Overleven is een kunst 2.
De knaap is in paniek, kan geen stap meer verzetten, voelt instinctief aan dat dit van een grotere orde is dan hetgene hij al meegemaakt heeft. Hij onderdrukt z’n tranen, staat er verloren bij, probeert het te begrijpen. Is dat dan het heropvoedingsgesticht waar ze steeds mee dreigden? Het lijkt er wel op, zo te zien.
De lange, naar boenwas ruikende, gang met al die donkere schilderijen aan de witgeverfde muren, boezemen hem angst in. Voor de monumentale trap staat een levensgroot Mariabeeld, ze kijkt met devote en vertederende blik naar het kleintje op haar schoot. Er branden twee kaarsjes voor haar beeltenis. Een glasraam laat speels zonnestralen op haar vallen, wat haar in de ogen van de knaap verheft tot een bovennatuurlijke verschijning. De eerste echte kennismaking met het verschijnsel ‘ geloof’?
De jongen is er zich niet van bewust dat de pater teruggekeerd is op z’n stappen. Plots voelt hij de hand van de pater op z’n schouder. Een hand als een klauw. Een klauw waar zoveel kracht inzit, dat hij bijna in z’n broek doet. De pater schudt hem door elkaar, brengt hem terug met beide voeten op de grond.
“ Zo vriendje, met tegendraadse snotneuzen weten we hier wel de weg, als ik zeg ‘volgen’ bedoel ik ook volgen hé?”
Blaffende honden bijten niet, heeft hij op school geleerd. Maar deze hond zou hem met plezier verscheuren. Hij kijkt naar de hoog boven hem torende pater, geen greintje medelijden te zien in z’n bruine ogen. Waarom blijft die pater hem schudden bij ieder woord dat hij uitspreekt? Hij heeft het wel begrepen hoor. De knaap laat de doos die hij omklemde vallen. De doos met z’n laatste bezittingen. Het beetje houvast in z’n jeugdige bestaan ligt verspreid over de wit-zwart geplaveide gang. De pater laat hem los, zegt zachtjes dat hij alles moet oprapen. Vanwaar die ommekeer? Waarom is hij niet bars, hardvochtig, geeft hij hem geen rammeling? Een rammeling meer of minder maakt voor de jongen niets uit. Hij kreeg meer rammel dan eten van z’n vader, met de riem op z’n blote gat, zodat hij dagen nadien niet kon zitten. Het voedde de haat, die hij koesterde, voor later. Later als hij groot en sterk zou zijn. Dan zou z’n vader zien welk monster hij gekweekt had.
Hij volgt de pater gedwee als een lammetje naar de slachtbank. De pater zegt geen woord meer, het lijkt wel of hij gebeden aan het prevelen is. In een onbegrijpelijke taal. Ze gaan de trap op. De jongen is nu op ooghoogte met de madonna. Ze kijkt hem aan alsof ze wil zeggen dat alles in orde zal komen. Een sfeer van berusting daalt over de knaap, wat komen moet zal komen. De weg die hij moet gaan is een lange weg. Een weg om te leren overleven in de grote-mensen-jungle. Een weg die eindeloos kronkelt naar de horizon. De zon schijnt voor iedereen, waarom dan niet voor hem? Vraagt hij zich af.
De pater stopt voor een deur, een bruine deur zoals alle deuren in de gang. Hij doet de deur open, gebaart met z’n hand dat de jongen binnen moet gaan. Geef die doos maar hier, zegt de pater. Die heb je hier niet nodig. Weer ontstaat er paniek. Z’n schriftjes met z’n gedichtjes, z’n tekeningen, z’n kleurpotloden, het simpele kruisje dat hij gekregen heeft van de vriendelijke non. Alles wordt hem afgenomen…
De cel is twee meter op drie groot. Er staat een bed, een tafeltje met stoel en een gele emmer. Met deksel. Een pis-en kakpot. Een plastic teil en dito waterkan vervolledigen de accommodatie. Op het tafeltje ligt een ruitjeskladblok met poltlood en een groen beduimeld boekje. Aan de muur, onder het lampje, hangt Christus eenzaam te wezen. Met dat kruisbeeld zou hij uren ’s nachts praten, maar dat weet hij nu nog niet. Het zou z’n enige troost worden de eerstkomende maanden. De pater zegt dat hij alles wat hij meegemaakt heeft moet opschrijven. Vanaf z’n geboorte tot nu. Maar hij kan zich z’n geboorte niet herinneren. Hij vraagt aan de pater of hij hier lang moet blijven. De pater verwijst hem naar het groen boekje dat op tafel ligt. Huishoudelijk reglement staat er te lezen. Pater Siegfried, want zo heet de pater, geeft hem het lunchpakketje en de appel. Ik breng je straks koffie, zegt hij. De deur wordt dichtgetrokken, de knaap is nu alleen. Alleen met z’n gedachten, alleen op een vijandige wereld. Hij neemt het groene boekje, bladert er in. Nieuwkomers worden de eerste twee maanden in afzondering geplaatst. Staat er zwart op wit te lezen. Afzondering? Goed zo. Zouden ze hem eindelijk gerust laten? Toen wist hij nog niet dat afzondering een kwelling kan zijn die hem op sommige momenten zou doen verlangen naar de dood.
De jongen is twaalf jaar. Zit aan het tafeltje, kladblok voor z’n neus. Overdenkt z’n verleden. Tranen vloeien in een onstuitbare waterval over z’n wangen. Hij kijkt naar het kruisbeeld. Help mij, snikt hij…
©GoNo
De lange, naar boenwas ruikende, gang met al die donkere schilderijen aan de witgeverfde muren, boezemen hem angst in. Voor de monumentale trap staat een levensgroot Mariabeeld, ze kijkt met devote en vertederende blik naar het kleintje op haar schoot. Er branden twee kaarsjes voor haar beeltenis. Een glasraam laat speels zonnestralen op haar vallen, wat haar in de ogen van de knaap verheft tot een bovennatuurlijke verschijning. De eerste echte kennismaking met het verschijnsel ‘ geloof’?
De jongen is er zich niet van bewust dat de pater teruggekeerd is op z’n stappen. Plots voelt hij de hand van de pater op z’n schouder. Een hand als een klauw. Een klauw waar zoveel kracht inzit, dat hij bijna in z’n broek doet. De pater schudt hem door elkaar, brengt hem terug met beide voeten op de grond.
“ Zo vriendje, met tegendraadse snotneuzen weten we hier wel de weg, als ik zeg ‘volgen’ bedoel ik ook volgen hé?”
Blaffende honden bijten niet, heeft hij op school geleerd. Maar deze hond zou hem met plezier verscheuren. Hij kijkt naar de hoog boven hem torende pater, geen greintje medelijden te zien in z’n bruine ogen. Waarom blijft die pater hem schudden bij ieder woord dat hij uitspreekt? Hij heeft het wel begrepen hoor. De knaap laat de doos die hij omklemde vallen. De doos met z’n laatste bezittingen. Het beetje houvast in z’n jeugdige bestaan ligt verspreid over de wit-zwart geplaveide gang. De pater laat hem los, zegt zachtjes dat hij alles moet oprapen. Vanwaar die ommekeer? Waarom is hij niet bars, hardvochtig, geeft hij hem geen rammeling? Een rammeling meer of minder maakt voor de jongen niets uit. Hij kreeg meer rammel dan eten van z’n vader, met de riem op z’n blote gat, zodat hij dagen nadien niet kon zitten. Het voedde de haat, die hij koesterde, voor later. Later als hij groot en sterk zou zijn. Dan zou z’n vader zien welk monster hij gekweekt had.
Hij volgt de pater gedwee als een lammetje naar de slachtbank. De pater zegt geen woord meer, het lijkt wel of hij gebeden aan het prevelen is. In een onbegrijpelijke taal. Ze gaan de trap op. De jongen is nu op ooghoogte met de madonna. Ze kijkt hem aan alsof ze wil zeggen dat alles in orde zal komen. Een sfeer van berusting daalt over de knaap, wat komen moet zal komen. De weg die hij moet gaan is een lange weg. Een weg om te leren overleven in de grote-mensen-jungle. Een weg die eindeloos kronkelt naar de horizon. De zon schijnt voor iedereen, waarom dan niet voor hem? Vraagt hij zich af.
De pater stopt voor een deur, een bruine deur zoals alle deuren in de gang. Hij doet de deur open, gebaart met z’n hand dat de jongen binnen moet gaan. Geef die doos maar hier, zegt de pater. Die heb je hier niet nodig. Weer ontstaat er paniek. Z’n schriftjes met z’n gedichtjes, z’n tekeningen, z’n kleurpotloden, het simpele kruisje dat hij gekregen heeft van de vriendelijke non. Alles wordt hem afgenomen…
De cel is twee meter op drie groot. Er staat een bed, een tafeltje met stoel en een gele emmer. Met deksel. Een pis-en kakpot. Een plastic teil en dito waterkan vervolledigen de accommodatie. Op het tafeltje ligt een ruitjeskladblok met poltlood en een groen beduimeld boekje. Aan de muur, onder het lampje, hangt Christus eenzaam te wezen. Met dat kruisbeeld zou hij uren ’s nachts praten, maar dat weet hij nu nog niet. Het zou z’n enige troost worden de eerstkomende maanden. De pater zegt dat hij alles wat hij meegemaakt heeft moet opschrijven. Vanaf z’n geboorte tot nu. Maar hij kan zich z’n geboorte niet herinneren. Hij vraagt aan de pater of hij hier lang moet blijven. De pater verwijst hem naar het groen boekje dat op tafel ligt. Huishoudelijk reglement staat er te lezen. Pater Siegfried, want zo heet de pater, geeft hem het lunchpakketje en de appel. Ik breng je straks koffie, zegt hij. De deur wordt dichtgetrokken, de knaap is nu alleen. Alleen met z’n gedachten, alleen op een vijandige wereld. Hij neemt het groene boekje, bladert er in. Nieuwkomers worden de eerste twee maanden in afzondering geplaatst. Staat er zwart op wit te lezen. Afzondering? Goed zo. Zouden ze hem eindelijk gerust laten? Toen wist hij nog niet dat afzondering een kwelling kan zijn die hem op sommige momenten zou doen verlangen naar de dood.
De jongen is twaalf jaar. Zit aan het tafeltje, kladblok voor z’n neus. Overdenkt z’n verleden. Tranen vloeien in een onstuitbare waterval over z’n wangen. Hij kijkt naar het kruisbeeld. Help mij, snikt hij…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage