Te pletter slaan tussen een soeppot en een kopje, lijkt me niet bepaald aangewezen als enige kans op overleven. Ik spring, recht de realiteit terug binnen. Zo, die soeppot is wel proper nu. Hé, er drijft nog een kopje rond en er liggen nog een vork en een mes in de gootsteen. Ze doen me denken aan de restanten van een verdwenen beschaving, stel je voor dat de wereld niets meer is dan een gootsteen met zeepsop. Dat wij moeten overleven in een gootsteen. We klampen ons vast om niet weggespoeld te worden als de gootsteen geledigd wordt. Eventjes niet wegdromen, bij de zaak blijven hé? Wordt er gebeld? Op dit uur? En dat terwijl ik de afwas aan het doen ben? Afwas doen is een delicate zaak. Een zaak waarbij je zomaar niet gestoord mag worden. De borden en andere hulpmiddelen tot culinair genot moeten proper zijn. Hygiëne is zomaar niet uitgevonden hé? Borden, bestek en potten worden geweldig ondergewaardeerd. Maar de beste kok ter wereld kan niet zonder. Wat heb je aan drie of vier Michelinsterren als je geen propere potten hebt? Niets, totaal niets. Om een omelet te maken, moet je eieren breken zeggen ze altijd. Flagrante leugen. Je kunt die eieren gewoon uitblazen. ’t Duurt ietsje langer, maar achteraf kun je de lege schalen schilderen als voorbode op het paasfeest… Ik droog m’n handen af, dat gebel van m’n mobieltje begint op m’n zenuwen te werken. Wat kan er in godsnaam zo dringend zijn om mij op dit uur lastig te vallen? Is de derde wereldoorlog uitgebroken? Is de wereld vroegtijdig aan ’t vergaan? Zaten de Maya’s er naast met hun kalender? Of zijn ze het winter-en zomeruur vergeten? Als de wereld moet vergaan in december 2012, waarom dan in mei? Hebben ze ons voor de zoveelste keer voorgelogen? Ik kijk naar buiten, geen vuiltje aan de lucht. De wolken zien nog altijd even grijs. En de eerste druppels vallen op m’n vensterbank. Daar gaat het mobieltje weer. Ik rep me naar het salontafeltje. Neem op…maar ben grandioos te laat. Ik kijk naar het nummer. Nummer onbekend, er hangt geen naam aan vast. Anoniem dus. Anonieme telefoontjes zijn gevaarlijk, weet ik. Een vriend z’n telefoonrekening is met sprongen de hoogte ingegaan, toen hij er eentje aannam. Bleek achteraf een verre vriend, die hij kende van haar noch pluim, uit Nigeria te zijn. Die op zijn kosten belde, hoe ze het doen, ik weet het niet. Maar ze zijn vindingrijk, die zogenaamde onderontwikkelden. Ik ga een bakje troost zetten, me voor de tv planten en naar de snooker zien. Ik kijk er graag naar, al die gekleurde ballen werken als een verdoving. Mannen hebben toch iets met ballen hé? Hoeveel mannen zitten er niet voor de tv aan hun balzak te krabben? Ik zou ze de kost niet willen geven. Verdomme, nu ik eraan denk, ‘k ben vergeten balletjes in m’n soep te doen. Waar heb ik dat gehakt gelaten? Ik wist dat ik iets vergeten had, en nu weet ik het terug. Gehakt, ik moest gehakt meebrengen want het stond in promotie. Stom, stom, en uitermate dom. Daar gaat m’n winst. Ik baal van mezelf. De wereld is een grote gehaktbal. Ik snap er de ballen van… ©GoNo

donderdag 3 mei 2012

Praten tegen je ego…

Hij sleept zich doorheen de dagen. Dagen die allemaal hetzelfde lijken. Hij lijdt in stilte, wegens gebrek aan toehoorders. Hij wil wegvluchten in z’n dromen, maar zelfs z’n dromen laten hem in de steek. De aanhoudende regen kluistert hem vast in z’n appartementje. Z’n benen doen pijn, goedkope pijnstillers brengen ook geen soelaas. Als hij z’n boodschappen moet doen, is het een ware martelgang. Hij vervloekt de weersgoden. De natuur heeft z’n rechten, maar een mens ook. Zegt hij hardop tegen zichzelf. Hij beaamt het volmondig. Hij praat tegen z’n spiegelbeeld. Herkent soms z’n eigen niet meer. Waar is die goedlachse man van weleer gebleven? Hij begint meer en meer op een oude knorpot te lijken. Het leven boeit hem niet meer, ’t zegt hem allemaal niets meer. Waarom zou het ook hé? Waar blijft die dekselse zon toch? Z’n energiebron? De warmte van de zonnestralen waardoor hij opgeladen wordt, laat het afweten. Zo ook z’n humeur. Vier uur in de morgen, het normale uur waarop hij opstaat. Een overblijfsel van toen hij nog werkte. Zelf opgelegde discipline. Nog eens omdraaien in ’t warme bed was geen optie. Hij kende zichzelf. Opstaan, hoofd onder de koude kraan, wassen met ijskoud water onder de douche. Een douche die hooguit vijf à zes minuten duurde. Juist genoeg om hem tintelingen te bezorgen, het bewijs dat z’n bloed doorheen z’n lijf stroomde… Hij legde zich een Spartaans regime op. Z’n vrije dagen deelde hij tot op de minuut in. Opruimen, huishoudelijke taken en vrije tijd lagen vast volgens een welbepaald schema. Orde en tucht, dat hadden ze hem geleerd in de vele gestichten en tehuizen waar hij verbleven had. Het was een leidraad in z’n bestaan, bijna een obsessie. Er schiet weinig van over, is z’n conclusie. Opstaan doet hij nog steeds op hetzelfde uur. Om vier uur ’s morgens. Blijven liggen is er niet bij, hij probeert het soms, maar ’t brengt geen zoden aan de dijk. Wegens de hoofdpijn die hij er aan overhoudt. Vroeg opstaan heeft z’n voor-en nadelen. Je ontwaakt met de vogels. Met de wilde katten ook. Je hoort, bij het opkomen van de dageraad, de natuur ontwaken. Zoals vandaag. Maar de regen is de spelbreker. De wind doet de regen in z’n gezicht striemen. Een koude wind. Ook dat nog. Z’n T-shirt is doorweekt, resultaat van vijf minuten op ’t balkon te staan. Niet plooien, denkt hij. Rookt dapper z’n sigaretje. Spartacus kan er een puntje aanzuigen, denkt hij… Hij ruikt de koffie. Z’n bakje troost wacht op hem. Raar toch, hoe een mens afhankelijk kan zijn van wat koffiebonen. De routine van de dagelijkse sleur. Hij heeft plotseling zin in een zachtgekookt eitje. Met een boterhammetje in reepjes gesneden. Soppen in het zachte eigeel, dat naderhand in z’n snor vastgeplakt zal zitten. Hij doet z’n ijskast open, verdorie, da’s ook waar, de eieren zijn op. M’n dag begint niet goed, zegt hij tegen de bijna lege koelkast. Hij moet dringend boodschappen gaan doen. Hij ziet er tegenop. Heeft weinig of geen zin om door de regen te gaan. Het grootwarenhuis is op loopafstand. Voor mensen die goed te been zijn. Voor hem duurt het meer dan twintig minuten. Vroeger ging het allemaal veel gemakkelijker., bedenkt hij zich… Wat gaan we eten vandaag? Hij weet het niet. Koken voor jezelf is niet zo leuk, als je na datum alleen aan tafel zit. Hé, het regent niet meer. Spijtig dat het grootwarenhuis maar pas opengaat om acht uur. ’t Is nog maar half zeven. Te vroeg, veel te vroeg. Jongen, wat ben je toch een zagevent, zegt hij weer hardop. Niet moeien met m’n huishouden, is z’n antwoord. Drink nog een bakje cafeïne. Daar kikker je van op. Da’s een goed idee, zegt hij. Hij schenkt zich nog een kopje in. Steekt nog een sigaretje op. Een hoestbui is z’n beloning. Die hoestsiroop voor ervaren rokers trekt op geen kloten. Kost stukken van een mens en stukken van z’n longen. Rokers zijn lijdende voorwerpen. Stop dan terug met roken, slapjanus. Een beetje beleefder kan ook hé? ’t Is mijn lijf en als het je niet aanstaat, verhuis dan. Zit ik hier nu echt tegen mezelf te praten? Vraagt hij zich plots af. ’t Is ver gekomen, het begin van het einde… De schemering heeft plaats gemaakt voor de dageraad. De vogels laten zich voorlopig nog niet horen. Zijn waarschijnlijk ook die alledaagse regen beu. Geven er de brui aan. Een hond blaft en krijgt als weerwoord geblaf van z’n soortgenoten. De eerste auto’s beginnen de lucht te vervuilen. Een camion draait de straat in. Schat z’n bocht verkeerd in. Er staat toevallig een boom in z’n weg. Achteruit, vooruit, achteruit en terug vooruit. De chauffeur hoort hij vloeken. Manneke, die bomen staan er al nog voor je geboren was. Krak, een tak breekt af door het geweld van pk’s van de camion. ’t Zal hem worst wezen, hij kijkt niet eens om. De consumptiemaatschappij wacht op z’n goederen hé? ’t Is maar een boom, zal de man waarschijnlijk denken. Triestig… Het leven ontwaakt stilletjes aan. Het leven van alledag. De radio speelt zachtjes, hij hoort het wel, maar het interesseert hem bitter weinig. Het nieuws heeft hij om het half uur al gehoord, voorafgegaan door reclame. Reclame over banken die hem weer eens de beste voorwaarden zullen geven. Het geld voor dikke bonussen moet toch ergens vandaan komen? De pot op, m’n spaarcenten zijn op, ik leef van dag tot dag. Een kale kikker kun je niet plukken, zegt hij meesmuilend. Da’s een goeie, kikkers hebben helemaal geen veren, dus plukken zal er wel niet bij zijn. God schept de dag en ik schep de soep, is z’n besluit. Voilà, het probleem van het dagelijkse terugkerende fenomeen van wat gaan we eten, is opgelost. Soep. Verse tomatensoep. Met soepribbetjes en balletjes… Waar blijft de zon? Het weerbericht zegt dat er buien op komst zijn met af en toe een donderslag. Plaatselijke buien met onweer. Ja, zo kan ik ook een weerbericht maken, denkt hij. Natte vingerwerk. Waarom denkt hij nu plots aan seks? Omdat je ernaar verlangt als je iets niet hebt? Steek je kop nog eens onder de kraan, dat koelt geweldig af. En brengt je op andere ideeën. Ik ga m’n kot opruimen, da’s ook een andere idee. Hij voegt de daad bij het woord. Begint het stof af te doen. Stof afdoen, een zinloos iets. Het komt alle dagen terug of we het nu willen of niet. ’t Moet heerlijk zijn om in de woestijn te wonen. Alle dagen zon en je moet er nooit stof afdoen… Misschien moet ik eens een verhaaltje schrijven over de alledaagse sleur van een celibataire vent. Een verhaaltje over een vent die tegen zichzelve spreekt. Doen, zegt hij, je kot opkuisen kan later ook nog. Tegen de tijd dat het acht uur is, is je verhaal af en kan je boodschappen doen. Maak een lijstje en vergeet het dan mee te nemen. Koop alles wat je niet dringend nodig hebt en vervloek jezelf omdat je nog een keer terug moet gaan. Laat me gerust, zegt de man, ik ga schrijven en wens niet gestoord te worden. Hij snoert zich de mond. Voor eventjes toch. Hij sleept zich doorheen de dagen. Een goed begin is alles, denkt hij. Maar iemand die zich voortsleept is dat wel een goed begin? Misschien moet hij wel schrijven dat hij doorheen de dagen huppelt? De waarheid geen geweld aandoen hé, ’t leven is al triestig genoeg. Als ik m’n eigen ophang met een elastiek, hoeveel schedelbreuken zou ik eraan overhouden, vraagt hij zich af. Ben je gek, ik woon hier ook nog in die bovenkamer, zegt z’n ego… ©GoNo