Zouden ze in de hemel ook sigaretten verkopen?
Hij wacht in de rookzaal, een koffietje in plastic beker uit de automaat, staat nog steeds onaangeroerd voor z’n neus. Koffie hoort in een kopje, niet in een plastic bekertje.’t Is onhandig en onpraktisch voor bibberende handen. Zo denkt hij…
Vanmorgen kwam iemand van de sociale dienst hem vertellen dat z’n dochter gebeld had. Schijnbaar is ze nu toch akkoord om hem te komen bezoeken. Maar zonder de kleinkinderen. Na bijna twintig jaar zal het op geen dag meer steken. Ze kan maar een uurtje blijven want de kinderen moeten naar de sportclub. En sporten is hun lieve lust en leven.
De assistente drukt hem nogmaals met de neus op de feiten. Geen verwijten maken, geen oude koeien uit de gracht halen. Dat weet hij ook wel. Hij is toch geen klein kind? Zij is met slaande deuren vertrokken. Zij maakte hem verwijten omdat hij niet akkoord ging met haar relatie met die nietsnut van een landloper. En had hij gelijk? Jawel, want na vier maanden was dat meneerke vertrokken met de noorderzon. Haar achterlatend met een baby-in-wording. Maar stijfkoppig als ze was, hield ze voet bij stuk. Ze zou haar kind zelf opvoeden. Hij vond dat ze haar eigen ruiten ingooide, een jonge moeder heeft geen toekomst. De laatste keer dat ze belde….ja, wanneer was dat ook weer? Hij wist het niet meer. De tijd had hem ingehaald. Longkanker was de diagnose. Te weinig gerookt was z’n conclusie. De chemokuur had geen effect meer en werd stopgezet. Zoveel te beter, dacht hij. ’t Kost allemaal stukken van een mens en ’t brengt geen zoden aan de dijk…
Hij kijkt naar de klok, die doet waarvoor ze gemaakt is. De tijd wegtikken. Iedere keer als de deur opengaat, verkrampt hij. Wil rechtspringen maar zelfs dat gaat niet meer. Hij mag niet meer roken, steekt toch een sigaretje op. Z’n longen, of wat ervan overblijft, verzetten zich tegen de opdringerige rook die hij inademt. Een hoestbui, waar geen einde aan schijnt te komen, doet hem naar adem snakken. Wat een einde, denkt hij. Zouden ze in de hemel ook sigaretten hebben, vraagt hij zich af. Ze heeft maar een uurtje tijd. Wat moet hij haar zeggen in dat uurtje? Dat het hem spijt? Maar het spijt hem totaal niet. Hij had toch gelijk?
Hij drinkt van de koude koffie. Hoe kunnen ze zo iets verkopen. Pure oplichterij. Niet te zuipen. Geef het aan een hond en ’t beestje ligt met z’n poten in de lucht. Twintig jaar en ’t is precies of ze gisteren de deur achter zich dichtsloeg. Hij kent z’n kleinkinderen niet eens, heeft ze nooit gezien. Wilde ze ook niet zien. ’t Was haar leven, had ze aan de telefoon gezegd. So be it, was z’n antwoord. Verdomme, waarom moest hij die longkanker krijgen. Al die leeglopers en nietsnutten werden nooit ziek. De parasieten. Hij moest nog zoveel doen in de korte tijd die hem restte. Al die ruzies, al dat gekibbel, tot wat had het gediend? Misschien vinden ze wel een remedie om hem alsnog te genezen. De wetenschap vindt alle dagen iets nieuws uit. En die kerkuil van een aalmoezenier was ook al aan z’n bed geweest. Vroeg of hij wou biechten. Kom wat dichter, zei hij. Wat die halve heilige ook deed.
Hij fluistert zachtjes, de aalmoezenier brengt z’n oor tot tegen de mond van de doodzieke man.
“ Zeg het, m’n zoon…”
“ Ik heb gezondigd, eerwaarde…”
“ Er is geen zonde die de Heer niet kan vergeven, m’n zoon…”
“ Ik heb in de Congo een zwarte non verkracht en ze had het nog graag ook…”
De eerwaarde werd zo rood als een overrijpe tomaat. Vroeg zich af of het waar was. Maar een man die op sterven ligt zal toch niet liegen zeker? Hij kijkt naar de man. Die schiet in een lach bij het zien van het verbouwereerde gezicht van de aalmoezenier. Met een hoestbui tot gevolg. De verpleegster komt aangelopen, juist op tijd om hem te redden van de lachdood.
Waar blijft ze toch? Straks is het bezoek afgelopen. Hij steekt nog een sigaretje op. Hij voelt hoe z’n longen uit z’n ribbenkas willen springen. Hij snakt naar adem voor de zoveelste keer. Grijpt krampachtig naar z’n borstkas…
De deur gaat open, een jonge vrouw zoekt iemand. Een jongeman staat achter haar, legt bemoedigend z’n hand op haar schouder. Wilde z’n grootvader zien, waarover zoveel gesproken wordt.
De man kijkt hen aan met dode ogen, een sigaretje nasmeulend in z’n verweerde hand. Zouden ze in de hemel ook sigaretten verkopen?
©GoNo
Vanmorgen kwam iemand van de sociale dienst hem vertellen dat z’n dochter gebeld had. Schijnbaar is ze nu toch akkoord om hem te komen bezoeken. Maar zonder de kleinkinderen. Na bijna twintig jaar zal het op geen dag meer steken. Ze kan maar een uurtje blijven want de kinderen moeten naar de sportclub. En sporten is hun lieve lust en leven.
De assistente drukt hem nogmaals met de neus op de feiten. Geen verwijten maken, geen oude koeien uit de gracht halen. Dat weet hij ook wel. Hij is toch geen klein kind? Zij is met slaande deuren vertrokken. Zij maakte hem verwijten omdat hij niet akkoord ging met haar relatie met die nietsnut van een landloper. En had hij gelijk? Jawel, want na vier maanden was dat meneerke vertrokken met de noorderzon. Haar achterlatend met een baby-in-wording. Maar stijfkoppig als ze was, hield ze voet bij stuk. Ze zou haar kind zelf opvoeden. Hij vond dat ze haar eigen ruiten ingooide, een jonge moeder heeft geen toekomst. De laatste keer dat ze belde….ja, wanneer was dat ook weer? Hij wist het niet meer. De tijd had hem ingehaald. Longkanker was de diagnose. Te weinig gerookt was z’n conclusie. De chemokuur had geen effect meer en werd stopgezet. Zoveel te beter, dacht hij. ’t Kost allemaal stukken van een mens en ’t brengt geen zoden aan de dijk…
Hij kijkt naar de klok, die doet waarvoor ze gemaakt is. De tijd wegtikken. Iedere keer als de deur opengaat, verkrampt hij. Wil rechtspringen maar zelfs dat gaat niet meer. Hij mag niet meer roken, steekt toch een sigaretje op. Z’n longen, of wat ervan overblijft, verzetten zich tegen de opdringerige rook die hij inademt. Een hoestbui, waar geen einde aan schijnt te komen, doet hem naar adem snakken. Wat een einde, denkt hij. Zouden ze in de hemel ook sigaretten hebben, vraagt hij zich af. Ze heeft maar een uurtje tijd. Wat moet hij haar zeggen in dat uurtje? Dat het hem spijt? Maar het spijt hem totaal niet. Hij had toch gelijk?
Hij drinkt van de koude koffie. Hoe kunnen ze zo iets verkopen. Pure oplichterij. Niet te zuipen. Geef het aan een hond en ’t beestje ligt met z’n poten in de lucht. Twintig jaar en ’t is precies of ze gisteren de deur achter zich dichtsloeg. Hij kent z’n kleinkinderen niet eens, heeft ze nooit gezien. Wilde ze ook niet zien. ’t Was haar leven, had ze aan de telefoon gezegd. So be it, was z’n antwoord. Verdomme, waarom moest hij die longkanker krijgen. Al die leeglopers en nietsnutten werden nooit ziek. De parasieten. Hij moest nog zoveel doen in de korte tijd die hem restte. Al die ruzies, al dat gekibbel, tot wat had het gediend? Misschien vinden ze wel een remedie om hem alsnog te genezen. De wetenschap vindt alle dagen iets nieuws uit. En die kerkuil van een aalmoezenier was ook al aan z’n bed geweest. Vroeg of hij wou biechten. Kom wat dichter, zei hij. Wat die halve heilige ook deed.
Hij fluistert zachtjes, de aalmoezenier brengt z’n oor tot tegen de mond van de doodzieke man.
“ Zeg het, m’n zoon…”
“ Ik heb gezondigd, eerwaarde…”
“ Er is geen zonde die de Heer niet kan vergeven, m’n zoon…”
“ Ik heb in de Congo een zwarte non verkracht en ze had het nog graag ook…”
De eerwaarde werd zo rood als een overrijpe tomaat. Vroeg zich af of het waar was. Maar een man die op sterven ligt zal toch niet liegen zeker? Hij kijkt naar de man. Die schiet in een lach bij het zien van het verbouwereerde gezicht van de aalmoezenier. Met een hoestbui tot gevolg. De verpleegster komt aangelopen, juist op tijd om hem te redden van de lachdood.
Waar blijft ze toch? Straks is het bezoek afgelopen. Hij steekt nog een sigaretje op. Hij voelt hoe z’n longen uit z’n ribbenkas willen springen. Hij snakt naar adem voor de zoveelste keer. Grijpt krampachtig naar z’n borstkas…
De deur gaat open, een jonge vrouw zoekt iemand. Een jongeman staat achter haar, legt bemoedigend z’n hand op haar schouder. Wilde z’n grootvader zien, waarover zoveel gesproken wordt.
De man kijkt hen aan met dode ogen, een sigaretje nasmeulend in z’n verweerde hand. Zouden ze in de hemel ook sigaretten verkopen?
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage