GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

zaterdag 30 augustus 2014

Dansen met de duivel…




Waarom zijn sommige mensen toch zo goedgelovig, vraagt Bernard zich telkens weer af. Al dertig jaar reist hij België af als verkoper van gebakken lucht. Z’n zelfgemaakte brouwsels gaan als zoete broodjes over de toonbank. Voor elke ziekte heeft hij wel een middeltje. Homeopathische kruidenaftreksels. ’t Is gewone kruidenthee, aangedikt met zoete siroop. Je gaat er niet aan dood, maar genezen doe je er ook niet van. Bernard doet bij voorkeur de kleine dorpen aan. De gehuchten, waar de tijd bleef stille staan…

Z’n oude Lada, die rammelt als een boerenkar met melkkannen op, is op een punt gekomen dat hij bijna de geest gaat geven. Z’n motor sputtert en kreunt als een oude prostituee, die nog eenmaal de liefde wil bedrijven met een jonge knaap, alvorens ze voorgoed haar benen sluit. Bernard tuurt op z’n kaart. Het lichtje in z’n wagen gaat aan en uit, als een knipperlicht. Waar zit ik, verdomme, vraagt hij zich af. De weg is opgebroken, hij is verplicht om links af te slaan. De betonnen weg gaat over in een zanderige landweg. Vroeger lagen er hier kasseien, maar die liggen nu ergens op een oprit van een boer, die z’n hoeve nu ingericht heeft als bed & breakfast. Valt meer mee te verdienen dan koeien melken en geitenkaas maken…

Als het maar niet begint te regenen, zegt Bernard tegen z’n achteruitkijkspiegel, terwijl de eerste druppels vallen. Het begint te schemeren, de nacht zal niet lang meer op zich laten wachten. De maan doet een schuchtere poging om de wolken te laten verdwijnen. Een kerkuil wordt wakker. Tuurt zoals Bernard ook in de vallende duisternis. Ik moet hier ergens m’n tent opslaan, denkt Bernard. Verder rijden heeft weinig of geen zin. Maar gezien hij geen tent heeft, kan hij ze ook niet opzetten. Het zou een pak handiger zijn moest ik een trekcaravan hebben, besluit hij. Ik word te oud voor zulke toestanden, denkt hij. Hij zet de radio aan. Er komt niets uit. Alleen wat gekraak en getuut. Tuut, tuut, kraak, kraak…hij klopt op de radio, maar ’t helpt geen sikkepit. Ik zit in een magnetisch veld, denkt Bernard, die er heilig van overtuigd is dat graancirkels gemaakt worden door buitenaardse wezens….

Hij rijdt verder over de zandweg. Van de ene put naar de andere. Z’n oude Lada steigert als een op hol geslagen paard. De kortste weg naar een zekere dood, denkt de Lada. Waarom hebben ze me niet in de DDR gelaten, ik was daar gelukkig en Trabantje zag me graag. Bernard ziet me ook graag, maar af en toe vergeet hij dat ik moet drinken. Dat m’n oude motor gesmeerd moet worden. Voor de rest heb ik geen klagen, ik heb bijna heel België gezien, wat van velen niet kan gezegd worden. Die zien alleen de school en de bakker om de hoek…

De duisternis is plots gevallen als een rover in de nacht. Bernard begint het nu toch wel echt op z’n heupen te krijgen. Ga ik hier nog ooit een andere weg tegen komen? Kunnen ze hier verdomme geen wegwijzers zetten? Hij moet nu goed uitkijken, want op de weg liggen door de wind afgerukte takken. De restanten van een storm die hier geraasd heeft. Plots duikt er een stam op in z’n lichten. Dwars over de weg. Hij remt uit alle macht, maar kan niet vermijden dat hij hem raakt. Z’n hoofd knalt tegen de voorruit. Een tijdelijke bewusteloosheid is het gevolg. Ik hoor stemmen en zie sterretjes, denkt Bernard, alvorens weg te zakken in het niets…

Bernard schiet wakker. Hoe lang heb ik geslapen, denkt hij. Vanwaar komt die barstende hoofdpijn? En die bloedsmaak in m’n mond? Hij is nog een beetje versuft door de klap, weet geen antwoord op z’n eigen vragen. De oude Lada heeft het tijdelijke met het eeuwige gewisseld, alleen z’n koplampen branden nog. Bernard probeert terug leven in z’n wagen te krijgen. Hopeloos. Ik hoor nog steeds stemmen en zie ook nog steeds sterretjes, mompelt Bernard. De stemmen komen uit de radio, de sterretjes staan aan de hemel. Hij probeert zich te concentreren. Die stemmen spreken een onbegrijpelijke taal. Is het wel een taal, vraagt hij zich af. ’t Lijkt meer op een kakofonie van klanken. Hij zet de koplampen uit. Waar is m’n zaklamp gebleven? In de koffer, natuurlijk, waar anders? Hij stapt uit de wagen, ontdoet zich van z’n das die hem het gevoel heeft van een strop. Ik ben geen Gentenaar hé, zegt hij tegen zichzelf. Bernard neemt het besluit om de weg dan maar te voet verder te zetten…

Z’n zaklamp geeft juist voldoende licht om hem z’n nek niet te laten breken. In de middeleeuwen hadden ze betere wegen, denkt Bernard. Een beetje verderop ziet hij de contouren van een huis. Hij nadert met rassé schreden het huis. Die zullen me wel kunnen helpen, denkt hij, of op z’n minst mij te slapen willen leggen. Hij is moe, heel moe. Het is geen huis maar een uit de kluiten gewassen villa. Een villa die meer weg heeft van een kasteeltje. Wie zet er nu torentjes naast een villa, vraagt hij zich af. Hij loopt het onverzorgde pad op tot aan de voordeur. Nergens is iets te horen, alleen het gekras van een raaf, die hem van op het dak gadeslaat. Bernard klopt op de deur. Hallo, roept hij, hallo!!..

Er waait plots een wind door de bomen. Een koude wind, die hem kippenvel doet krijgen. Hij probeert door het grote raam te kijken, het is donker binnen. En er is geen teken van leven. De raaf is nu op de brievenbus gaan zitten. Kijkt hem aan met venijnige oogjes. Bernard slaat er geen acht op. Hij morrelt nu aan de garagepoort. Nu pas ziet hij het bord waarop ‘ Te Koop’ staat. Verdomme, moet weer lukken, denkt hij.

Twee ogen, verscholen in het struikgewas, kijken naar hem. Het zijn roodgloeiende ogen. Ogen als die van de duivel…


©GoNo 

maandag 25 augustus 2014

Emiel Verschaeve, sergeant 14-18…( 5 )




Adolf Hitler steekt zijn handen in de lucht. Verschaeve en Verheijen doen hem teken dat hij uit de beek moet komen. Adolf Hitler schat z’n kansen in om te ontsnappen, maar die zijn er niet. Met z’n gewonde been zou hij toch niet ver gekomen zijn…

“ Adolf Hitler, Gefreiter, zestiende Beiers regiment…zegt hij. 
“ Wat is een Gefreiter?”vraagt Verheijen aan sergeant Verschaeve.
“ Is dat geen officier? Of heeft het iets met een frituur te maken? ’t Is misschien de kok van ’t regiment?”zegt Verschaeve, die het na twee jaar oorlog nog niet weet.
“ Een doodsimpele kok? Dan schiet ik die simpelweg omver. Een mondje minder om te voeden, ze zullen content zijn in ’t Duitse leger…”zegt Verheijen, terwijl hij de haan van z’n geweer spant.
“ Wacht even, Verheijen. Jij was toch de eerste om te zeggen dat we een krijgsgevangene moesten maken? Bevel is bevel, zei je, nietwaar? Welnu, hier heb je die krijgsgevangene. Als het een officier is, zitten we goed. Als hij de regimentskok is, dan kan de Generale Staf z’n plan er mee trekken. Wat denk je? Er zit zeker promotie voor je in, als ik verklaar dat je die helemaal alleen krijgsgevangene hebt gemaakt…”

Het woordje ‘ promotie ‘ doet wonderen bij Verheijen. Promotie betekent dat hij op z’n minst ook sergeant zal worden. Eindelijk zal hij dan op gelijke voet staan met Verschaeve. Al bij al, is Verschaeve nog zo slecht niet, denkt hij…

Verheijen gaat naar Hitler, terwijl Verschaeve hem onder schot houdt. Hij tast hem af. Neemt de bajonet, die tevens dienst doet als dolk af. Mooi souvenir voor m’n nageslacht, denkt hij. In de binnenzak van Hitler’s tenue vindt hij papieren. Hij geeft ze aan Verschaeve. Die kent meer van die documenten. Verschaeve kijkt ernaar, ze ogen gewichtig. Er staan stempels op van het Oberkommando. Die kerel is dan toch een officier. Een gewone soldaat loopt niet met zulke documenten rond, besluit hij. Wist hij veel, dat Hitler maar een gewone koerier was hé?

“ Naam?”vraagt Verschaeve aan Hitler.
“ Adolf  Hitler…Gefreiter, zestiende Beiers regiment…”zegt Hitler voor de tweede keer.
“ Du bist ein officier?”vraagt Verschaeve in z’n beste Duits.
“ Jawohl…”liegt Hitler er op los. Hij weet ook wel dat men Duitse officieren niet zomaar zal neerschieten.
“ Du bist eine kriegsgevangene…”zegt sergeant Verschaeve. Daarmee is de kous af voor hem.

Adolf Hitler haalt opgelucht adem. De Voorzienigheid heeft hem weer geholpen. Zelfs in een oorlog bestaat er een God, is z’n conclusie…
Hitler is één van de zeventig overlevenden die de slag om Poelkapelle overleefd hebben. Later zou Verschaeve zeggen dat hij nog altijd spijt heeft dat hij Verheijen toen niet z’n zin heeft laten doen. De geschiedenis zou er nadien helemaal anders uitgezien hebben…

Een tweedekker verschijnt boven hun hoofden. Een verkenningsvliegtuig met Franse emblemen. Op zoek naar het Duitse leger of wat er van overblijft. De piloot heeft geen interesse voor de drie mannen die daar beneden staan en verdwijnt boven de kruinen van de bomen. Ze lopen in de richting van het kasteel dat gedeeltelijk ingestort is. Als bij wonder is het depot waar de mosterdgas ligt opgeslagen niet geraakt. Eén van de vele mysteries van deze oorlog. Alles ligt in puin, behalve het depot. Ze gaan behoedzaam naar het kasteel, Hitler voor zich uitduwende. Adolf Hitler laat hen begaan, zich afvragende hoe hij kan ontsnappen aan die twee…

De artillerie van de geallieerden begint opnieuw de stellingen van de Duitsers te bestoken. Poelkapelle ligt ook in de vuurlinie. Ze rennen nu alle drie voor hun leven naar de beschutting van het kasteel. Adolf Hitler laat zich plots vallen. Verheijen kijkt naar hem, die is er geweest, denkt hij. Daar gaat m’n promotie, mompelt hij. Hitler houdt zich muisstil, alsof hij dood is. met het risico dat hij alsnog getroffen wordt door een bom of granaat. Maar het lijkt hem de enige manier die hij kon bedenken om te ontsnappen. Beter dat, dan dat ze erachter komen dat ik maar een gewone korporaalkoerier ben en geen officier. Verheijen kijkt niet meer achterom, hij sleept sergeant Verschaeve letterlijk mee naar het kasteeltje. Als ze in de kelder kunnen geraken zitten ze min of meer veilig voor de inslaande bommen. Die gewelven zijn metersdik, weet hij. Ze halen het. Ze staan in de keuken. Er staan nog potten op het vuur dat nog steeds brandt. Aangebrande potten. Een donker gat in de hoek leidt naar de onderaardse gewelven. Zouden er nog Duitsers inzitten, vraagt Verheijen zich af…

Het bombardement houdt even vlug op als het gekomen is. De stilte is onwezenlijk. Adolf Hitler tuurt tussen z’n halfgesloten ogen naar het kasteeltje. Er is geen beweging te zien en nog minder te horen. Dat hij minder hoorde was normaal want z’n trommelvlies was beschadigd door de bom die ingeslagen was op zijn barak. Hij kruipt over de grond, meter na meter, telkens als hij iets hoort doet hij alsof hij dood is. Als koerier weet hij perfect de weg die hij moet volgen om zich in veiligheid te stellen. Na twee dagen rondgezworven te hebben in de bossen van Poelkapelle, komt hij eindelijk uitgehongerd aan bij wat er nog overblijft van z’n regiment. Hij wordt als een ware held ontvangen. Krijgt zelfs het IJzeren Kruis uit handen van z’n Joodse luitenant.  Diezelfde luitenant, intussen opgeklommen tot commandant, zou in 1933,  als één van de eersten naar het concentratiekamp Dachau verdwijnen. Om nooit meer gezien te worden…

Verheijen daalt voorzichtig de trap af. Het geweer in de aanslag. ’t Is hier stikdonker. Hij tast langs de muur naar een schakelaar. Er moet hier toch ergens licht zijn? Hij hoort het gezoem van een generator. Dus is er stroom. Ik moet m’n zaklamp gebruiken, denkt hij, maar dan loop ik het risico om omver geknald te worden. Beter omver geknald te worden dan hier te staan wachten tot één of andere idioot mij in de smiezen krijgt, besluit hij. Hij steekt z’n zaklamp aan, schermt hem af met z’n handen. Zijn dat schaduwen daar op de achtergrond? Menselijke schaduwen? Verdomme, da’s hier toch geen spookkasteel. Van de Duitsers heeft hij geen schrik, maar van geesten wel. Een overblijfsel uit z’n jeugd toen z’n vader hem eens voor de grap opgesloten heeft in een grafkelder…z’n vader heeft hij later, veel later, een hartaanval bezorgd door een schedel van een dode in z’n bed te leggen op het hoofdkussen naast z’n vader. Die was op slag nuchter toen hij naar de grijnzende doodskop keek. Nadien was de man verlamd langs één kant. Verheijen trok er zich niets van aan. Verzorgde z’n vader niet eens. Dat moest z’n tante maar doen, die dronk evenveel als z’n vader…’t Is nooit meer goed gekomen tussen die twee…

Het zijn geen Duitsers die opeengepakt zitten in de kelder. Het zijn de baron, z’n familie en de dienstboden die in de kelder zitten. De eerste Franse en Britse soldaten verschijnen nu op het domein. Gevolgd door een bataljon Belgische soldaten. De Britten zijn gedisciplineerd, de Fransen en Belgen daarentegen…
Ze vinden de overgebleven Belgen in de kelder. Verschaeve brengt verslag uit aan z’n kolonel. Geeft hem de documenten die Hitler op zak had. De kolonel bestudeert ze…

“ Je hebt goed werk geleverd, sergeant Verschaeve. Heel goed werk…”mompelt hij.
“ Dankzij soldaat Verheijen, mijn kolonel…”zegt Verschaeve.
“ Soldaat Verheijen? En waar is die soldaat Verheijen? Roep hem bij me of is hij gesneuveld?”
“ Nee, mijn kolonel, hij leeft en heeft zich als een held gedragen…”zegt Verschaeve.

Een ordonnans wordt er op uitgestuurd om Verheijen te gaan zoeken. De kolonel wil die held in levende lijve ontmoeten. Die soldaat Verheijen kan het moreel van de troepen wat opkrikken, denkt hij. Soldaat Verheijen mag zich vanaf die dag sergeant Verheijen noemen. Op voorspraak van sergeant Verschaeve, zegt de kolonel hem. Helden moeten beloond worden, voegt hij er aan toe. ’t Is een vergiftigd geschenk, want sergeanten worden verondersteld om in de vuurlinies te opereren…

In het centrum van Poelkapelle staat een gedenksteen ter nagedachtenis van Georges Guynemer, een Franse gevechtspiloot die tijdens de Eerste Wereldoorlog werd neergehaald. Georges Guynemer werd er voor gehuldigd meerder Duitse gevechtsvliegtuigen te hebben neergehaald. Na de crash, ( niemand weet precies waar hij gecrasht is, maar zeker niet op de plaats waar het monument nu staat) werd hij te Poelkapelle mede door het Duitse leger met militaire eer begraven. Op de namen van een ander monument staan de namen van de verkenners die hun leven lieten voor het vaderland. Het monument voor de Franse vliegtuigpiloot wordt heden ten dage nog steeds onderhouden door het Franse leger. Voor het onderhoud van het kleinere monument is er geen geld meer. Het zijn vrijwilligers die het nu onderhouden…

Einde deel 1.

©GoNo



vrijdag 22 augustus 2014

Emiel Verschaeve, sergeant 14-18…( 4)



De jonge korporaal Adolf Hitler, die juist droomt van een glorieuze overwinning van de Duitse legers, wordt door een inslaande granaat van z’n brits geworpen. Verdwaasd strompelt hij, op zoek naar een uitweg, door de barak. Baant zich een weg door de geknakte houten balken. Zijn medesoldaten liggen als, marionetten zonder touwtjes, verspreid tussen wat eens een barak was. Later zou Hitler dat het de Voorzienigheid was die hem gered had. En dat bleef hij herhalen bij iedere aanslag op z’n leven…zoals later zou blijken…

Emiel Verschaeve is genaderd tot op enkele meters van de barak, waar hij vermoedt dat het een slaapbarak is voor de Duitse wachters. De barak is niet bewaakt, waarom zouden ze, denkt hij. De ramen in de barak zijn verduisterd. Een raam staat op een kier. Hij ruikt het zweet en de weeïge geur van urine. Hij kijkt naar binnen door de kier, probeert te ontwaren hoeveel manschappen er in de barak zijn. Vier of vijf?
Hij fluistert tegen z’n verkenners dat ze slapen in de barak. Doet teken om verder te sluipen. Ze volgen hem, zonder geluid te maken…

Het is zes uur. De artillerie van de geallieerden begint z’n dodelijke symfonie te spelen. De bommen en granaten slaan overal in. De Duitsers zijn verrast, de verkenners ook. Verdomme, denkt Verschaeve cynisch, ik ga sterven op m’n geboortegrond. Hij gooit zich in de beek, die achter de barak loopt. De anderen volgen hem. De ene granaat na de andere slaat in op het domein. Voltreffers raken het kasteel van de baron. Dat gedeeltelijk herschapen wordt in een ruïne. De baron en de hoge officieren zitten in de kelders van ’t kasteel. De soldaten lopen in paniek alle kanten uit. Ze hebben geen keiding meer en krijgen tegengestelde bevelen van de lagere officieren…

Verschaeve en z’n verkenners zitten als ratten in de val. Ze kunnen geen kant op. Ze horen het gefluit van een bom. De barak voor hen wordt herleidt tot spaanderhout. Brokstukken vliegen hen rond de oren. Een balk boort zich als een speer naast Verheijen in de beek. Een balk met dwarsbalk staat scheef in de beek als een kruis. Alleen het Christusbeeld ontbreekt. Verheijen kijkt er met ontzag naar. Een halve meter naar links en hij was er niet meer. Als ik dat hier overleef, ga ik m’n leven beteren, denkt hij, terwijl hij z’n hoofd diep in de armen begraaft. Een loze belofte, zou later blijken…

De Duitsers en hun generale staf trekken zich terug in complete chaos. De baron laten ze achter in de kelders van z’n kasteel. Samen met de weinige bedienden die nog overgebleven zijn. Overal liggen er lijken van gesneuvelde Duitse soldaten. De doden worden achtergelaten. De gekwetsten op vrachtwagens getild. Binnen het uur zijn de Duitsers verdwenen achter hun tweede linie. De artillerie beschiet nu alleen nog de ruines van het domein. Een nutteloze beschieting…

Emiel Verschaeve ruikt de dood letterlijk. De geur van verbrand vlees prikkelt z’n neus. Z’n oren doen pijn van het lawaai van de bommen. Z’n longen snakken naar zuurstof. Een verdwaalde granaat vliegt in de beek. De ontploffing verblindt Verschaeve. Hij voelt plots een stekende pijn in z’n dij. Hij tast er naar. Een granaatscherf veroorzaakt een bloedende helse pijn. Hij slaakt een welgemeende ‘ godverdomme ‘…

Z’n vier kompanen liggen stil in de beek. Verheijen ligt onder het kruis, dat hij zonet nog bewonderd heeft. Hij leeft nog. De anderen zijn dood. Jonge mensen die nog een volle toekomst voor zich hadden, weggeveegd door een granaat…omdat ze nutteloze inlichtingen moesten verzamelen…

Emiel Verschaeve probeert de wonde zo goed als het kan te stelpen. Bindt z’n zakdoek rond z’n dijbeen. Het bloeden stopt, hij is blij dat er geen hoofdader geraakt is. hij kijkt rondom zich. Ziet z’n dode makkers liggen. Hoeveel doden moet ik nog zien, vraagt hij zich af. Hij hoort gekreun. Strompelt door de beek. Verheijen heft z’n hand op. Hij heeft de kracht niet meer om de balk van zich af te duwen. Verschaeve tilt de balk op, de pijn verbijtende. Verheijen rolt zich naar de kant. Is als, bij wonder, niet gewond. Buiten wat schaafwonden is hij ongedeerd. Wat van Verschaeve niet kan gezegd worden…

Verheijen is er zich van bewust dat sergeant Verschaeve gewond is. Medelijden heeft hij niet me de man. Hij neemt de wapens van Landuyt. Die heb je toch niet meer nodig, zegt hij tegen de dode Landuyt. Zonder het echt te beseffen slaat hij een kruisteken. Verschaeve ziet het, denkt dat er toch nog iets goed in die man schuilt. Maar toch is hij op z’n hoede. Richt z’n geweer op Verheijen…

“ Wat gaat ge doen, Verschaeve? Mij neerschieten als een hond? Of ga je me boeien? We hebben elkaar nodig om hier uit te geraken. Of denk je dat die Duitsers het hierbij zullen laten? Vandaag verliezen ze een stuk grond en morgen zijn wij aan de beurt. Zo gaat het al twee jaar aan een stuk. We vechten hier om enkele meters grond. In diezelfde grond worden we begraven. De meesten ver van huis waar hun ouders, vrouw en kinderen wachten. Dat is nu die oorlog, die maar enkele weken zou duren. Denk je dat de koning en z’n hele legerstaf er last van heeft? Nee, die zitten veilig achter de IJzer verscholen in een villa. En in de haven liggen er boten klaar om ze in geval van nood te evacueren…We vechten voor de toekomst van onze kinderen? Kinderen zonder vaders? We gaan allemaal een medaille krijgen voor moed en zelfopoffering, ze zullen ons herdenken in hun gebeden en ieder jaar zullen ze bloemenkransen neerleggen op onze graven. En daarna zit de koning met z’n generaals te schransen aan een groot buffet. De moeders met hun wezen zullen het moeten doen met een bakharing met ajuinsaus. Dat is de realiteit van elke oorlog…”

Verschaeve luistert met open mond naar het betoog van Verheijen. Ergens heeft die kerel wel gelijk, denkt hij. Herinnert zich plots hoe ze naar de oorlog getrokken zijn. Met een lach en een traan. Het gelach kwam van hen die soldaat werden om het vaderland te verdedigen. De tranen kwamen van de ouders, vrouwen en kinderen. De gazetten die bol stonden van patriottisme. Er was zelfs een krant die als kop had: “ De Oude Belgen trekken ten strijde…!! “. Maar deze keer waren het geen Romeinen, maar Germaanse stammen waar ze tegenover stonden. Die Germanen hadden eeuwen geleden de Oude Belgen ook in de pan gehakt, maar dat werd wijselijk verzwegen in de gazet. Ook de Romeinen hadden de Oude Belgen een kopje kleiner gemaakt. Maar we waren wel de ‘ dappersten onder alle Galliërs..” , zei Caesar. We droegen die titel alsof het een eretitel was. Hoeveel oorlogen zijn hier, op dat kleine stukje land, al uitgevochten, denkt Verschaeve…

Verschaeve denkt ineens aan de aktetas. Waar is die aktetas gebleven? Hij zegt het tegen Verheijen. Verheijen antwoordt dat hij geen aktetas gezien heeft. Die had jij toch? Nergens een aktetas te bespeuren. Die ligt begraven in de modder. Zal ooit bij het verdiepen van de beek boven water komen. Om nadat het gerestaureerd is, als historisch document tentoongesteld te worden. Voor die documenten hebben jonge mensen hun leven gelaten. Maar da’s maar een voetnoot in de geschiedenis…

Ze horen plots een gekreun dat vanuit de in puin geschoten barak komt. Zijn er dan nog overlevenden in die barak? Er strompelt een man naar buiten. Hij houdt z’n hand voor z’n ogen, het zonlicht verblindt hem. Korporaal Adolf Hitler heeft zich eindelijk een weg door het puin weten wroeten. Ook hij is gewond door een granaatscherf. Maar dat voelt hij bijna niet. Hij is al blij dat hij het overleefd heeft. Er is nog toekomst na de oorlog, denkt hij. Ik word schilder en zal gevierd worden als de beste schilder die er ooit geweest is. Ze gaan nog raar opkijken die Oostenrijkers. Maar nu had hij andere katten te geselen. Hij moest maken dat hij hier wegkwam. De artillerie zweeg even, maar dat was stilte voor de storm. Water, ik heb water nodig.  Hij strompelt op goed geluk, naar wat hij denkt dat het de beek is. Het is inderdaad de beek. Hij laat zich in de beek vallen. Het koele water wast het stof van kleren en gelaat.

Boven hem verschijnen plots twee geweerlopen…

©GoNo








donderdag 21 augustus 2014

Emiel Verschaeve, sergeant 14-18…( 3 )




De aanval op de stellingen van de Duitsers zijn gepland om 06:00 stipt. Een grote troepennacht is zich aan het verzamelen, onder het bevel van Douglas Haig, die juist bevorderd is tot veldmaarschalk. Diezelfde bevelhebber, die in de Slag aan de Somme, massaal troepen inzette, wat resulteerde in het verlies van 420 000 Britten. Veldmaarschalk Haig, overigens van adel, werd daarvoor gelauwerd door de Britse Legerleiding. Hij pendelde nu van de stellingen aan de Somme naar de stellingen aan de IJzer.

Albert I, de koningridder, tevens opperbevelhebber van het Belgische leger tijdens de eerste wereldoorlog, was een klungel van formaat als het om militaire zaken ging. Hij was niet in staat krachtdadig op te treden en was ten prooi aan onzekerheid en innerlijke verwarring. Hij verweet z’n generaals dat ze onbekwaam waren, wat een demoraliserend effect had op de strategische planning, maar zelf slaagde hij er niet in een gecoördineerd beleid te vormen en het leger te leiden. De chaotische terugtocht van het Belgische leger in 1914 tot aan de IJzer was het gevolg daarvan…

De divisies hebben, behoudens enkele sporadische confrontaties om de Duitse opmars te vertragen, de hele tijd doelloos rondgezworven. Er was geen logistieke ondersteuning zoals in het Duitse leger. Er bestonden geen veldkeukens, de uniformen waren een allegaartje en de bewapening ondoeltreffend. De troepen moesten eten en drinken halen waar ze het konden vinden. Dankzij de stimulerende inzet van de bevolking bleven ze doorvechten.
Albert I wilde niet luisteren naar de geallieerde experts die hem wilden inschakelen in het grote geheel. Hij was enkel geobsedeerd door de onafhankelijkheid van het land, die hij kost wat kost wilde veilig stellen. Zijn redenering was: als ik de hulp van de bondgenoten inroep, schend ik de neutraliteit van België. En schend ik tevens m’n imago als vorst. Om deze reden werden de legerdivisies over het hele land verspreid in plaats van ze te concentreren waar het werkelijke gevaar lag ( dat al in 1904 bekend was bij de Belgische legerstaf, en nog eens in 1913 persoonlijk herhaald werd door de Duitse keizer tegen Albert I ). Hierdoor werden de troepen gestationeerd waar ze geen nut hadden :een divisie in Gent om de Engelsen tegen te houden, jawel, u leest het goed, één in Luik tegen de Duitsers, één in Namen tegen de Fransen en één in Antwerpen tegen de Nederlanders. Hierdoor kwam de hergroepering te laat tot stand om de Duitse inval te stoppen. Voor de Belgische soldaten goed en wel in hun stellingen zaten, hadden de Duitsers al de forten van Luik en Namen overmeesterd en was de weg vrij naar het westen…

Albert I wilde toen de wapens neerleggen, maar kwam op z’n beslissing terug onder druk van de Franse waarnemers. Ook z’n vrouw, koningin Elizabeth, was tegen een wapenstilstand met de Duitsers. Hij wilde toen uitwijken naar Noord-Frankrijk, waar hij samen met de Fransen en Engelsen een verdedigingslijn kon vormen vanaf Calais. Maar de Fransen raadden hem aan stand te houden aan de IJzer zodat deze lijn opgeschoven werd vanaf Nieuwpoort. Zo geschiedde het. Het afgematte Belgische leger kroop achter de IJzer en later achter de spoorlijn van Diksmuide naar Nieuwpoort. Door de IJzervlakte onder water te zetten konden ze een militaire catastrofe vermijden…

Het is pas in 1916 dat er enige organisatie kwam in het Belgische leger, door toedoen van Britten en Fransen. De Britten en Fransen leverden ook de nieuwe uniformen voor de Belgische soldaten. Alsook de wapens, paarden en veldkeukens. De eerste tanks verschenen ook ten tonele. Als antwoord op de Duitse tanks. Doch de Duitse tanks waren superieur tegenover de Britse en Franse tanks. Ze waren beter bepantserd en hun reikwijdte droeg veel verder. Maar ze werden gestopt door de ondergelopen IJzervlakte. Ze reden zich vast in de modder en waren een schietschijf voor de artillerie van de bondgenoten. Keizer Wilhelm probeerde van de neutrale Nederlanders zijn bondgenoten te maken om via de Noordzee de achter de IJzer verscholen soldaten aan te vallen. Hij kwam van een kale reis terug. Later zou deze keizer in ballingschap gaan naar Nederland. Hij vluchtte op 10 november 1918 naar Nederland. Na enige omzwervingen, kreeg hij de toelating om op het Nederlandse grondgebied te verblijven. Begrijpe wie kan hé? Als opperbevelhebber van het Duitse leger was hij medeschuldig aan massamoord. Hij heeft zich nooit moeten verantwoorden voor een tribunaal. Tot aan het einde van z’n leven werd hij aangesproken met Zijne Keizerlijke Hoogheid Wilhelm II. Op de vraag of hij zich niet schuldig voelde aan de oorlogsmisdaden gepleegd door de Duitse soldaten, was z’n norse antwoord dat iedere oorlog slachtoffers met zich meebrengt. Voor God en de geschiedenis zijn wij onschuldig, wij hebben deze oorlog niet gewild, voegde hij er aan toe. Diezelfde tekst stond ook op Duitse ansichtkaarten uit 1915…

Tot zover de toelichting hoe het met het Belgische leger gesteld was in het begin van de oorlog 14-18…

Ze lopen gebukt door de holle weg. De dageraad steekt de kop op, de duisternis gaat nu over in een lichte schemer. Het is vijf uur in de ochtend. De vogels zullen waarschijnlijk voor de laatste keer tjilpen. Maar ze zijn zich van geen kwaad bewust. De frontlinie ligt een eindje bij hen vandaan. Het kanongebulder schrikt hen al lang niet meer af. Ze zijn het gewoon geworden en passen zich aan. Bijna schreef ik dat ze oordopjes hadden. Maar vogels met oordopjes zijn geen zicht hé?
Sergeant Verschaeve komt met z’n groep verkenners aan de rand van het bos dat gescheiden wordt van de tuin van het kasteel, door een beek. Hij doet teken dat ze moeten wachten. Verdomme, denkt Verschaeve, we zitten midden in een wespennest, het krioelt hier van de Duitsers. Soldaat Landuyt kijkt hem aan met vragende ogen. Verheijen mompelt zachtjes dat hij het had kunnen weten. Sergeant Verschaeve denkt koortsachtig na. Hoe kom ik hier uit, denkt hij. Hij telt de wachtposten. Voor zover hij kan zien, zijn het er welgeteld twaalf. Ze patrouilleren met twee, in het gezelschap van een Duitse herdershond. Als de wind draait ruiken die honden waar we zitten. Door de beek waden lijkt hem de enige oplossing. Wat ze ook doen. Maar vijftig meter is de beek versperd door prikkeldraad. Boven de prikkeldraad hangt een bord: “ ACHTUNG MINEN- GESPERTT- LEBENSGEFAHR !!!!”.
Die verdomde Duitsers, die verdomde Moffen, denkt sergeant Verschaeve. Z’n verkenners staan tot aan hun knieën in het water van de rustig kabbelende beek. De tijd haalt hen in. Het is nu half zes. Door het bladerdak kunnen ze nu de zon zien. De bomen worden weerspiegeld in ’t water. Een idyllische plek, ware het niet dat er een oorlog aan de gang is, zegt Landuyt tegen soldaat Thomas Vermeersch. Soldaat Vermeersch, in z’n vrije tijd amateurschilder, beaamt het volmondig. Na de oorlog kom ik hier schilderen, zegt hij. Landuyt zegt dat hij waarschijnlijk, na de oorlog, gevonden zal worden uiteengereten door de mijnen. Ze zullen hem bijeen kunnen vegen met stoffer en blik. Vermeersch heeft veel zin om Landuyt in de prikkeldraad te gooien om alzo de weg vrij te maken…

“ Hoe laat is het?”vraagt Verheijen, “ m’n horloge staat stil…”
“ Vijf voor zes, waarom? Moet ge op tijd thuis zijn om de koeien te melken? “ meesmuilt Landuyt.
“ Nee, ik moet op tijd bij uw lief zijn. Krijgt ze eindelijk eens een echte vent tussen haar benen…”zegt Verheijen uitdagend.
“ Verdomde klootzak, ik schiet je een kogel door je kop…”. Landuyt richt z’n geweer op Landuyt. Die is totaal niet geïmponeerd door de reactie van Landuyt.
“ Schiet dan toch, onnozele broekvent, schiet dan toch. Binnen de minuut zal het hier krioelen van de Duitsers. Ik zal het niet meer meemaken omdat je me juist doodgeschoten zult hebben…”

Sergeant Verschaeve draait zich vliegensvlug om. Z’n vuist belandt met een harde knal tegen de kaak van Verheijen. De vuistslag is zo hevig dat Verheijen als een veertje in de prikkeldraad terecht komt. Dat had ik al lang willen doen, denkt Verschaeve. De andere soldaten kijken hem goedkeurend aan. Niemand maakt aanstalten om Verheijen te helpen.

“ Neem z’n wapen en bajonet af. We kunnen het risico niet lopen dat hij vreemde ideeën krijgt…”zegt Verschaeve.
Verheijen is weerloos door de vuistslag en moet de vernedering ondergaan.
“ Je hebt m’n kaak gebroken, dat wordt krijgsraad…”murmelt Verheijen, het bloed van z’n mond vegende.
“ Man hou toch op. Je bent gewoon tegen een boom gelopen. Kan gebeuren hé? We hebben het allemaal zelf gezien. Nietwaar?”zegt sergeant Verschaeve.

Het zou hem inderdaad krijgsraad kunnen gekost hebben, ware het niet dat plots de hel losbarstte…

©GoNo










donderdag 14 augustus 2014

Dag…




Dag schrijverke
met je pen en papier
uit lang vervlogen tijden
die met de tong uit de mond
zwoegend zit te lijden…

dag dichterke
de muze laat je in de steek
je kijkt naar ’t witte blad
waar blijven die woorden
die je zal schrijven in ’t klad…

dag dichterke tevens schrijverke
lezen ze je nog wel, vraag je je af
is dichten en schrijven al lang niet meer van deze tijd
is er nog nood aan rijmelarij
zijn de mensen hun interesse voor mooie woorden kwijt?

©GoNo




woensdag 13 augustus 2014

Emiel Verschaeve, sergeant in 14-18… ( 2 )



Het zoeklicht schijnt nu op het bos. Sergeant Verschaeve zegt tegen z’n verkenners dat ze nu naar de bomkrater moeten lopen. Ze hollen op een drafje naar de beschutting van de krater. Laten zich vallen in de krater. Juist op tijd. Het zoeklicht zwaait tergend traag hun richting uit. Het silhouet van een Duitser is duidelijk zichtbaar op de achtergrond. Verschaeve verbijt de neiging om een salvo af te vuren. Die vent mag van geluk spreken, die zal nooit weten hoe dicht hij bij de dood was…

“ We moeten nu naar het bos lopen, nog voor het zoeklicht terug deze kant opkomt…”zegt sergeant Verschaeve.

Ze ploeteren door het slijk tot ze in het bos zijn. Dat was op het randje, denkt sergeant Verschaeve…

“ Kom mannen, maken dat we hier weg zijn. Die stomme hond had ons bijna verraden…” zegt Verschaeve, terwijl hij het zweet van z’n voorhoofd veegt.
“ Was het nu echt nodig om dat beest af te maken?”vraagt soldaat Landuyt.
“ Ja, het was nodig. Het was een Duitse herdershond. De Duitsers gebruiken die honden om mijnen te laten ontploffen onder een tank. Hoe lang ben je al aan het front, soldaat Landuyt? Twee weken? Dan ken je die Duitsers nog niet hé? Heb je al een lijf-aan-lijfgevecht gedaan? Nee? Dan zal je de Duitsers rap leren kennen. Die zijn het gewoon om met de bajonet te vechten. Die vragen niet of ze mogen in je lijf steken, ze doen het gewoon…”zegt sergeant Verschaeve op een toon die geen tegenspraak duldt.
“ Welke richting moeten we uit, ik kan die kaart niet lezen…’t is hier stikdonker….”moppert soldaat Verheijen.
“ Naar het noorden hé? Als we naar ’t zuiden gaan, zitten we terug van waar we komen. En da’s niet de bedoeling, zou ik zo denken…”zegt Verschaeve. Z volgen het pad tot ze aan een tweesprong komen…

“ Ik heb de indruk dat we in rondjes lopen. Al die bomen lijken op elkaar….” zegt Landuyt.
“ Zwijg nu even, hebben jullie dat ook gehoord? Niet? Luister. Hoor je dat? Het lijkt wel gekreun…”zegt Verschaeve.

Ze luisteren nu allemaal aandachtig. Verschaeve heeft gelijk, er komt gekreun en geklik uit een bosje, recht voor hen. Met de bajonet op hun geweer, sluipen ze naar het struikgewas. Verheijen, die zich altijd wil bewijzen, duwt de takken opzij. Hij kijkt recht in de loop van een pistool. Godverdomme, een Duitser met een pistool in z’n hand. Hij blijft stokstijf staan. De anderen weten niet goed wat ze moeten doen. Verschaeve kijkt de Duitser aan. De Duitser staart hem ook aan. Nu pas ziet Verschaeve dat de Duitser z’n darmen uit z’n buik hangen. De grond is doordrenkt van het bloed…

“ Hilfe, bitte,hilfe…”kreunt de Duitser. Hij haalt telkens de trekker van z’n pistool over, maar er gebeurt niets. Geen kogels meer.
“ ’t Is verdomme een officier. Moeten we die niet meenemen om te verhoren? “vraagt Verheijen aan Verschaeve.
“ Die vent is op sterven na dood. Dat zie je toch? Hij vraagt hulp, ik zal hem subiet de nodige hulp geven…” zegt Verschaeve met een vette grijnslach.

Hij schopt met een welgemikte trap de Luger uit de hand van de Duitser. De Duitse officier kijkt hem niet begrijpend aan. Ziet de moorddadige blik in de ogen van sergeant Verschaeve. Knelt met z’n andere hand de bruinlederen aktetas tegen zich aan. Verschaeve heeft nu ook de tas gezien…

“ Ik verwed er m’n kop op dat die kerel een verbindingsofficier is. In die tas zitten waarschijnlijk papieren en orders van gun Generale Staf…”zegt Verschaeve.
“ Gaat dat spelletje hier nog lang duren?”vraagt Verheijen, die er duidelijk genoeg van heeft.
“ Hilfe, bitte, help mij…”kreunt de Duitse officier nu in gedeeltelijk Vlaams.
“ Verdomme, die kerel verstaat ons. Na twee jaar in de loopgraven spreken die beter Vlaams dan onze eigen officieren.

Verschaeve vindt nu ook dat het al lang genoeg geduurd heeft. ’t Is hier geen vakantiekamp in de bossen hé? Hij doet een stap naar voor, grijpt naar de tas. De Duitser houdt die nu vast met beide handen. Waar haalt die vent de kracht vandaan, vraagt Verschaeve zich af. Ik moet er een eind aan maken, straks krijgen we een patrouille op onze nek, denkt hij. In een flits steekt hij z’n vlijmscherpe bajonet in de keel van de Duitse officier en snijdt hem met één haal de keel over.

“ Je vroeg toch hulp hé?”mompelt hij tegen de officier.

De Duitse officier zit tegen de boom, z’n ogen kijken in de eeuwige duisternis. Voor hem is de oorlog voorbij. Z’n twee kinderen zullen hun vader nooit meer terug zien…

De groep verkenners kijken naar sergeant Verschaeve, die zo juist een mens in koelen bloede de keel overgesneden heeft. Ze zijn een beetje bang van hun sergeant. Verheijen is niet bang. Die is alleen maar kwaad dat hij die Duitser niet naar de eeuwige jachtvelden gestuurd heeft. Sergeant Verschaeve voelt de ogen in z’n rug branden, maar trekt er zich niets van aan. Ze leren het nog wel, die moederskindjes, denkt hij. Hij bestudeert de inhoud van de aktetas bij het gedempte licht van z’n zaklantaarn. Hij fluit van verbazing….

“ Jongens, dit is duizend keer beter dan een gevangen genomen Duitser. Wat ik hier in m’n handen heb, zijn verdomme stafkaarten waar alle troepenbewegingen opstaan. Waar hun kanonnen, mortieren en andere artillerie in stelling staan. Gedetailleerd tot in de puntjes. Zelfs de getalsterkte van hun troepen staan hier vermeld…” zegt Verschaeve, met toch enige bewondering voor die klote-Duitsers.
“ Allemaal goed en wel, maar we moesten een Duitser gevangen nemen. Dat waren de orders. En een bevel is een bevel hé?”werpt Verheijen op.
“ Verheijen, ik voer hier het bevel. Ja of nee? Denk je dat het opperbevel dit niet naar waarde kan schatten? Weet je hoeveel soldaten we hiermee het leven kunnen redden? Nee? Wel, als je het niet weet, houdt dan je grote klep twee minuten…”zegt sergeant Verschaeve, die niet van plan is er nog veel woorden aan vuil te maken.

De anderen zijn al blij dat ze niet meer op zoek moeten gaan achter de één of ander verloren gelopen Duitser. Soldaat Verheijen trekt zich verongelijkt terug. Hij haat sergeant Verschaeve. Die krijgt nog eens een verdwaalde kogel per toeval in z’n kop, denkt Verheijen. Ik wacht gewoon m’n tijd af, besluit hij…

“ We gaan terug. Nu, voor de dageraad aanbreekt. Anders zijn we een schietschijf voor de Duitsers. ’t Is kwestie van tijd dat ze tot de conclusie zullen komen dat hun verbindingofficier nog niet op het appel verschenen is. ze zullen een zoektocht organiseren. Met meer dan één Duitse herdershond…”zegt sergeant Verschaeve.

Hij wil zo rap mogelijk die documenten afgeven aan z’n kolonel. Missie uitgevoerd…

“ We nemen een andere weg. Ik ken het hier als m’n broekzak. We zijn hier niet ver van het dorp Poelkapelle. M’n geboortedorp. Er loopt een smokkelroute door het domein van de baron. Die nemen we. We laten het kasteel links liggen. Via de holle weg komen we terug achter onze linies…” zegt Verschaeve.

Hij is er niet helemaal gerust in, maar hij heeft geen andere keuze. Wat sergeant Verschaeve niet weet, is dat de Duitsers hun hoofdkwartier in het kasteel gevestigd hebben. Het krioelt er dus van hooggeplaatste officieren. En hun commandocentrum wordt streng bewaakt door een elitebataljon…

 Op hetzelfde moment dat sergeant Verschaeve z’n manschappen door het bos leidt, besluit de Generale Staf om samen met de Engelsen een aanval uit te voeren op Poelkapelle. Het commandocentrum van de Duitsers moet en zal vernietigd worden. Ook al kost het tienduizend soldaten. Naar het schijnt zouden de Duitsers mosterdgas opgeslagen hebben in het kasteel. Het is een gerucht dat de ronde doet. Met geruchten moet men oppassen, het is niet goed voor de moraal van de troepen. Langs beide kanten. Om een voorbeeld te stellen, worden deserteurs niet langer berecht. Ze krijgen standrechtelijk de kogel. Zonder vorm van proces. En het helpt…’t hangt er natuurlijk vanaf wie er deserteerde. Een gewone soldaat was een vogel voor de kat. Maar een aristocratenzoontje kon zich vrijkopen. Maar de meeste aristocratenzoontjes waren officieren. En officieren schiet men niet zomaar omver hé?

Korporaal Adolf Hitler heeft als een goede soldaat en patriot de orders in ontvangst genomen op het hoofdkwartier. Hij mag van de officier van wacht eventjes uitrusten in de barak van de soldaten. De soldaten vinden hem een rare snuiter. Zit altijd alleen in een hoekje en praat bijna nooit met iemand. Ze vinden hem een uitslover. Hij praat niet eens als een echte Duitser. Hij praat als een Oostenrijker. Maar de legerleiding vindt hem een goede soldaat, daarom hebben ze hem korporaal gemaakt. Voor de bewezen diensten aan het vaderland. En ook omdat hij tien soldaten eigenhandig gered heeft van een gewisse dood. Met ware doodsverachting, naar het schijnt. We moesten meer van zulke soldaten hebben , zeiden z’n oversten.
Korporaal Adolf Hitler weet niets van de nakende aanval van de Britten en Belgen. Sergeant Verschaeve ook niet. Het lot zou hen beiden samen brengen. Verschaeve zal niet in de geschiedenisboeken komen, Hitler daarentegen…

©GoNo



zondag 10 augustus 2014

Emiel Verschaeve, sergeant in 14-18…




Ze zitten muurvast. Al maanden aan één stuk. Af en toe doen beide kampen een uitval, dat hen enkele meters grond oplevert. Waarna ze zich terugtrekken in hun loopgraven. Het regent en de loopgraven veranderen in modderbaden. Als ze te lang op dezelfde plek blijven staan, worden ze vastgezogen in het slijk. Hun officieren, die zitten wel droog. Wat een oorlog, denkt een Duitse korporaal, die dienst doet als boodschapper tussen de verschillende verdedigingslinies. Voor z’n moed en fanatisme heeft hij al het IJzeren Kruis gekregen. Maar hij wil hoger in rang klimmen. Wat is een korporaal in het Duitse leger? Niets, zelfs niet met een IJzeren Kruis…

De Vlaamse strijders proberen de tijd, tussen twee aanvallen, te doden met pietjesbak en kaarten. Het is rustig aan de overkant. De kanonnen zwijgen. Stilte voor de storm, vraagt soldaat van wacht Emiel Verschaeve zich af. Hoe lang gaat deze verdomde oorlog nog duren? Twee volle jaren zit hij al in die even verdomde loopgraven. Met als vast gezelschap de luizen en de ratten. Hoeveel vrienden van m’n compagnie zijn er al niet gesneuveld? Te veel, denkt hij. Jonge mensen, zoals hij, in de bloei van hun leven, die na een kortstondige opleiding als kanonnenvoer zouden dienen…

Emiel Verschaeve, opgeroepen op 1 augustus 1914, na de algehele mobilisatie van 31 juli 1914, melde zich met z’n oproepingsbevel aan de kazernepoort van de toenmalige Garde Civique. Zoals de meeste jonge mannen uit z’n dorp zag hij de oorlog als een groot avontuur. Met vijftien waren ze. Uit de kluiten gewassen boerenzonen, gezonde kerels van lijf en leden.

We gaan die Duitsers een lesje leren, zei een Franstalige officier. De tolk moet z’n woorden, zin per zin, vertalen. Wat een boerenkinkels, denkt de officier. Moeten we daarmee naar de oorlog? De officier staat op een podium. Torent uit boven de nieuwe rekruten. In een op maat gesneden uniform van ’t Belgische leger. Z’n drie gouden sterren van kapitein blinken in het zonlicht. Hij is zich bewust van het feit dat hij gezag uitstraalt…

Na de oorlog ben ik generaal, denkt hij. Mijn manschappen worden de beste soldaten die er ooit geweest zullen zijn. Zonder ons kunnen ze de Duitsers niet verslaan. Die oorlog is een lachertje. Na veertien dagen zijn we al terug thuis. Dat vertelt hij ook aan de opeengepakte massa op het paradeplein. Maar voor jullie ten strijde mogen trekken, moeten jullie eerst een opleiding krijgen. Die opleiding zal niet lang duren, wegens het gebrek aan tijd en de Duitsers die elk moment kunnen binnenvallen. Maar het voornaamste is dat jullie leren omgaan met een geweer. Ik geef jullie de raad om de bevelen van de onderofficieren en officieren stipt en nauwgezet uit te voeren. Bij weigering van een bevel, volgt onherroepelijk de krijgsraad. En ik hoop dat niemand zin heeft om te eindigen voor een vuurpeloton. De tolk kan niet volgen. Spreek eens wat trager, denkt de beenhouwer uit de rue des Bouchers in Brussel, die nog maar een week z’n drie strepen van sergeant heeft. Omdat hij tweetalig is, zoals ieder rechtgeaarde Brussels ketje…

Ze worden opgedeeld in rijen. Het waarom ontgaat Emiel Verschaeve. Z’n vrienden uit hetzelfde dorp worden uiteengetrokken. Ik zit terug in de lagere school, denkt Emiel. Straks gaat de bel en is het speeltijd. Misschien laten ze wel konijnen los en mogen we met ons geweer oefenen. De gedachte alleen al doet hem in een lach schieten. Van jagen op konijnen weet hij alles. Hij en z’n vader stropen er op los in de bossen van meneer de baron. De veldwachter is altijd te laat en heeft de moed al lang opgeheven. Hij verdenkt de Verschaeve’s, maar kan het niet bewijzen. Ze lachen hem vierkant uit in de kroeg ‘ De Schrale Gans’ in Poelkapelle.  Een dorp met amper 1500 inwoners. Gelegen in de provincie West-Vlaanderen. Dat zelfde dorp dat later de geschiedenis zou ingaan als het dorp waar bijna negenhonderd Duitsers in de pan gehakt werden. Zeventig Duitsers hebben het overleefd,  waarvan eentje, een jonge korporaal, die de naam Adolf Hitler droeg…

Emiel Verschaeve probeert z’n vrienden te vinden. Hij ziet de Rosse, die als een vuurtoren tussen z’n mederekruten staat. De Rosse, de zoon van de plaatselijke bierbrouwer, die feitelijk Prosper Schiettecatte heet, staat er als een rots in de branding. Breedgeschouderd en bijna twee meter groot. Amateurbokser in z’n vrije tijd. Achttien jaar, maar geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Maar goed van inborst en verdediger van de zwakkeren in de maatschappij. Bijna een voltijdse job, want er zijn er nogal wat die z’n hulp kunnen gebruiken. Prosper zal na een weekje opleiding z’n twee strepen van korporaal krijgen. Eén van de eerste Vlaamse korporaals. Hij was ook bij de aanval in Poelkapelle. Hij en Emiel Verschaeve. Ze kennen de streek op hun duimpje. Beiden werden nadien gepromoveerd tot sergeant. Tot ergernis van hun kapitein. Dezelfde kapitein die hen allemaal boerenkinkels vindt. Maar het waren die boerenzonen die een toonbeeld van moed en zelfopoffering waren. Zij waren het die in de frontlinie zaten. De kapitein, die z’n peloton moest aanvoeren, zat meestal ergens weggedoken in een loopgraaf. Te vloeken op die verdomde Duitsers, die met hun granaten het slijk deden opspatten. Z’n op maat gesneden en piekfijn uniform zag er meer en meer uit als het uniform van een landloper. Gelukkig dat hij meer dan één uniform had. Z’n ordonnans, een Vlaamse boekhouder van bijna vijftig jaar, had meer werk met het poetsen van de kledij van de officier, dan met de oorlog. Maar hij klaagde niet. Hij moest tenminste niet de Duitse stellingen aanvallen met de bajonet op ’t geweer…

Twee jaren van dood en verderf. Van aanvallen en terugtrekken. Iedere dag opnieuw. Een oorlog, die hooguit een week zou duren, denkt Emiel. Met Franstalige officieren die zich God wanen. Wat is een mensenleven waard? Niets, totaal niets. Maar hij heeft al zoveel schermutselingen en ook echte veldslagen overleefd. Z’n beschermengel heeft hem tot nu toe nog niet in de steek gelaten. De Rosse, die zich sterk en onverwoestbaar waande, is naast hem gesneuveld met een kogel, die dwars door z’n helm gegaan is. Z’n hersens liepen langs z’n nek omlaag. Eén schot was voldoende om die boom van een vent te vellen. Bijna twintig jaar oud en al dood. Hij ziet hem nog staan, rechtop, het geweer in aanslag. Alsof hij aan ’t zoeken was welke Duitser hij zou neerschieten. Maar z’n ogen waren dood. De Rosse was niet meer. Emiel moest kotsen. De enige keer dat hij gekotst heeft. Hij vervloekte de Duitsers, hij vervloekte die oorlog waar niemand om gevraagd heeft. De Rosse z’n dood bracht een verandering in z’n denken teweeg. Hij werd een fanatiekeling, een moordmachine…

De kapitein, inmiddels tot kolonel benoemd, waarom weet niemand,  roept z’n bevelvoerende officieren en onderofficieren bij zich voor een briefing. Hij spreekt nog steeds geen woord Vlaams. Buiten ‘ godverdoeme ‘ en ‘ beetje poepen en niet betalen ‘ kent hij geen Vlaamse woorden. Wat straf is, want z’n regiment bestaat uitsluitend uit Vlamingen.
Hij is er het hart van in dat hij telkens Vlamingen moet benoemen als onderofficier. Ter vervanging van de gesneuvelden. Waarom zit ik hier achter de IJzer, waarom krijg ik het bevel niet over een bataljon in de Ardennen, vraagt hij zich af. Hij staat er niet bij stil dat de Duitsers het Franstalige  gebied ( er bestond toen nog geen taalgrens ) overrompeld hebben. En overal in dorpen en steden bloedbaden aangericht hebben…

“ De Generale Staf heeft mij opgedragen een verkennereenheid uit te sturen achter de frontlinie. De bedoeling is om een Duitse officier gevangen te nemen en die naar het hoofdkwartier te brengen. We hebben inlichtingen nodig over de vijand. Hun wapens en getalsterkte. Zijn er nog vragen?”zegt de kolonel.
“ Wanneer moeten die verkenners in actie treden, mon colonel?”vraagt luitenant Pierre Carpentier.
“ Vannacht om middernacht. Er is geen maan en ’t gaat regenen. Een betere dekking is er niet…”zegt de kolonel.

Emiel Verschaeve heeft er zo z’n bedenkingen bij. Die Duitsers zijn ook niet achterlijk, die zullen wel uitkijkposten overal geplaatst hebben. Maar kom, denkt hij, hij heeft al voor hetere vuren gestaan. Hij zegt tegen luitenant Carpentier dat hij de verkenners wil leiden. De luitenant twijfelt. Als het misloopt, is hij z’n trouwe en beste sergeant kwijt. Voor de luitenant is Verschaeve onvervangbaar, voor de kolonel de zoveelste in de rij die gesneuveld of gevangen genomen is. Emiel kijkt z’n luitenant doordringend aan. Z’n ogen gloeien in z’n kassen. Z’n fanatisme duldt geen ‘ neen ‘ en nog minder een ‘ non ‘…

Poelkapelle middernacht…

Emiel Verschaeve en z’n groep van vijf verkenners sluipen onder de prikkeldraad. Bevinden zich nu in niemandsland. Achter de stellingen van de Duitsers horen ze heimatliederen zingen. Begeleidt door een accordeon. Die zitten daar te feesten alsof er geen oorlog aan de gang is, denkt Verschaeve. Nog twintig meter en ze zijn bij het bos. Ze kruipen over rottende lijken, de geur is niet harden. Duitsers en Belgen, verenigd in de dood. Als broeders…
Er loopt een hond tussen de lijken. Waar komt die vandaan, denkt Verschaeve. Hij doet teken aan z’n verkenners dat ze stil moeten blijven liggen. één verkeerde beweging en die hond zal hen verraden. De hond komt nu in hun richting, nog een paar meter. ’t Is verdomme een Duitse herdershond, zegt Verschaeve tegen zichzelf. Z’n hand glijdt naar z’n bajonet, neemt hem in de hand. De hond snuffelt nu aan de helm van Verschaeve. Gaat achteruit. Die is niet dood, lijkt hij te denken. Hij kwispelt. Blaft alsof hij blij is een levende te zien. Kloothond, denkt Verschaeve. Zijn hand schiet naar voor, de bajonet plant zich in de borstkas van de hond. Een gereutel en dan stilte. Weer een Duitser minder, denkt Verschaeve…

De Duitsers hebben blijkbaar de hond horen blaffen. Er gaan zoeklichten aan, die langzaam maar zeker hun richting uitkomen. We moeten hier weg, voor de hel losbarst, denkt Verschaeve. Hij schat de afstand in tot aan het bos. Hij ziet enkele meters van het bos een diepe krater. Dat is misschien hun redding, als ze die bereiken voor het zoeklicht op hen schijnt…

©GoNo




donderdag 7 augustus 2014

Wie is er hier gek?



Hij is terug. Nee, niet de Sint, maar een andere Turk die ze niet alle vijf meer op een rijtje heeft. Doet overigens geen vlieg kwaad. Iedere keer als ik hem zie, vraagt hij mij of ik getrouwd ben. Ik heb er het raden naar waarom. Wat ik wel al te weten gekomen ben, uit zijn mond, is dat z’n vrouw op vakantie in Turkije verdronken is in het zwembad van ’t hotel. Volgens een autopsie aldaar, zou ze overleden zijn aan een hartstilstand. Ze hebben haar begraven op ’t kerkhof in het dorp waar ze beiden vandaan kwamen…

Ik dacht dat hij daar gebleven was want hij heeft er een huisje, dat hij begin de jaren zeventig gekocht heeft met het geld dat hij verdiend heeft in de koolmijnen van ons vaderland. Na meer dan veertig jaren in België, spreekt hij nog altijd gebrekkig Vlaams, doorspekt met woorden waarvan ik geen bal versta. Maar kom, ik ken er nog zo, die nog altijd niet deftig kunnen schrijven laat staan lezen…

Hij is terug. Een beetje grijzer geworden en z’n ogen ietsje doffer. Maar nog altijd even vriendelijk. Hij biedt me een glaasje rode wijn aan in de Colruyt. Ik lust geen rode wijn, mag het ook niet drinken van m’n dokter, die zelf een wijnkelder bezit om u tegen te zeggen. Ik probeer hem uit te leggen dat het niet mag van m’n hooggeleerde specialist in hartzaken. Aan m’n gebroken hart destijds kon hij weinig doen, hij verwees me naar een psychiater, die mij op z’n beurt verwees naar een psycholoog. Ik heb toen maar een abonnement genomen op de “ Dag Allemaal”. Onder de toenmalige rubriek ‘ Hartproblemen’ vond ik even veel tips en ’t was een pak goedkoper dan de praatjes van die psycholoog…

Hij kijkt me niet begrijpend aan. Is hij nu in z’n eer gekrenkt? Ik weet het niet en loop verder. Ik ben in de koelkamer waar de groenten-en fruitafdeling is. ik sta te twijfelen of ik nu die kersen ga kopen of niet. Ze lijken me nogal duur uit te vallen. Zaterdag is het markt, misschien zijn ze daar goedkoper. Of juist niet hé? Iemand tikt op m’n schouder. Ik draai me om en kijk recht in ’t gezicht van Turkie ( ik ken z’n naam niet, dus heet ik hem maar Turkie hé ). Hij biedt me een stukje watermeloen aan. Deze keer kan ik niet weigeren, ik neem het dus aan. Veel water, weinig meloen, denk ik dan. Ik kan evengoed een fles water met toegevoegde suikers en meloensmaak kopen. Turkie doet z’n best en eet de helft van de schaal leeg. Om vervolgens zich te goed te doen aan de kersen die er ook liggen als proeverij. Nu biedt hij me een kers aan. ’t Is gratis en waarom niet hé? Ik proef. ’t Zijn verdomme zure kersen. Maar ik verbijt de neiging om die kers uit te spuwen, een vriendelijk gebaar moet men koesteren…

Ik hoor een rekkenvuller zeggen tegen z’n collega dat die gek er weer is. Wie, vraagt z’n collega-rekkenvuller. Die gek die hier alles opvreet. Ik heb hem al duizend keer gezegd dat het fruit om te proeven niet alleen voor hem dient, maar hij doet alsof hij me niet verstaat. ’t Is een buitenlander hé? Nee, ’t is een binnenlander zoals jij en ik, hij woont hier al langer dan jij hier rondloopt. Opeens voel ik de drang om hem in bescherming te nemen. Het op te nemen tegen die twee onnozele rekkenvullers. Maar ze zijn al verdwenen nog voor ik m’n mond kan opendoen. Ik sta te dralen voor de druiven. Weer twijfel ik of het wel een goed idee is ze nu te kopen. ’t Fruit mag dan wel gezond zijn, maar ’t is niet zo gezond voor m’n portemonnee. Ik moet er dan nog rekening mee houden dat er zondag bezoek zal komen van m’n teerbeminde kleinkinderen. En die lusten ook fruit en zeker druiven. Ach kom, denk ik, als ik elke dag vijf sigaretten minder rook, heb ik de prijs van een kilo druiven zo terug verdiend. Nee, tien sigaretten minder, dan kan ik twee kilo druiven kopen. Zijn m’n kleinkinderen ook weer tevreden dat de bompa aan hen heeft gedacht. De buikpijn nadien is voor hun eigen rekening, ’t moest maar zo lekker niet zijn hé?

Turkie doet zich nu te goed aan de druiven. Die kerel heeft een gezonde eetlust, moet ik zeggen. Ik ben een beetje gegeneerd in z’n plaats. Hij kijkt naar mij, wrijft over z’n buik. Lekker hé, vraag ik hem. Mmmmm, is z’n antwoord. Dus zijn ze inderdaad lekker. Hij kan het weten, hij is een specialist ter zake. Ik verdwijn uit de koelkamer. Krijg bijna een klop van de hamer, want het temperatuurverschil is toch wel groot. Niet verwonderlijk dat de helft van het publiek hier rondloopt met een snotvalling. Ik doe de rest van m’n boodschappen, betaal, ’t si te zeggen, ik wil betalen met m’n bankkaart, maar die weigert om mee te werken. Ongeldige bankkaart verschijnt er op het schermpje. Opnieuw proberen, deze keer moet het lukken. Het lukt dus…..niet. De rij aan de kassa begint ongeduldig te worden. Ik ook. Shana, de kassierster neemt de kaart uit de terminal, wrijft er mee over haar blauwe standaarduitrusting en steekt ze terug in de gleuf. Van gleuven kent ze iets, gezien de handeling waarmee ze het doet. Waarom denk ik plots aan een andere gleuf? ’ t Aard van ’t beestje? En kijk, wonder boven wonder, m’n kaart doet het terug. Wordt aanvaard in de gemeenschap van de consumptie. Ik haal opgelucht adem. Vraag met een grijnslach aan Shana of ze toevallig ook niet m’n pincode kent. Dat meen je niet, zegt ze. nee, dat meen ik dus niet, ’t was maar om te lachen. Ik reken af. De wachtrij werpt me boosaardige en dodelijke blikken na. ’t Zal me worst wezen, denk ik dan…

Ik ben m’n boodschappen aan het inladen. Netjes verdelen over twee boodschappentassen. ’t Is een kunst, maar ik moet wel anders loop ik niet in evenwicht en wordt m’n ene arm langer dan de andere. Turkie staat nu aan z’n fiets. Druk bezig met het proberen om een kartonnen doos op z’n bagagerekje te binden met een snelbinder die duidelijk te kort is. Telkens hij denkt dat hij het voor elkaar heeft, schiet dat rotding terug los. Hij vloekt in het Turks, althans dat denk ik toch. ’t Kan evengoed een schietgebedje zijn tot Allah. Ik moet m’n lach inhouden, ’t is ook geen zicht hé? De doos, met z’n boodschappen, goedkoop bier en even goedkoop energiedrankjes, schuift nu van z’n fiets. Hij probeert het zaakje nog te redden, maar is te laat. De blikjes drank rollen over de parking. Hij kijkt er verweesd naar. Een paar kinderen rapen de drankjes op. Ik zie er eentje een drankje wegmoffelen in het winkelkarretje van z’n mama. Die doet alsof haar neus bloedt. Turkie bedankt de kinderen. Ik besluit hem te helpen met z’n kartonnen doos. Samen , eendracht maakt macht, krijgen we de snelbinder rond de doos. Of hij het zal houden, is een ander paar mouwen…

“ Madam, kindje gestolen van mij…”hoor ik Turkie zeggen tegen de mama van de kleine schelm.
“ Wablief? Gij zijt zo gek als een achterdeur…”zegt de mama.
“ Kindje blikje genomen, niet van hem, maar van mij…”zegt Turkie op vriendelijke toon.

Ik twijfel of ik me moet moeien met hun discussie…

“ Zeg oude gek, ge gaat m’n zoontje toch niet beschuldigen van diefstal hé? Ga terug naar uw land en laat werkende mensen gerust…”zegt de moeder, duidelijk kwaad.
“ Madam, blikje ligt daar in karretje…”zegt Turkie en wijst het blikje aan.
“ Blijf met uw vieze poten uit m’n karretje of ik bel de politie…”

Turkie kijkt me aan alsof hij steun zoekt. De mensen op de parking beginnen de ruzie in ’t snotje te hebben. Ik hoor dat er al zijn die partij trekken voor de vrouw. Zonder te weten waar het om gaat. Er bestaat nog solidariteit onder de autochtone bevolking, denk ik dan. Zij het dan in negatieve zin…

Een rekkenvuller die de kartonnen dozen aanvult op de parking, komt aangelopen. Blij dat hij van z’n toch wel zware job eventjes verlost is. Wat scheelt er, vraagt hij in een poging z’n gezag op de parking te laten gelden. Turkie zoekt achter z’n woorden. De vrouw niet en doet haar verhaal. Wacht hier, ik roep de filiaalhouder, zegt de dozen-rekkenvuller…

De filiaalhouder komt op een drafje aangelopen. Met in z’n kielzog nog twee medewerkers. Personeel genoeg, denk ik, ze zouden beter ervoor zorgen dat hun rekken op tijd aangevuld zijn…

Turkie zegt dat het blikje van hem is. Wijst het aan in het karretje. Laat ook de andere blikjes zien in de kartonnen doos op z’n fiets. De filiaalhouder vraagt aan de dame of ze haar kasticket nog heeft. Ja dus. De filiaalhouder controleert het ticketje. Mevrouw, er staan geen blikjes energiedrank op, hoe legt ge dat uit? Ze staat met haar mond vol tanden. Ik ga geen ruzie maken voor een blikje van 39 cent, hier onnozelaar, hier heb je uw blikje en stik erin hé, zegt ze met een woedend gezicht. Turkie neemt het blikje aan en bedankt haar vriendelijk. Compleet gek, zegt de vrouw tegen de omstanders. Ze krijgt nog gelijk ook…

“ Hier voor jou…” zegt hij en hij stopt het blikje in m’n hand.
“ Maar dat hoeft toch niet?”
“ Beetje energie goed voor jou. Jouw madam blij zijn. Drank goed voor kindjes maken…”zegt hij met een grijnslachje.

Ik neem het aan. Voor kindjes maken is het te laat, maar een beetje energie kan nooit geen kwaad. Hij passeert me op z’n fiets. Gezwind en al fluitende. Wie is er hier gek, denk ik plots…

©GoNo


maandag 4 augustus 2014

Herdenking…




Verloren in de tijd
staan ze netjes op een rij
duizenden witte kruisen
zelfs de vogels zingen er niet
niemand die het hoort of ziet…

eenmaal per jaar
staan we stil, ingetogen
een bloemenkrans gelegd
bij ’t Gesneuveldenmonument
van soldaten die niemand nog kent…

de klokken luiden
honderd jaar zijn voorbij gegaan
nooit geen oorlog meer
de kerk zit vol met prominenten
die alleen denken aan hun centen…

laat ons herdenken
wat het betekende
voor de vaders en moeders
die hun kind nooit meer terug zagen
die zelfs na hun dood zich afvragen:

“ Waarom, zeg mij waarom?”

©GoNo






Herdenkingen…




Ze mogen beginnen stoppen met al die herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog. Die oorlog is begonnen honderd jaar geleden. In 2018 gaan we het einde van die oorlog herdenken. Oud-strijders zijn er al lang niet meer. ’t Is nu al zover gekomen dat ze de kleinkinderen laten opdraven. Waarom oorlogen herdenken? Omdat het nooit meer zou gebeuren? Nog niet zo lang geleden stonden delen van ex-Joegoslavië ook in brand hé? Werden er moslims en evengoed katholieken vermoord. Vrouwen en kinderen!
Volstaat het niet om bloemenkransen neer te leggen aan de monumenten voor de gesneuvelden? Die jonge mensen die allemaal sneuvelden voor de zogenaamde vrijheid en vaderland, wat hebben die eraan? Wat hebben hun nabestaanden hier aan? Er liggen nog meer dan tweehonderd skeletten onder de puinhoop van het platgebombardeerde fort aan de kanten van Luik. De koning heeft het, na honderd jaar, uitgeroepen tot Nationale Begraafplaats. Zo lang duurt het hier om de gesneuvelden nationale eer te bewijzen…

Al die herdenkingen, beginnen meer en meer te lijken op één grote commercie. Zet uw land eens in de kijker hé? Nooit geen oorlog meer? Dat zeiden ze in 1939 ook, toen ze de Eerste Wereldoorlog herdachten, ergens aan de IJzer. De Duitsers stonden toen al in hun achtertuin. De volgende uitgebreide herdenking zal volgend jaar zijn. Het einde van de Tweede Wereldoorlog zal dan juist zeventig jaar geleden zijn. De oud-strijders van die oorlog kan men ook al op vijf vingers beginnen te tellen. Maar geen nood, we zullen de kinderen en kleinkinderen wel in de bloemetjes zetten. Per slot van rekening zijn het hun vaders en moeders die geholpen hebben die oorlog te winnen hé?

Ik vraag me af waarom al die veldslagen tegen de Romeinen niet herdacht worden. Zonder die Oud-Belgen was er toch geen sprake van ons vaderland? Ze hebben toch de basis gelegd van onze onafhankelijkheid in 1830? Waarom niet de gesneuvelden van die onafhankelijksstrijd herdenken? De Belgische Revolutie telt toch ook veel doden? Zo proper was die oorlog tegen de Hollanders nu ook weer niet hé? Veel monumenten die verwijzen naar die strijd zijn er niet. Vraag aan de jeugd eens wat er gebeurd is in 1830. De overgrote meerderheid zal zeggen dat België gewonnen heeft met 2-0 tegen de Hollanders. Een voorvader van Marc Wilmots was toen coach van de Belgen. De Rode Duivels, die toen nog de Tricolore Duivels noemden, hebben pas gewonnen na verlengingen….

Dankzij de inzet van al die jonge soldaten leven we nu in een vrij land. Zeggen al die hoogwaardigheidsbekleders. Een vrij land, dat gedicteerd wordt door banken en de multinationals. We mogen vrijuit spreken, als het maar in het kraam van de politiek- correcten past. Kleur niet buiten de lijntjes of je komt in het verdomhoekje terecht. Zegt men z’n mening over minderheden die zich niet willen aanpassen aan onze cultuur, dan krijgt men een klever van racist opgeplakt. Dus wat doen we? We zwijgen als vermoord. Hebben we hier nog wel recht op een eigen mening? Hoe kan men vrij zijn als er elke dag nieuwe regeltjes en wetten uitgevonden worden om ons in ’t gareel te doen lopen? Hoe meer geld men heeft, hoe vrijer men is. Was tijdens de heerschappij van de Romeinen al zo. En ’t is nu nog zo. De zogenaamde elite heeft het voor ’t zeggen. Zij, die geboren zijn in een rijke wieg. Na de Tweede Wereldoorlog is er geen enkele staalbaron veroordeeld geweest voor de misdaden begaan tegen de mensheid. Zonder het staal voor de kanonnen en tanks, kon Hitler geen oorlog beginnen hé? Ford, ja die van de automobielindustrie, was een overtuigend antisemiet. Steunde Hitler openlijk. Pompte miljoenen dollars in de nazi-schatkist. Werd daarvoor beloond met het IJzeren Kruis, door Adolf hemzelf. Werkte dus mee aan de opbouw van een leger, dat heel Europa in het verderf zou storten. Is bij mijn weten nooit veroordeeld geweest als oorlogsmisdadiger. Idem voor ene Von Braun. Door zijn raketten, de zogenaamde vergeldingswapens, stierven duizenden onschuldige slachtoffers. Hoe hypocriet kan men zijn, om de ene aan de galg te hangen en de andere een luilekkerleventje te geven? Dat men die gangsters van het Derde Rijk opgeknoopt heeft tot daar aan toe, maar ze hadden de lijn moeten doortrekken. Logisch gezien zouden ze alle burgers van Duitsland opgeknoopt moeten hebben. Ze stonden allemaal achter hun Fuhrer. Maar dat ging niet. Bij gebrek aan touw en ook omdat men dan geen natie meer gehad zou hebben hé?

We gaan nog wat gesneuvelden herdenken. Bloemenkransen neerleggen aan monumenten. Hoogdravende woorden uitspreken die men ’s anderendaags vergeten is.De wereld draait z’n rondjes. Met of zonder oorlogen. Wat vandaag gebeurt is morgen geschiedenis. En morgen staat er weer een dictator op, die blindelings gevolgd wordt door een bende debielen. Een dictator die met z’n tot de tanden gewapende volgelingen de macht in handen neemt. En wij? Wij keken er naar en vroegen ons af hoe het zover kunnen komen is…

Na de val van de dictator zullen we onze doden herdenken…

©GoNo