Overleven is een kunst 8.
Opvoeder Marcel brengt de jongen weg. De weg loopt deze keer niet naar boven, maar recht naar beneden. Hij steekt het licht aan op de keldertrap, het ruikt er muf en een rat loopt schichtig voor z’n voeten weg. Het zijn de oude gewelven die vroeger dienst deden als cachot. Ten tijde van Napoleon, die het klooster nog gebruikt heeft als kazerne. Er is niets veranderd, alleen is er nu elektriciteit in plaats van olielampen en kaarsen. Het stinkt er naar ontsmettingsmiddelen, die de muffe geur niet kunnen verbergen. Opvoeder Marcel neemt een sleutelbos van een haak, doet de celdeur open, duwt de jongen hardhandig naar binnen.
“ Zo vriendje, nu zijn we alleen. Ga je nu nog zo een grote muil opzetten? Ik ben Decoster niet. Bij mij zal je leren luisteren hoor…”
De opvoeder trekt de jongen naar zich toe, het kwijl loopt uit z’n verwrongen mond. De jongen is niet opgewassen tegen de brute kracht van opvoeder Marcel. Hij stompt de jongen hard in z’n maag. Zo hard dat z’n pasopgegeten lunchpakketje er terug uitkomt. Op de kledij van opvoeder Marcel. Wat hem nog meer woedend maakt. Maar z’n razernij is er ene van het berekende soort.
“ Vuile vetzak, ik zal je leren…”bijt hij de jongen toe.
De knaap verbijt z’n pijn, heeft al zoveel harde slagen moeten incasseren van een dronken vader die hem gebruikte als punchbal. Probeert terug te vechten, maar ’t heeft geen zin. Opvoeder Marcel slaat hem waar hij goesting heeft. Er wel voor zorgende dat hij de jongen niet raakt op z’n gezicht. Want morgen komt de jeugdrechter. De jongen ligt te kronkelen op de grond van de pijn, heeft z’n lip kapotgebeten, het bloed vloeit over z’n kin. Opvoeder Marcel ziet het niet eens. Schopt de jongen in z’n rug…
“ Als men je iets vraagt, dan ben je gevallen…begrepen?”
Hij hoort opvoeder Marcel weggaan. Blijft liggen waar hij ligt. Hoort de voetstappen wegsterven in de gang. Plots is het stil. Hemels stil. Een klein peertje geeft een zwak licht af in z’n cel. Er staat alleen een brits van beton. Met één deken. In de hoek een plastic emmer met deksel en een rolletje wc-papier bovenop. Het is er vochtig. De jongen huilt zachtjes. Klagend jankend als een gewond dier. Hij probeert op te staan, maar gans z’n lichaam doet pijn. Ik zou willen slapen en nooit meer wakker worden, denkt de jongen. Waar is pater Siegfried nu hij hem nodig heeft? Waarom hebben ze hem niet in het Observatiecentrum gelaten? Ze hebben toch beloofd dat hij na drie maanden naar huis mocht? Waarom houden grote mensen nooit hun woord?
De jongen weet niet hoe lang hij hier al ligt. Heeft gedroomd van z’n familie. Maar z’n droom eindigde met de behaarde klauw van z’n vader die hem de zoveelste pandoering gaf. Z’n moeder verdedigde hem niet, zal het wel verdiend hebben, hoorde hij haar zeggen. Hij heeft geen tijd om er verder over na te denken want een luikje in de deur wordt opengeschoven.
“ Eten komen halen…”Kort en bondig.
De jongen probeert recht te komen, maar het gaat niet.
“ Ik kan niet rechtstaan. Help me alstublieft…”
De deur gaat open, langzaam, je weet maar nooit. Er staat een pater in de gang. Een dikke weldoorvoede pater. Pater Fernandus is verantwoordelijk voor de kelderverdieping, de “ catacomben “ zoals hij het meesmuilend placht te noemen.
“ Wat is er hier gebeurd?”
“ Ik ben gevallen…”
Pater Fernandus gelooft er niets van. Hij zet de schotel op de grond. Helpt de jongen beetje bij beetje recht. Draagt hem naar de brits. De jongen heeft verzorging nodig, zoveel is duidelijk. Hij zet de schotel op de brits, lepelt hem wat soep op.
“ Ik zal de verpleegster bellen, niet weglopen hé?” De pater wordt gewaar dat hij een kemel van formaat schiet. De jongen kan amper op z’n benen staan. En naar waar zou hij lopen? Spijts alle pijn komt er een glimlach op de jongen z’n gelaat. Daar verschiet pater Fernandus van. Hij moet plotseling denken aan Jezus Christus op z’n kruis, die z’n beulen vergaf…
©GoNo
“ Zo vriendje, nu zijn we alleen. Ga je nu nog zo een grote muil opzetten? Ik ben Decoster niet. Bij mij zal je leren luisteren hoor…”
De opvoeder trekt de jongen naar zich toe, het kwijl loopt uit z’n verwrongen mond. De jongen is niet opgewassen tegen de brute kracht van opvoeder Marcel. Hij stompt de jongen hard in z’n maag. Zo hard dat z’n pasopgegeten lunchpakketje er terug uitkomt. Op de kledij van opvoeder Marcel. Wat hem nog meer woedend maakt. Maar z’n razernij is er ene van het berekende soort.
“ Vuile vetzak, ik zal je leren…”bijt hij de jongen toe.
De knaap verbijt z’n pijn, heeft al zoveel harde slagen moeten incasseren van een dronken vader die hem gebruikte als punchbal. Probeert terug te vechten, maar ’t heeft geen zin. Opvoeder Marcel slaat hem waar hij goesting heeft. Er wel voor zorgende dat hij de jongen niet raakt op z’n gezicht. Want morgen komt de jeugdrechter. De jongen ligt te kronkelen op de grond van de pijn, heeft z’n lip kapotgebeten, het bloed vloeit over z’n kin. Opvoeder Marcel ziet het niet eens. Schopt de jongen in z’n rug…
“ Als men je iets vraagt, dan ben je gevallen…begrepen?”
Hij hoort opvoeder Marcel weggaan. Blijft liggen waar hij ligt. Hoort de voetstappen wegsterven in de gang. Plots is het stil. Hemels stil. Een klein peertje geeft een zwak licht af in z’n cel. Er staat alleen een brits van beton. Met één deken. In de hoek een plastic emmer met deksel en een rolletje wc-papier bovenop. Het is er vochtig. De jongen huilt zachtjes. Klagend jankend als een gewond dier. Hij probeert op te staan, maar gans z’n lichaam doet pijn. Ik zou willen slapen en nooit meer wakker worden, denkt de jongen. Waar is pater Siegfried nu hij hem nodig heeft? Waarom hebben ze hem niet in het Observatiecentrum gelaten? Ze hebben toch beloofd dat hij na drie maanden naar huis mocht? Waarom houden grote mensen nooit hun woord?
De jongen weet niet hoe lang hij hier al ligt. Heeft gedroomd van z’n familie. Maar z’n droom eindigde met de behaarde klauw van z’n vader die hem de zoveelste pandoering gaf. Z’n moeder verdedigde hem niet, zal het wel verdiend hebben, hoorde hij haar zeggen. Hij heeft geen tijd om er verder over na te denken want een luikje in de deur wordt opengeschoven.
“ Eten komen halen…”Kort en bondig.
De jongen probeert recht te komen, maar het gaat niet.
“ Ik kan niet rechtstaan. Help me alstublieft…”
De deur gaat open, langzaam, je weet maar nooit. Er staat een pater in de gang. Een dikke weldoorvoede pater. Pater Fernandus is verantwoordelijk voor de kelderverdieping, de “ catacomben “ zoals hij het meesmuilend placht te noemen.
“ Wat is er hier gebeurd?”
“ Ik ben gevallen…”
Pater Fernandus gelooft er niets van. Hij zet de schotel op de grond. Helpt de jongen beetje bij beetje recht. Draagt hem naar de brits. De jongen heeft verzorging nodig, zoveel is duidelijk. Hij zet de schotel op de brits, lepelt hem wat soep op.
“ Ik zal de verpleegster bellen, niet weglopen hé?” De pater wordt gewaar dat hij een kemel van formaat schiet. De jongen kan amper op z’n benen staan. En naar waar zou hij lopen? Spijts alle pijn komt er een glimlach op de jongen z’n gelaat. Daar verschiet pater Fernandus van. Hij moet plotseling denken aan Jezus Christus op z’n kruis, die z’n beulen vergaf…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage