GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

vrijdag 7 mei 2010

Alles zit tegen vandaag

Die ochtend zit alles hem tegen wat. De wekker loopt te laat af, het water van z’n douche is te koud, z’n sigaretten zijn op en de koffie ook. Z’n buurman, die oude knorpot, zegt dat hij koffie en sigaretten zelf moet kopen en dat het crisis is voor iedereen en in ’t biezonder voor degenen die geen werk meer hebben. Gelieve dus uw sigaretten in de krantenwinkel te gaan kopen, die is al open. Twee lepels koffie, is dat soms teveel gevraagd. Ja, zegt de buurman, da’s teveel gevraagd.
Hij zet dan maar koffie met de dras van gisteren. ’t Lijkt wel thee en ’t smaakt naar kamelenpis. Hoewel hij niet weet hoe kamelenpis zou moeten smaken. Maar ’t is maar een vergelijking hé? De klok tikt ongenadig de tijd weg, hij loopt op een drafje naar de krantenwinkel om z’n twee pakjes Marlboro. Zitten ze hier vandaag allemaal op ’t zelfde uur zonder sigaretten? Er staan minstens zeven mensen voor hem. Met lottoformuliertje in de hand. Hij vraagt beleefd om voor te mogen gaan. Nee dus. Ja maar, ik moet gaan werken, is ook al geen excuus. Verdomme, wil hij bijna schreeuwen, laat het vooruitgaan.
Eindelijk, ’t is zijn beurt. Twee Marlboro’s aub. Hij tast in z’n broekzak, ’t moet weer lukken, portefeuille vergeten op de keukentafel. Het jonge dametje achter de winkeltoog kent hij niet. Zij hem ook niet want ’t is haar eerste dag. Kan ik die straks komen betalen? Wablief, leest hij op haar leuke snoetje, da’s hier de Berg van Barmhartigheid niet. Juffrouwtje neemt sigaretten terug weg. De volgende.
De tijd loopt nog altijd even snel, niks aan te doen.
De baas stapt z’n zaak binnen, terug van z’n krantenronde. ’t Begint nu ook te regenen. Van die miezerige motregen. Kan ik sigaretten krijgen, vraagt hij aan de kleine zelfstandige die amper z’n laatste nieuwe Mercedes kan afbetalen. ‘k Zal ze straks komen betalen. Ik geef je m’n uurwerk in pand, zegt hij bijna smekend. Het polshorloge verandert van eigenaar voor twee pakjes Marlboro. Voorlopig toch. De krantenverkoper hoopt heimelijk dat hij straks niet komt betalen. Goeie deal, vindt hij.
Hij komt buiten, wil een sigaretje opsteken, maar heeft geen vuurtje. Terug naar binnen. Doe er maar een aanstekertje bij, zegt hij tegen de schone juffrouw. Ze kijkt naar haar baas, die met een ja-knik over leven en dood beschikt. Zo komt het toch over.
Hij inhaleert eens diep, z’n borstkast zet uit, sjonge sjonge, dat kan toch zo’n deugd doen. Ik verlies wel tijd, maar dat recupereer ik wel. Een beetje sneller rijden kan al veel oplossen. Hij slaat de hoek om en tast naar z’n huissleutels. Waar zijn die gebleven? Naast z’n portefeuille, z’n kamelenpiskoffie en z’n autosleutels. Op de keukentafel. Bellen bij de buurman en vriendelijk vragen of hij de deur wil openmaken.
Buurman Knorpot steekt z’n hoofd door het raam, het weinige haar dat hem nog rest hangt in slierten over z’n gezicht. ’t Is geen zicht, anders ook niet. Wil je de deur openmaken, sleutels vergeten op de tafel. Knorpot vraagt of hij soms aan Alzheimer lijdt en zo ja, hij weet een goeie dokter. De tijd loopt en kijkt niet om. Doe je nu open of niet, probeert hij vriendelijk te blijven. Stille verwensingen brommend, doet de buurman dik tegen z’n goesting open.
Hij sprint naar boven, hopende dat de deur van de flat nog op een kier staat. Ze staat op een kier. Wat een geluk! Geen tijd meer, alles moet nu snel en vlug gaan. In die volgorde. Z’n wagen start, godzijdank, onmiddellijk. Da’s ook de eerste keer. ’t Kan niet allemaal tegenzitten hé?
Hij draait de autostrade op, rijdt amper twee kilometer en staat stil. In de file. Hoe lang gaat dit grapje duren? Hij weet het niet. De pechstrook is vrij, nodigt hem als ’t ware uit om er gebruik van te maken. Wat hij ook doet. ’t Mag wel niet, maar men mag zoveel niet. Hoe rapper hij terug ergens kan invoegen, hoe liever hij het heeft. Dus legt hij er de zweep op.
Een man met klein kind aan de hand, loopt naar z’n wagen. Kleine heeft z’n plaske gedaan als een grote jongen, naast z’n papa. Papa herinnert zich de tijd toen hij zelf leerde plassen zoals z’n vader. Kijkt vertederend z’n belhamel aan. Je bent een flinke jongen, zegt hij. Het jongetje glundert en lacht.

Met krijsende banden probeert hij de jongen en z’n vader te ontwijken, de file kijkt met verbaasde blikken naar die wegpiraat. Het lukt hem niet en de klap is ontzettend hevig. Vader en zoontje worden als een ledepop de lucht ingeslingerd. De auto tolt rond z’n as, komt tot stilstand tegen de vangrail. De airbag redt hem het leven. ’t Laatste wat hij denkt, voor hij bewusteloos raakt, : “ Verdomme, alles zit tegen vandaag…”

©GoNo

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage