Dansen met de duivel…
Waarom zijn sommige mensen toch zo goedgelovig, vraagt Bernard zich
telkens weer af. Al dertig jaar reist hij België af als verkoper van gebakken
lucht. Z’n zelfgemaakte brouwsels gaan als zoete broodjes over de toonbank.
Voor elke ziekte heeft hij wel een middeltje. Homeopathische kruidenaftreksels.
’t Is gewone kruidenthee, aangedikt met zoete siroop. Je gaat er niet aan dood,
maar genezen doe je er ook niet van. Bernard doet bij voorkeur de kleine dorpen
aan. De gehuchten, waar de tijd bleef stille staan…
Z’n oude Lada, die rammelt als een boerenkar met melkkannen op, is op
een punt gekomen dat hij bijna de geest gaat geven. Z’n motor sputtert en
kreunt als een oude prostituee, die nog eenmaal de liefde wil bedrijven met een
jonge knaap, alvorens ze voorgoed haar benen sluit. Bernard tuurt op z’n kaart.
Het lichtje in z’n wagen gaat aan en uit, als een knipperlicht. Waar zit ik,
verdomme, vraagt hij zich af. De weg is opgebroken, hij is verplicht om links
af te slaan. De betonnen weg gaat over in een zanderige landweg. Vroeger lagen
er hier kasseien, maar die liggen nu ergens op een oprit van een boer, die z’n
hoeve nu ingericht heeft als bed & breakfast. Valt meer mee te verdienen
dan koeien melken en geitenkaas maken…
Als het maar niet begint te regenen, zegt Bernard tegen z’n
achteruitkijkspiegel, terwijl de eerste druppels vallen. Het begint te
schemeren, de nacht zal niet lang meer op zich laten wachten. De maan doet een
schuchtere poging om de wolken te laten verdwijnen. Een kerkuil wordt wakker.
Tuurt zoals Bernard ook in de vallende duisternis. Ik moet hier ergens m’n tent
opslaan, denkt Bernard. Verder rijden heeft weinig of geen zin. Maar gezien hij
geen tent heeft, kan hij ze ook niet opzetten. Het zou een pak handiger zijn
moest ik een trekcaravan hebben, besluit hij. Ik word te oud voor zulke
toestanden, denkt hij. Hij zet de radio aan. Er komt niets uit. Alleen wat
gekraak en getuut. Tuut, tuut, kraak, kraak…hij klopt op de radio, maar ’t
helpt geen sikkepit. Ik zit in een magnetisch veld, denkt Bernard, die er
heilig van overtuigd is dat graancirkels gemaakt worden door buitenaardse
wezens….
Hij rijdt verder over de zandweg. Van de ene put naar de andere. Z’n
oude Lada steigert als een op hol geslagen paard. De kortste weg naar een
zekere dood, denkt de Lada. Waarom hebben ze me niet in de DDR gelaten, ik was
daar gelukkig en Trabantje zag me graag. Bernard ziet me ook graag, maar af en
toe vergeet hij dat ik moet drinken. Dat m’n oude motor gesmeerd moet worden.
Voor de rest heb ik geen klagen, ik heb bijna heel België gezien, wat van velen
niet kan gezegd worden. Die zien alleen de school en de bakker om de hoek…
De duisternis is plots gevallen als een rover in de nacht. Bernard
begint het nu toch wel echt op z’n heupen te krijgen. Ga ik hier nog ooit een
andere weg tegen komen? Kunnen ze hier verdomme geen wegwijzers zetten? Hij
moet nu goed uitkijken, want op de weg liggen door de wind afgerukte takken. De
restanten van een storm die hier geraasd heeft. Plots duikt er een stam op in
z’n lichten. Dwars over de weg. Hij remt uit alle macht, maar kan niet
vermijden dat hij hem raakt. Z’n hoofd knalt tegen de voorruit. Een tijdelijke
bewusteloosheid is het gevolg. Ik hoor stemmen en zie sterretjes, denkt
Bernard, alvorens weg te zakken in het niets…
Bernard schiet wakker. Hoe lang heb ik geslapen, denkt hij. Vanwaar komt
die barstende hoofdpijn? En die bloedsmaak in m’n mond? Hij is nog een beetje
versuft door de klap, weet geen antwoord op z’n eigen vragen. De oude Lada heeft
het tijdelijke met het eeuwige gewisseld, alleen z’n koplampen branden nog.
Bernard probeert terug leven in z’n wagen te krijgen. Hopeloos. Ik hoor nog
steeds stemmen en zie ook nog steeds sterretjes, mompelt Bernard. De stemmen
komen uit de radio, de sterretjes staan aan de hemel. Hij probeert zich te
concentreren. Die stemmen spreken een onbegrijpelijke taal. Is het wel een
taal, vraagt hij zich af. ’t Lijkt meer op een kakofonie van klanken. Hij zet
de koplampen uit. Waar is m’n zaklamp gebleven? In de koffer, natuurlijk, waar
anders? Hij stapt uit de wagen, ontdoet zich van z’n das die hem het gevoel
heeft van een strop. Ik ben geen Gentenaar hé, zegt hij tegen zichzelf. Bernard
neemt het besluit om de weg dan maar te voet verder te zetten…
Z’n zaklamp geeft juist voldoende licht om hem z’n nek niet te laten
breken. In de middeleeuwen hadden ze betere wegen, denkt Bernard. Een beetje
verderop ziet hij de contouren van een huis. Hij nadert met rassé schreden het
huis. Die zullen me wel kunnen helpen, denkt hij, of op z’n minst mij te slapen
willen leggen. Hij is moe, heel moe. Het is geen huis maar een uit de kluiten
gewassen villa. Een villa die meer weg heeft van een kasteeltje. Wie zet er nu
torentjes naast een villa, vraagt hij zich af. Hij loopt het onverzorgde pad op
tot aan de voordeur. Nergens is iets te horen, alleen het gekras van een raaf,
die hem van op het dak gadeslaat. Bernard klopt op de deur. Hallo, roept hij,
hallo!!..
Er waait plots een wind door de bomen. Een koude wind, die hem kippenvel
doet krijgen. Hij probeert door het grote raam te kijken, het is donker binnen.
En er is geen teken van leven. De raaf is nu op de brievenbus gaan zitten.
Kijkt hem aan met venijnige oogjes. Bernard slaat er geen acht op. Hij morrelt
nu aan de garagepoort. Nu pas ziet hij het bord waarop ‘ Te Koop’ staat.
Verdomme, moet weer lukken, denkt hij.
Twee ogen, verscholen in het struikgewas, kijken naar hem. Het zijn
roodgloeiende ogen. Ogen als die van de duivel…
©GoNo