Een doordeweekse zondagmorgen...
Geen zon deze morgen op m’n balkon. ’t Is zelfs frisjes voor de tijd van
’t jaar. Af en toe moet ik rillen. Ik sta hier dan ook in een T-shirt, alsof
het al 25° graden is. M’n eerste sigaret, wachtend op m’n bakje troost. Ik controleer
m’n planten en bloemen. Kat heeft weer haar best gedaan. Een paar bloembladeren
vertonen duidelijk bijtsporen. Al bij al, valt het nog mee. M’n aardbeien, niet
te verwarren met aambeien, beginnen eindelijk te groeien. Ze staan vol witte
bloempjes. Ieder bloempje zou normaal gezien een aardbei moeten worden. Tot nu
toe, de enige plant waar de kat vanaf gebleven is. Ze lust die blaadjes niet,
denk ik…
Ik wil ook groenten kweken, maar m’n balkon is er te klein voor. Alle
dagen een vers eitje? Nee, ook voor een paar kippen is er geen plaats. Laat
staan voor een koe, die enkele liters melk produceert. Een appartement heeft
toch zo z’n beperkingen, vind ik. Een volwaardig boerenleven kan men er niet
leiden. Het genot van ’s morgens het gras af te doen op m’n balkon zit er ook
al niet in. Niets dat beter ruikt dan vers gemaaid gras hé? Vind ik toch hé?
Een vriend van mij heeft een daktuin aangelegd. Ik ben er eens gaan
kijken. Eerlijk gezegd, verbaasde het me hoe creatief die kerel omgesprongen is
met de toch wel beperkte ruimte. Je waant je in een grote tuin op de begane
grond. Hij heeft zelfs appelboompjes staan. En ze bloeien nog ook. Hij liet me
z’n moestuintje zien. Alles onderverdeeld in bakken. Kropsalade, tomaten in een
miniatuurserre, ajuin, worteltjes en noem maar op. Ik heb er evenveel werk aan,
als toen ik nog een echte tuin had, zegt hij mij. Maar jongen toch, dit is een
echte tuin, ik ben jaloers op je, zeg ik hem. Het moet heerlijk zijn, om vroeg
in de morgen hier te ontbijten. Omgeven door bloemen en planten, die je met
noeste arbeid zelf geplant hebt. Het is ook een soort van buffer tegen al het
lawaai dat van de straat komt. Je hoort hier bijna niets, alleen de vogels die
kwetteren en het gezoem van enkele bijen. Ook de vlinders, die men minder en
minder ziet, hebben hun weg naar z’n daktuin gevonden. Ik kan er alleen maar
van dromen…
Ik sta nog steeds op m’n balkon, met m’n overpeinzingen in het ijle te
staren. Dromend met m’n ogen open. Een tweede sigaret rokende. Routine, een
automatisme waar ik zelfs niet meer bij stilsta. M’n kat brengt me terug naar
de realiteit van m’n aards bestaan. Hé, denk ik, ik ruik geen koffie? Zit m’n
neus soms verstopt? Wacht even, kattenkop, je krijgt je eten. Als je baasje z’n
koffie heeft gehad hé? Ieder op z’n beurt, zoals bij de belastingen.
Ik ga naar de keuken. Zo kan ik nog lang wachten op de geur van verse
koffie. Ben vergeten op het knopje te duwen. Kan gebeuren hé? Kat heeft geluk,
krijgt haar eten nu al. Wat een slokop is me dat. Ze doet me altijd denken aan
een hond. Die slokken ook alles binnen op vijf minuten tijd. Zo, buikje vol, nu
is het wasbeurt. Dame Kat moet er een beetje deftig uitzien. Al was het maar om
op de vensterbank de wilde katten te verleiden. Er lopen er hier meer en meer
rond. Met de nodige nachtelijke vechtpartijen als gevolg. Geen katjes om zonder
handschoenen aan te pakken, die verwilderde katten…
Koffie is klaar. Ik nog niet. Ik moet mij eerst ontdoen van de nodige
slijmen, die zich opgehoopt hebben in m’n longen. Als ik m’n derde sigaret
opsteek, krijg ik een automatische hoestbui. Een teken dat m’n longen zeggen:
tot hier en niet verder. Het dagelijkse ritueel van boven de wc-pot hangen en
m’n ziel uit m’n lijf te spuwen. Tranen vloeien uit m’n ogen. Ik zie
sterretjes. Hoor m’n bloed in m’n oren suizen. De lijdensweg van een verstokte
roker. Een verslaving die me vroeg of laat fataal zal worden. Iedere morgen
neem ik me voor om te stoppen met roken. Maar na het verwijderen van de
slijmen, doe ik rustig en lustig verder. Zoals nu. Ik slurp van m’n koffie,
geniet van de rust. Steek nog een sigaretje op, dat hoort er nu eenmaal bij,
maak ik mezelf wijs…
Kat ligt nu op de zetel. Ligt me aan te staren. Aan wat zou die kat nu
denken? ’t Zijn en blijven mysterieuze beesten hé? Haar oogjes doen moeite om
open te blijven. Ze kijkt me nu aan met één oog. Ziet waarschijnlijk een halve
wereld. Het grootste deel van haar leven, brengt die kat door met slapen.
Teruggetrokken in haar eigen droomwereldje. Ook een manier om de realiteit te
ontvluchten…
Ik maak een beschuitje klaar. Eentje met chesterkaas. Moet van de
dokter, ik mag m’n pillen niet nemen op m’n nuchtere maag. Ik moet die beschuit
naar binnen wringen. Ben het niet gewoon om zo vroeg te eten. De chesterkaas
smaakt naar rubber en plastic. Doorspoelen met koffie. ’t Verzacht de pijn en
het leed. Dan is het tijd om pilletjes te slikken. Twee kleintjes en een grote.
Binnenslikken met een glas water. Die kleintjes gaan vlot binnen, die grote is
een ander paar mouwen. Ik moet ervan kokhalzen. Krijg er braakneigingen van.
Die pil blijft plakken ergens van achteren aan m’n gehemelte.
Iedere morgen zeg ik dat ik die grote pil in tweeën moet doen, iedere
morgen vergeet ik het. Ik leer het nooit…
M’n onderbuur laat z’n honden uit. Hij heeft er twee. Eerst één, maar
omdat dat beest geen speelkameraadje had, is hij er nog eentje gaan halen in
z’n thuisland Hongarije. Brave man, alleen vraag ik me af of het wel
verantwoord is om twee honden te houden in een appartement. ’t Zijn ook geen
kleine hondjes. Langs de andere kant, je hoort ze bijna nooit blaffen. M’n kat
miauwt meer dan die honden blaffen. Dus leven en laten leven hé? Z’n twee
kinderen en vrouw lijken gelukkig, en da’s ’t voornaamste. En hij zegt iedere
mogen, als hij vertrekt naar z’n werk, een goedemorgen. Wat van velen niet kan
gezegd worden…
Ik zet de tv aan. Is er nog iets nieuws gebeurd? Zo te horen en te zien
is alles nog bij ’t oude gebleven. Oorlog, een rampje hier en daar, en voetbal.
Ik kijk ernaar met een half oog. In navolging van m’n kat. Ik moet nu ook
moeite doen om m’n ogen open te houden. Ik haal het weerbericht niet meer. Als
ik m’n ogen terug opendoe, zijn ze al opnieuw begonnen met het nieuws. Een
herhaling van een herhaling. Straks ga ik naar de bakker. De zogenaamde warme
bakker. Ooit heb ik eens de warme bakkerin vastgenomen, zuiver om te voelen of
ze wel degelijk warm was. Het leverde me bijna een gratis slagroomtaart op in
m’n gezicht. Niet van de bakkerin, maar van de bakker. Een jaloerse bezitterige
vent, die niet kon lachen. Dik van het vreten van z’n eigen taartjes en andere
suikergoed. Ook een verslaving, denk ik dan…
Drie pistolets en 150
gram vleessalade. Da’s m’n ontbijt zo rond een uur of
elf. Terwijl ik naar Ghostfinders zie op SyFy. Een programma, je raadt het
nooit, waarin ze op zoek gaan naar geesten. Het blijft me boeien, ook al heb ik
nog geen enkele geest gezien. Misschien ligt het aan m’n bril hé? En die
stemmen uit het hiernamaals, zijn ook niet veel soeps. Die horen altijd iemand
iets zeggen. Ik hoor alleen een geruis en soms een gezoem. Maar dat ligt voor
de hand. In een verlaten gebouw zal je altijd wel iets horen. Een rat of een
muis die ergens rondtrippelt is daarom nog geen geest hé?
Zondagochtend. Een gewone dag, zoals er zoveel zijn in een jaar. Niets
om je druk over te maken, laat staan om er een verhaaltje over te schrijven hé?
©GoNo