GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

dinsdag 16 september 2014

Dansen met de duivel….5



Bernard weet niet wat hem overkomen is. Maar het is een feit dat hij wakker schiet achter z’n stuur. Op het nippertje kan hij een boom vermijden, die hem de weg verspert. Verdomme, denkt hij, kan alleen bij mij gebeuren, ik word te oud voor deze job. Ben ik nu echt ingedommeld,vraagt hij zich af. Hij zet z’n wagen aan de kant. Trekt z’n jasje aan. Het regent pijpenstelen. Ook dat nog, denkt hij…

Hij probeert de boomstam van de weg te rollen. Geen beweging in te krijgen. Er zit niets anders op dan rechtsomkeer te maken. Er zal toch nog wel een andere weg zijn die hem naar het dorp zal leiden? Welk dorp, ik weet niet eens waar ik verzeild ben geraakt, denkt hij. Ze zouden een systeem moeten uitvinden die automatisch de weg wijst, vindt hij. Maar dat bestaat al, is z’n conclusie. Hij kruipt terug achter z’n stuur, overdenkt de situatie. Kan ik er niet langs rijden? Nee, dat gaat ook niet, aan beide kanten is een sloot…

Bernard rijdt in achteruit de weg af. Af en toe rijdt hij bijna in de sloot. Een auto is niet gemaakt om achteruit te rijden, is z’n besluit. Als dat wel zo zou zijn, dan zou het stuur vanachteren staan en niet van voor. Het lukt hem, wonder boven wonder, om zonder kleerscheuren de tweesprong te bereiken. Hoe gaan we dat schrijven, denkt hij. Boven hem cirkelt een raaf, een zwarte nog wel. Bernard ziet het niet, is te veel met z’n manoeuvres bezig om de wagen te draaien. Het is nu pikdonker, hij ziet geen hand voor z’n ogen. Wat vrij normaal is, als je een hand voor je ogen houdt, mag je er donder op zeggen dat je weinig of niets meer zal zien. De raaf volgt hem. Is geland op het dak van de wagen. Rijdt mee, da’s gemakkelijker dan vliegen en ’t kost geen moeite…

Eindelijk zit Bernard terug op de hoofdweg. Een verlaten hoofdweg, die weinig of nooit gebruikt wordt. Met om de honderd meter een verlichtingspaal. De helft van de lampen branden niet eens. Er moet hier toch ergens een tankstation zijn, vraagt hij zich af. Moeten die boeren hier in de streek nooit tanken? Of rijden ze allemaal op mest of koeienpis? Bernard schudt z’n hoofd, heeft trek in een bakje koffie. En een broodje met hesp zou er ook wel in gaan, denkt hij. Hij besluit te stoppen waar er plaats is. Ik moet plassen en heb honger, in die volgorde, zegt hij tegen z’n spiegelbeeld in de achteruitkijkspiegel. Hij ziet een tankstation opdoemen. ’t Geluk is voor aardige mensen en ik ben er ene van, zegt hij. Aan het tankstation brandt er licht. Hij rijdt de parking op. Ziet dat hij hier helemaal alleen is. Niet moeilijk, denkt hij, wie wil er nu door zo’n godvergeten gat rijden? Hier zouden zelfs de doden niet willen spoken…

Hij loopt, door de regen, naar het tankstation. Duwt tegen de deur, maar die gaat niet open. Er brandt toch licht binnen? Hij klopt op de deur. Hallo, roept hij tegen het vensterglas. Iets harder kloppen, denkt hij, ze horen me daar binnen niet. Hij kijkt op z’n horloge. Kwart na drie. Die liggen te slapen achter hun toog, denkt hij. De raaf is hem gevolgd…

“ Zijn ze gesloten?”hoort hij plots vragen.

Bernard verschiet en al wat je verschiet ben je kwijt hé? Hij kijkt achter zich, ziet een oudere heer en dame staan. Waar komen die plots vandaan? Hij heeft toch geen auto gehoord? Hij speurt de paring af, maar ziet nergens geen wagen. Behalve die van hem…

De oudere heer duwt tegen de deur. De deur gaat open. Hoe kan dat nu, vraagt Bernard zich af.

“ Ze klemt een beetje. Je moet harder duwen hé?”zegt de heer.
“ Dat zal het zijn, ‘k zal niet hard genoeg geduwd hebben…” antwoordt Bernard.

Hij kijkt de heer en de dame eens goed aan. Ergens komt hun gezicht hem bekend voor. Hebben die niet in de krant gestaan, heel lang geleden? Hij pijnigt z’n hersens, ze lijken wel echt veel op die mensen uit de krant. Ik droom terwijl ik wakker ben, denkt Bernard.
Ze gaan binnen. Bernard zet zich aan een tafeltje aan het raam. De regen tokkelt op het raam. ’t Regent hier altijd in dat apenland, denkt Bernard mistroostig. België, ’t is een mooi land, maar ’t moest overdekt zijn. Hij wacht met groeiend ongeduld tot er iemand zal verschijnen om hem te bedienen. Ik moet dringend gaan plassen, denkt hij plots. Hij volgt het pijltje naar de wc. Ledigt z’n blaas in de urinoir. Mens, dat kan deugd doen…

De oudere heer en de dame zitten nu ook aan een tafeltje bij het raam. Ze praten zachtjes tegen elkaar. Kijken hem aan als hij terug binnen komt. Met roodgloeiende ogen. De raaf zit op de vensterbank buiten.  Schudt af en toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ‘Schudt af en toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ’t Kan ook langer zijn…” roept hij, luid genoeg opdat ze hem in Antwerpen en omstreken zouden horen.

“ Je moet zo niet roepen, ik heb je wel gehoord zulle…”zegt de pompbediende, die schijnbaar uit het niets te voorschijn gekomen is.
“ Ik had je niet gezien. Kan ik een koffietje krijgen? En een broodje met hesp?”vraagt Bernard een beetje van z’n stuk gebracht.
“ Een koffie en een broodje?”
“ Ja, als het kan…”zegt Bernard.
“ Een broodje met wat? Wat zeg je? Met hesp? Dat gaat niet, de hesp is op…”zegt de pompbediende, die hardhorig is. Een overblijfsel van de oorlog, toen er een granaat ontplofte een paar meters van hem.
“ Geef dan een broodje met kaas. Of iets anders, ’t is me gelijk wat, als ik maar iets achter m’n kiezen kan steken hé?”probeert Bernard vriendelijk te zijn.
“ Een broodje met kaas dus? Moet er mosterd op? Of ketchup en mayonaise? Ik doe er altijd confituur op, moet je eens proberen, ’t is lekker hoor!”zegt de pompbediende.

Die is er mee aan ’t rammelen, denkt Bernard…

“ Nee, doe gewoon een broodje met mosterd. En een kop koffie…”
“ ’t Zal eventjes duren, want ik moet verse koffie zetten. Maar tijd speelt hier toch gene rol, nietwaar?”
“ Schijnbaar niet…” mompelt Bernard, terwijl hij terug naar z’n tafeltje gaat.

De deur gaat open. Twee mannen komen binnen. Ze zien eruit als flikken, denkt Bernard. Hij heeft een gouden neus voor zulke heerschappen. Dat autoritaire en die zelfgenoegzaamheid komt hem bekend voor. Ze kijken hem aan alsof hij een gangster is, die ze in de boeien gaan slaan. Waar ken ik die kerels van, vraagt hij zich af. Er komen hier allemaal bekenden die ik niet kan thuis brengen. Hij piekert zich suf. Verdomme, m’n geheugen laat me ferm in de steek, denkt hij…

Hij wordt opgeschrikt door de pompbediende met z’n broodje en koffie.
“ Mag ik direct ontvangen? Tien euro op de kop…”zegt de pompbediende, die z’n open hand onder de neus van Bernard steekt.
“ Ik ben nog niet weg hé?”antwoordt Bernard, die de gewoonte heeft om pas te betalen nadat hij gegeten heeft.

Bernard negeert de open klauw van de pompbediende. Doet een beet in z’n broodje. Miljaarde, die mosterd is zo straf dat hij er tranen van in de ogen krijgt. Hij neemt een ferme slok van z’n koffie en verbrandt gelijk z’n gehemelte. M’n God, denkt hij, ook dat nog…


©GoNo

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage