Dansen met de duivel….5
Bernard weet niet wat hem overkomen is. Maar het is een feit dat hij
wakker schiet achter z’n stuur. Op het nippertje kan hij een boom vermijden,
die hem de weg verspert. Verdomme, denkt hij, kan alleen bij mij gebeuren, ik
word te oud voor deze job. Ben ik nu echt ingedommeld,vraagt hij zich af. Hij
zet z’n wagen aan de kant. Trekt z’n jasje aan. Het regent pijpenstelen. Ook
dat nog, denkt hij…
Hij probeert de boomstam van de weg te rollen. Geen beweging in te
krijgen. Er zit niets anders op dan rechtsomkeer te maken. Er zal toch nog wel
een andere weg zijn die hem naar het dorp zal leiden? Welk dorp, ik weet niet
eens waar ik verzeild ben geraakt, denkt hij. Ze zouden een systeem moeten
uitvinden die automatisch de weg wijst, vindt hij. Maar dat bestaat al, is z’n
conclusie. Hij kruipt terug achter z’n stuur, overdenkt de situatie. Kan ik er
niet langs rijden? Nee, dat gaat ook niet, aan beide kanten is een sloot…
Bernard rijdt in achteruit de weg af. Af en toe rijdt hij bijna in de
sloot. Een auto is niet gemaakt om achteruit te rijden, is z’n besluit. Als dat
wel zo zou zijn, dan zou het stuur vanachteren staan en niet van voor. Het lukt
hem, wonder boven wonder, om zonder kleerscheuren de tweesprong te bereiken.
Hoe gaan we dat schrijven, denkt hij. Boven hem cirkelt een raaf, een zwarte
nog wel. Bernard ziet het niet, is te veel met z’n manoeuvres bezig om de wagen
te draaien. Het is nu pikdonker, hij ziet geen hand voor z’n ogen. Wat vrij
normaal is, als je een hand voor je ogen houdt, mag je er donder op zeggen dat
je weinig of niets meer zal zien. De raaf volgt hem. Is geland op het dak van
de wagen. Rijdt mee, da’s gemakkelijker dan vliegen en ’t kost geen moeite…
Eindelijk zit Bernard terug op de hoofdweg. Een verlaten hoofdweg, die
weinig of nooit gebruikt wordt. Met om de honderd meter een verlichtingspaal.
De helft van de lampen branden niet eens. Er moet hier toch ergens een
tankstation zijn, vraagt hij zich af. Moeten die boeren hier in de streek nooit
tanken? Of rijden ze allemaal op mest of koeienpis? Bernard schudt z’n hoofd,
heeft trek in een bakje koffie. En een broodje met hesp zou er ook wel in gaan,
denkt hij. Hij besluit te stoppen waar er plaats is. Ik moet plassen en heb
honger, in die volgorde, zegt hij tegen z’n spiegelbeeld in de
achteruitkijkspiegel. Hij ziet een tankstation opdoemen. ’t Geluk is voor
aardige mensen en ik ben er ene van, zegt hij. Aan het tankstation brandt er
licht. Hij rijdt de parking op. Ziet dat hij hier helemaal alleen is. Niet
moeilijk, denkt hij, wie wil er nu door zo’n godvergeten gat rijden? Hier
zouden zelfs de doden niet willen spoken…
Hij loopt, door de regen, naar het tankstation. Duwt tegen de deur, maar
die gaat niet open. Er brandt toch licht binnen? Hij klopt op de deur. Hallo,
roept hij tegen het vensterglas. Iets harder kloppen, denkt hij, ze horen me
daar binnen niet. Hij kijkt op z’n horloge. Kwart na drie. Die liggen te slapen
achter hun toog, denkt hij. De raaf is hem gevolgd…
“ Zijn ze gesloten?”hoort hij plots vragen.
Bernard verschiet en al wat je verschiet ben je kwijt hé? Hij kijkt
achter zich, ziet een oudere heer en dame staan. Waar komen die plots vandaan?
Hij heeft toch geen auto gehoord? Hij speurt de paring af, maar ziet nergens
geen wagen. Behalve die van hem…
De oudere heer duwt tegen de deur. De deur gaat open. Hoe kan dat nu,
vraagt Bernard zich af.
“ Ze klemt een beetje. Je moet harder duwen hé?”zegt de heer.
“ Dat zal het zijn, ‘k zal niet hard genoeg geduwd hebben…” antwoordt
Bernard.
Hij kijkt de heer en de dame eens goed aan. Ergens komt hun gezicht hem
bekend voor. Hebben die niet in de krant gestaan, heel lang geleden? Hij
pijnigt z’n hersens, ze lijken wel echt veel op die mensen uit de krant. Ik
droom terwijl ik wakker ben, denkt Bernard.
Ze gaan binnen. Bernard zet zich aan een tafeltje aan het raam. De regen
tokkelt op het raam. ’t Regent hier altijd in dat apenland, denkt Bernard
mistroostig. België, ’t is een mooi land, maar ’t moest overdekt zijn. Hij
wacht met groeiend ongeduld tot er iemand zal verschijnen om hem te bedienen.
Ik moet dringend gaan plassen, denkt hij plots. Hij volgt het pijltje naar de
wc. Ledigt z’n blaas in de urinoir. Mens, dat kan deugd doen…
De oudere heer en de dame zitten nu ook aan een tafeltje bij het raam.
Ze praten zachtjes tegen elkaar. Kijken hem aan als hij terug binnen komt. Met
roodgloeiende ogen. De raaf zit op de vensterbank buiten. Schudt af en toe de regen van z’n pluimen.
Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met
z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ‘Schudt af en
toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard
gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ’t Kan ook
langer zijn…” roept hij, luid genoeg opdat ze hem in Antwerpen en omstreken zouden
horen.
“ Je moet zo niet roepen, ik heb je wel gehoord zulle…”zegt de
pompbediende, die schijnbaar uit het niets te voorschijn gekomen is.
“ Ik had je niet gezien. Kan ik een koffietje krijgen? En een broodje
met hesp?”vraagt Bernard een beetje van z’n stuk gebracht.
“ Een koffie en een broodje?”
“ Ja, als het kan…”zegt Bernard.
“ Een broodje met wat? Wat zeg je? Met hesp? Dat gaat niet, de hesp is
op…”zegt de pompbediende, die hardhorig is. Een overblijfsel van de oorlog,
toen er een granaat ontplofte een paar meters van hem.
“ Geef dan een broodje met kaas. Of iets anders, ’t is me gelijk wat,
als ik maar iets achter m’n kiezen kan steken hé?”probeert Bernard vriendelijk
te zijn.
“ Een broodje met kaas dus? Moet er mosterd op? Of ketchup en mayonaise?
Ik doe er altijd confituur op, moet je eens proberen, ’t is lekker hoor!”zegt
de pompbediende.
Die is er mee aan ’t rammelen, denkt Bernard…
“ Nee, doe gewoon een broodje met mosterd. En een kop koffie…”
“ ’t Zal eventjes duren, want ik moet verse koffie zetten. Maar tijd
speelt hier toch gene rol, nietwaar?”
“ Schijnbaar niet…” mompelt Bernard, terwijl hij terug naar z’n tafeltje
gaat.
De deur gaat open. Twee mannen komen binnen. Ze zien eruit als flikken,
denkt Bernard. Hij heeft een gouden neus voor zulke heerschappen. Dat
autoritaire en die zelfgenoegzaamheid komt hem bekend voor. Ze kijken hem aan
alsof hij een gangster is, die ze in de boeien gaan slaan. Waar ken ik die
kerels van, vraagt hij zich af. Er komen hier allemaal bekenden die ik niet kan
thuis brengen. Hij piekert zich suf. Verdomme, m’n geheugen laat me ferm in de
steek, denkt hij…
Hij wordt opgeschrikt door de pompbediende met z’n broodje en koffie.
“ Mag ik direct ontvangen? Tien euro op de kop…”zegt de pompbediende,
die z’n open hand onder de neus van Bernard steekt.
“ Ik ben nog niet weg hé?”antwoordt Bernard, die de gewoonte heeft om
pas te betalen nadat hij gegeten heeft.
Bernard negeert de open klauw van de pompbediende. Doet een beet in z’n
broodje. Miljaarde, die mosterd is zo straf dat hij er tranen van in de ogen
krijgt. Hij neemt een ferme slok van z’n koffie en verbrandt gelijk z’n
gehemelte. M’n God, denkt hij, ook dat nog…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage