GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

maandag 3 december 2012

Was ik maar in de Middeleeuwen geboren…





De eerste sneeuw is in Hoboken gevallen en iedereen loopt al steen en been te klagen. Ze stappen uit hun verwarmde wagen op de parking van de Colruyt en doen alsof ze aan het shoppen zijn op de Noordpool. Een verdwaalde dakloze, denk ik toch, staat aan de ingang met een bekertje te rammelen om de aandacht te trekken op z’n armoedig bestaan. Iedereen loopt hem voorbij, keuren hem geen blik waardig. ’t Is koud en we hebben geen tijd hé? Moet ik nog medelijden hebben met zulke mensen? Er is eelt op m’n ziel en geweten gekomen, zoveel is zeker. Vroeger zou ik m’n laatste centjes gegeven hebben, maar nu? Ik twijfel steeds meer en meer aan de noodzaak om die zogenaamde arme mensen te ondersteunen. Er zijn voldoende opvangcentra die met ons belastinggeld open gehouden worden…
Gisteren stond je hier ook al, zegt een dame met pelzen frak aan. Een bontmuts op haar geblondeerde haar vervolledigt het plaatje. Ik houd niet van madammen met een bontjas, zong Urbanus, madammen met een bontjas zijn gemeen…De man kijkt haar niet begrijpend aan. Ik ook. Gisteren was het zondag, bij m’n weten is de Colruyt ’s zondags niet open. Of heb ik iets gemist? Toch maar even navraag doen straks bij m’n lievelingscassière…
De man rammelt nog eens met z’n bekertje. De vrouw haalt haar gepoederde neus op. Ga toch uit weg, mens, je belemmert m’n doorgang. Ze draait zich om naar mij, zegt met schorre stem: “ dat heb je, als ze iedereen hier zomaar binnen laten…” Moet ik haar nu gelijk geven of niet? Ik weet het niet, als men zelf slachtoffer is van die crisis is men nogal vlug geneigd om alles op asielzoekers of minderbedeelden te steken hé? Ik vraag haar beleefd om opzij te gaan, ‘k heb geen zin in een gesprek dat op niets zal uitlopen. Een vriendelijke Coltuyt-bediende maant de man aan om weg te wezen. Er zijn reclamaties van klanten, naar het schijnt. Da’s de eerste keer dat ik hier in dit filiaal zo iets hoor. Een nieuw beleid? Straks bellen ze nog de politie, wegens overlast…
Ik ga naar binnen, doe m’n boodschappen met wrang gevoel en als ik buitenkom is de man verdwenen. Het sneeuwt nu nog wat harder, ik haast me om alles in m’n boodschappentassen te laden. Mag ik uw karretje, hoor ik achter m’n rug vragen. Ge moogt het zelfs meenemen naar huis, ’t is toch van mij niet, zeg ik op vriendelijke toon. Het oude vrouwtje is me eeuwig dankbaar…
Ik verlaat de parking en bots op de man met z’n bekertje. Dezelfde man, maar op een andere plaats. Naast mij stopt de gebontjaste vrouw, ze draait haar raampje naar beneden. Wenkt de man. De man stapt op haar toe, een beetje schuchter. Ik zie hoe ze een briefje van tien euro in z’n bekertje stopt. Ik ben verbaasd, je zou voor minder hé? Er is nog goedheid in deze harde wereld, denk ik. Ik stop vijf euro in z’n bekertje. Meer kan ik niet missen. Je hebt een goede daad gedaan, zeg ik tegen de dame in de bontjas. Ze knipoogt, wat haar plots een stuk sympathieker maakt. Achter haar wagen vertonen de andere chauffeurs een lichte vorm van frustratie, ze belemmert de doorgang. Voor de zoveelste keer, denk ik, maar ’t is haar bij deze vergeven. De politiecombi stopt op het rijwielvak, ze stappen met drie uit. Gaan recht naar de man. Drie flikken voor één man, die niets misdaan heeft? Bart De (Z)Wever heeft gezegd dat er nul-tolerance komt als hij zou verkozen worden tot burgemeester. Doorlopen, zegt een jonge poltieman, die z’n eerste snorretje laat groeien, kwestie van er stoer uit te zien. Warom zou ik moeten doorlopen, de straat is een openbare gelegenheid en van iedereen. Ik doe helemaal geen aanstalten om op zulk bevel in te gaan. De pot op, denk ik. Ik blijf staan waar ik sta. De man kijkt me hulpeloos aan. Ik hem ook. Taferelen uit een ver oorlogsverleden, waarbij ik denk aan de Gestapo. Ieder z’n job, maar dit is er ver over. Aan overkant roepen enkele Marokkanen iets van “ vuile flikken…” terwijl ze de tram opstappen. Ik waag het erop om te vragen wat die man misdaan heeft. Had ik niet gezegd om op te krassen, antwoordt snorremans. Dat had je inderdaad gezegd, maar ik ben een vrij man die zich vrij mag bewegen op het Europees grondgebied of niet soms? Duidelijker kan ik haast niet zijn, met het risico op een proces-verbaal wegens smaad en rechtsbelemmering. Ze duwen de man in de combi, rijden met loeiende sirene net rijwielpad af. Bijna pal tegen een wagen, die uit alle macht moet stoppen. Het sneeuwt niet meer, het regent nu. Ik ben kwaad. Op wie of wat weet ik niet. Op deze harde wereld? Op mensen die aan machtsmisbruik doen? Op mezelf, omdat ik meer en meer m’n grote bek niet meer opendoe? Straks nemen ze nog z’n vijtien euro af, want bedelen is bij wet verboden…
Ik ben twee minuten thuis als de bel gaat. Dingdong, dongding…” Ik kijk door het raam. Drie Getuigen van Jehova. ‘t Is lang geleden dat ik die hier nog gezien heb, denk ik. Die komen weer eens de ondergang van de wereld voorspellen. Vroeg of laat moeten die kerels wel gelijk krijgen hé? Toch binnen een goeie vier à vijf miljard jaar..
Ik weet het al, de wereld zal vergaan op 21 december dit jaar, dus is het zinloos om lid te worden van uw clubke, roep ik naar beneden. Mogen we naar boven komen, vraagt er ene. Ik begin zin te krijgen om de politie te bellen wegens een flagrante schending van m’n privacy. Want uiteindelijk staan die heerschappen hier ook te bedelen hé? Ik gooi m’n raam dicht, ’t is te koud en de warmte vliegt langs het open raam naar buiten. Een minuut later gaat de bel opnieuw. Dingedong, dongeding…
Voor de tweede maal doe ik m’n raam open, wat nu weer. Ondertussen is m’n kat erin geslaagd de folie van m’n braadworsten te verwijderen. Nu haar nog leren om alles in driepvieszakjes te steken, is m’n bedenking, terwijl ik een welgemeende vloek laat horen.
Mogen we naar boven komen, vraagt een Getuige. Die weet ook van geen ophouden, denk ik. Ga en vermenigvuldig u, m’n kinderen, het Koninkrijk Gods wacht op u, roep ik door het raam. Ze halen hun schouders op. Zoveel zin in het Koninkrijk Gods hebben ze blijkbaar niet. In de middeleeuwen gooiden ze de inhoud van hun pispot door het raam. Waarom ben ik niet in die tijd geboren, vraag ik me af…

©GoNo

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage