Overleven is een kunst 3.
Hij zit aan het tafeltje, probeert over z’n leven te schrijven. In de beslotenheid van z’n cel laat hij z’n hele leven de revue passeren. Hij zit nu terug in z’n ivoren toren, met dikke muren die hem moeten beschermen. Aan de andere kant van de deur kijkt pater Siegfried door het spionnetje. De jongen staart naar het kruisbeeld, lijkt met de Christusfiguur te spreken. Pater Siegfried kan hem niet verstaan. ’t Is meer een geprevel, dat veel weg heeft van een stil gebed. Er is nog toekomst voor die knaap, denkt pater Siegfried. Eventjes laten gaarkoken in de stilte en de eenzaamheid van z’n cel. ’t Maakt allemaal onderdeel uit van de therapie die ze hier gebruiken. Bezinning noemen ze dat hier.
De boterhammen liggen onaangeroerd op de tafel. De jongen doet z’n eerste pogingen om iets op papier te zetten. De punt van het potlood breekt af. Hij neemt het potlood, probeert de punt er terug op te krijgen. Kijkt naar de deur, verwacht elk moment de pater, verwacht elk moment door elkaar geschud te worden. Bij ieder geluid dat hij hoort krimpt hij onbewust in elkaar. Hij hoort hoe een sleutel omgedraaid wordt. De deur zwaait open, pater Siegfried staat met een kannetje koffie in de cel. Uit het kastje dat in de hoek aan de muur hangt, neemt hij een plastic kommetje. In het kastje liggen ook een vork, mes en lepel, een plat en een diep bord. Alles gemaakt uit plastic. Groene plastic. De knaap had niet eens gezien dat er een kastje in z’n cel hing.
En jongen, schiet je levensverhaal wat op? Vraagt de pater op zachte toon. Geen spoor van bijtend geblaf meer. Euh, m’n potloodje is kapot, de punt is afgebroken…De knaap verwacht van nu op z’n donder te krijgen, zet zich schrap voor hetgeen komen zal. Pater Siegfried zet zich op het bed en kijkt de jongen met z’n kortgeknipte blonde haren aan. Coupe Casserole. Duidelijk het werk van de nonnen van het Observatiecentrum. Ik zal je een bic brengen, maar eerst moet je eten hé? Hij staat op, legt eventjes z’n sterke hand op de schouder van de jongen. Deze keer voelt het aan als een bemoediging. Ik kom zo terug, belooft pater Siegfried. De deur valt in het slot, de jongen is weer alleen. Die pater Siegfried is toch zo slecht nog niet, denkt hij. Hoewel z’n vertrouwen niet van die aard is om direct alles aan hem te vertellen…
Hij doet het lunchpakketje open. Een boterhammetje met kaas en ééntje met hesp. Hij bijt in de boterham met kaas. De kaas smaakt naar belegen papier. Doet de boterham open. Er zit inderdaad een papiertje tussen. Hij vouwt het open en leest: “ Ik denk aan je…en zal voor je bidden…” De jongen kijkt met verbaasde ogen naar het papiertje. Vouwt het papiertje met de weinige woorden op, steekt het als een schat in z’n broekzak. Toch iemand die aan hem denkt. Hij kijkt naar Christus. Bedankt, prevelt hij. Bedankt dat je me geholpen hebt. Hij ziet terug z’n eerste dagen in het Observatiecentrum. De totale hulploosheid, de totale afhankelijkheid van vreemde mensen. De dokters en verpleegsters die hem behandelen alsof hij een zoveelste proefkonijn is. De testen die hij willens nillens moet ondergaan. Alle dagen opnieuw. Geen eten want nuchter blijven wegens bloed moeten laten trekken. Juist op frietjesdag. De zuster levert hem af in de witgetegelde gang waar de misselijkmakende geur van ether en andere klinische producten hangt. Met klein bang hartje wacht de jongen tot ze hem komen halen. Een verpleegster zegt met een stem, die geen tegenspraak duldt, dat hij moet meekomen en een beetje opschieten. Hij is niet de enige patient vandaag hé? Patient? Is hij dan ziek? Hij mankeert toch niets, is zo gezond als een visje. Zwijgen en doen wat er gezegd wordt. Ge zijt hier niet thuis hé…
Hij wordt in een hokje geduwd. Uitkleden, onderbroekje aanhouden en wachten. Altijd maar wachten. Maar hij is gewoon om te wachten, moest hij thuis ook doen. Wachten op een teken van liefde, wachten op een beetje geborgenheid, een beetje warmte, een beetje tederheid…
©GoNo
De boterhammen liggen onaangeroerd op de tafel. De jongen doet z’n eerste pogingen om iets op papier te zetten. De punt van het potlood breekt af. Hij neemt het potlood, probeert de punt er terug op te krijgen. Kijkt naar de deur, verwacht elk moment de pater, verwacht elk moment door elkaar geschud te worden. Bij ieder geluid dat hij hoort krimpt hij onbewust in elkaar. Hij hoort hoe een sleutel omgedraaid wordt. De deur zwaait open, pater Siegfried staat met een kannetje koffie in de cel. Uit het kastje dat in de hoek aan de muur hangt, neemt hij een plastic kommetje. In het kastje liggen ook een vork, mes en lepel, een plat en een diep bord. Alles gemaakt uit plastic. Groene plastic. De knaap had niet eens gezien dat er een kastje in z’n cel hing.
En jongen, schiet je levensverhaal wat op? Vraagt de pater op zachte toon. Geen spoor van bijtend geblaf meer. Euh, m’n potloodje is kapot, de punt is afgebroken…De knaap verwacht van nu op z’n donder te krijgen, zet zich schrap voor hetgeen komen zal. Pater Siegfried zet zich op het bed en kijkt de jongen met z’n kortgeknipte blonde haren aan. Coupe Casserole. Duidelijk het werk van de nonnen van het Observatiecentrum. Ik zal je een bic brengen, maar eerst moet je eten hé? Hij staat op, legt eventjes z’n sterke hand op de schouder van de jongen. Deze keer voelt het aan als een bemoediging. Ik kom zo terug, belooft pater Siegfried. De deur valt in het slot, de jongen is weer alleen. Die pater Siegfried is toch zo slecht nog niet, denkt hij. Hoewel z’n vertrouwen niet van die aard is om direct alles aan hem te vertellen…
Hij doet het lunchpakketje open. Een boterhammetje met kaas en ééntje met hesp. Hij bijt in de boterham met kaas. De kaas smaakt naar belegen papier. Doet de boterham open. Er zit inderdaad een papiertje tussen. Hij vouwt het open en leest: “ Ik denk aan je…en zal voor je bidden…” De jongen kijkt met verbaasde ogen naar het papiertje. Vouwt het papiertje met de weinige woorden op, steekt het als een schat in z’n broekzak. Toch iemand die aan hem denkt. Hij kijkt naar Christus. Bedankt, prevelt hij. Bedankt dat je me geholpen hebt. Hij ziet terug z’n eerste dagen in het Observatiecentrum. De totale hulploosheid, de totale afhankelijkheid van vreemde mensen. De dokters en verpleegsters die hem behandelen alsof hij een zoveelste proefkonijn is. De testen die hij willens nillens moet ondergaan. Alle dagen opnieuw. Geen eten want nuchter blijven wegens bloed moeten laten trekken. Juist op frietjesdag. De zuster levert hem af in de witgetegelde gang waar de misselijkmakende geur van ether en andere klinische producten hangt. Met klein bang hartje wacht de jongen tot ze hem komen halen. Een verpleegster zegt met een stem, die geen tegenspraak duldt, dat hij moet meekomen en een beetje opschieten. Hij is niet de enige patient vandaag hé? Patient? Is hij dan ziek? Hij mankeert toch niets, is zo gezond als een visje. Zwijgen en doen wat er gezegd wordt. Ge zijt hier niet thuis hé…
Hij wordt in een hokje geduwd. Uitkleden, onderbroekje aanhouden en wachten. Altijd maar wachten. Maar hij is gewoon om te wachten, moest hij thuis ook doen. Wachten op een teken van liefde, wachten op een beetje geborgenheid, een beetje warmte, een beetje tederheid…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage