Het geheim van Hotel “ Temps Perdu” 2
Judith, die op aanraden van enkele vrienden, naar dit hotel gekomen was, was niet de vrouw die zich snel van haar stuk liet brengen. Ze kende de verhalen door opzoekingen te doen via het internet. Een spookhotel? Maak dat de katten wijs hé? Eerst zien en dan geloven, zei de H.Thomas. maar hoe meer ze verklaringen zocht, hoe meer ze twijfelde. Niet alles kon toch fake zijn? Foto’s kan men manipuleren, filmpjes kon men zodanig in elkaar flansen dat men het onderscheid tussen echt en fictie niet meer zag. ’t Was een beetje zoals met vliegende schotels. Believers en non-believers…
Judith is een week hier en heeft nog geen spook of geest gezien. ’s Avonds gaat ze naar het dorpscafé en hoort de verhalen die de ronde doen. Over een zwartgeklede dame, die op bepaalde nachten ronddwaalt door het huis. Meestal bij volle maan. Wat een cliché, denkt ze. Maar ze houdt haar gedachten netjes voor zich. De dorpsbewoners vertellen maar al te graag hun eigen verhaal, desnoods met een schepje er boven op. Zo ook op deze pijpenstelenregende avond. Het kost haar ettelijke karafjes rode wijn van ’t huis, om toch maar meer te weten komen over die rondspokende dame.
Camille Boursin, niets te maken met de befaamde smeuïge kaas, weet er schijnbaar alles van. Hij is de autoriteit op ’t gebied van verschijningen. Beweert bij hoog en laag dat hij net als Bernadette Soubirou de H.Maagd gezien heeft. Op een zomeravond in augustus.
Camille was op die bewuste avond naar z’n vriend Jacques, de schapenhoeder, geweest. Jacques woonde afgelegen in een aftandse boerderijtje. Geerfd van z’n ouders. Jacques is een natuurmens, altijd geweest. Dat z’n boerderijtje er uitziet als ruine, overwoekerd door onkruid, kan hem geen barst schelen. Je zou het niet zeggen, maar Jacques heeft geld genoeg. Verkoopt al jaren schapen aan de allochtone bevolking in de grote steden. Door mond- aan- mondreclame heeft hij al lang z’n schaapjes op ’t droge. Hij telt geen schaapjes meer om in slaap te geraken, overdaad kan soms schapen, pardon, schaden. Na ettelijke flessen zelfgebrouwen rode wijn, wordt het stilletjesaan tijd om op te krassen. Camille is lichtjes aangeschoten, als hij de terugweg naar huis neemt. Aan de tweesprong gekomen, met tussenin het kapelletje me de Moeder Gods, wordt hij overvallen door de plotse drang om z’n overvolle blaas te ledigen. Tegen het muurtje. Terwijl hij, al fluitend, staat te wateren hoort hij een stem. Een vrouwenstem. Miljaarde, denkt hij, is dat nu een moment om mij te storen, vraagt hij zich af met z’n bezopen kop. Hij kijkt schichtig om zich heen, plast -en passant- op z’n broekspijpen. Zit er een vrouw in de bosjes? ’t Moet weer eens lukken, net nu hij met z’n klokkenspel in z’n hand staat. Droomt hij? Of is het de drank? Camille, Camille…Hij heeft het duidelijk gehoord. Iemand roept z’n naam. ’t Komt van de voorkant van ’t kapelletje. Camille begeeft zich naar de voorkant. En daar, omgeven door een blauwachtig licht, ziet hij een vrouw staan van bovenaardse schoonheid. De Maagd Maria. In al haar goddelijke glorie. Heeft ze iets gezegd, vragen de omstaanders in ’t café. Jawel. Wat dan? Mag ik niet zeggen, is z’n antwoord. Er komt een dag dat ik alles mag zeggen. De dorpsbewoners weten niet wat ze moeten denken. Hij vertelt het verhaal met zoveel gloed dat ze het wel moeten geloven. Camille draagt een geheim met zich mee en hij weet alleen het fijne ervan. Het tweede verhaal gaat over de zwarte dame. En deze keer had hij niet gedronken, zegt hij met veel nadruk. Judith spitst haar oren. Dit verhaal wil ze horen. Ze bestelt nog een karaf wijn van ’t huis. Straffe wijn om u tegen te zeggen. Wijn die de tongen losmaakt…
©GoNo
Judith is een week hier en heeft nog geen spook of geest gezien. ’s Avonds gaat ze naar het dorpscafé en hoort de verhalen die de ronde doen. Over een zwartgeklede dame, die op bepaalde nachten ronddwaalt door het huis. Meestal bij volle maan. Wat een cliché, denkt ze. Maar ze houdt haar gedachten netjes voor zich. De dorpsbewoners vertellen maar al te graag hun eigen verhaal, desnoods met een schepje er boven op. Zo ook op deze pijpenstelenregende avond. Het kost haar ettelijke karafjes rode wijn van ’t huis, om toch maar meer te weten komen over die rondspokende dame.
Camille Boursin, niets te maken met de befaamde smeuïge kaas, weet er schijnbaar alles van. Hij is de autoriteit op ’t gebied van verschijningen. Beweert bij hoog en laag dat hij net als Bernadette Soubirou de H.Maagd gezien heeft. Op een zomeravond in augustus.
Camille was op die bewuste avond naar z’n vriend Jacques, de schapenhoeder, geweest. Jacques woonde afgelegen in een aftandse boerderijtje. Geerfd van z’n ouders. Jacques is een natuurmens, altijd geweest. Dat z’n boerderijtje er uitziet als ruine, overwoekerd door onkruid, kan hem geen barst schelen. Je zou het niet zeggen, maar Jacques heeft geld genoeg. Verkoopt al jaren schapen aan de allochtone bevolking in de grote steden. Door mond- aan- mondreclame heeft hij al lang z’n schaapjes op ’t droge. Hij telt geen schaapjes meer om in slaap te geraken, overdaad kan soms schapen, pardon, schaden. Na ettelijke flessen zelfgebrouwen rode wijn, wordt het stilletjesaan tijd om op te krassen. Camille is lichtjes aangeschoten, als hij de terugweg naar huis neemt. Aan de tweesprong gekomen, met tussenin het kapelletje me de Moeder Gods, wordt hij overvallen door de plotse drang om z’n overvolle blaas te ledigen. Tegen het muurtje. Terwijl hij, al fluitend, staat te wateren hoort hij een stem. Een vrouwenstem. Miljaarde, denkt hij, is dat nu een moment om mij te storen, vraagt hij zich af met z’n bezopen kop. Hij kijkt schichtig om zich heen, plast -en passant- op z’n broekspijpen. Zit er een vrouw in de bosjes? ’t Moet weer eens lukken, net nu hij met z’n klokkenspel in z’n hand staat. Droomt hij? Of is het de drank? Camille, Camille…Hij heeft het duidelijk gehoord. Iemand roept z’n naam. ’t Komt van de voorkant van ’t kapelletje. Camille begeeft zich naar de voorkant. En daar, omgeven door een blauwachtig licht, ziet hij een vrouw staan van bovenaardse schoonheid. De Maagd Maria. In al haar goddelijke glorie. Heeft ze iets gezegd, vragen de omstaanders in ’t café. Jawel. Wat dan? Mag ik niet zeggen, is z’n antwoord. Er komt een dag dat ik alles mag zeggen. De dorpsbewoners weten niet wat ze moeten denken. Hij vertelt het verhaal met zoveel gloed dat ze het wel moeten geloven. Camille draagt een geheim met zich mee en hij weet alleen het fijne ervan. Het tweede verhaal gaat over de zwarte dame. En deze keer had hij niet gedronken, zegt hij met veel nadruk. Judith spitst haar oren. Dit verhaal wil ze horen. Ze bestelt nog een karaf wijn van ’t huis. Straffe wijn om u tegen te zeggen. Wijn die de tongen losmaakt…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage