De nacht zal weer lang duren…
Een oude man zit naar buiten te staren, dagdromend. Hoort en ziet de vogels wel, maar ’t zegt hem niets meer. Weet ook wel dat de dood bij ’t leven hoort, maar dat is de ver-van-mijn-bedshow. Dat overkomt een ander, niet hem. Waarom heeft men het pensioen uitgevonden, als men er toch niet kan van genieten? Hij wil nog zoveel doen maar de kracht ontbreekt. Wat rest er nog van mij, vraagt hij zich af. Waar is de tijd gebleven toen hij nog in jeugdige overmoed de hele wereld aankon? De tijd leek toen wel stil te staan en oud worden was verre toekomstmuziek. Oude mensen zeiden tegen hem dat hij een snotneus was, die niks maar dan ook niks van de wereld kende. Hij moest er mee lachen. Ze stonden al met één voet in het graf en wisten het nog niet. Nee, die oudjes hadden hun tijd wel gehad, de wereld lag aan z’n voeten en dat gelul over de tweede wereldoorlog was hij al lang moe. Er was werk in overvloed, de gouden jaren moesten nog beginnen.
Hij kocht z’n eerste brommer. Gespaard met het geld dat hij verdiende als hulpje bij de plaatselijke bakker , in de weekends. In de week deed hij de krantenronde. Door regen en wind. Z’n pleegvader, die postmeester was, zag in hem al z’n opvolger.
’t Pakte anders uit. Z’n eerste brommer was een Flandria Sport. Een blinkend vehikel met veel chroom, waar hij opzat als een ridder op een paard. Waar hij mee aan de cinema stond, samen met de slagerszoon die ook zo’n ding had. Ze leken wel broers. De meisjes keken hun ogen uit, waren tot verregaande toegevingen bereid om er toch maar eens vanachteren op te mogen zitten. Een helm was nog niet verplicht, een rijbewijs evenmin. Stierven er toen meer jonge mensen? Hij kan het zich niet meer herinneren.
Maar de tijd staat niet stil. Hij moest een stiel leren. Zaad in het bakje brengen. In een pleeggezin met nog drie andere kinderen heeft men altijd geld te kort. Een postmeester verdient niet zoveel. In die tijd toch niet. Het zevende en achtste studiejaar brachten geen zoden aan de dijk. En een carrière bij de post zag hij helemaal niet zitten. Om een hele dag op de chagrijnige smoel van z’n pleegvader te zitten zien? Een pleegvader die hem meermaals liet verstaan dat hij een soort van bastaardzoon was? Nee, daar bedankte hij voor. Z’n pleegmoeder kon er nog mee door, ’t was dankzij haar dat hij z’n brommer kon kopen. Hoewel ze doodsangsten uitstond als hij er met dat ding op uittrok.
Het leven gaat flitsend voorbij aan z’n ogen. De ene herinnering na de andere volgt. Huisje, tuintje, boompje. Kinderen. Ziekte, dood. Vrienden die kwamen, vrienden die verdwenen. Huurhuisje, later gekocht met een lening, renovatie, bijgebouwd. Grotere garage want grotere auto. Belegging voor z’n kinderen. Konden het verkopen, mooi spaarcentje. Maar twee van z’n kinderen kwamen om in een moedwillig veroorzaakt ongeval. Van de baan gereden door een dronken chauffeur. Op weg naar de Chiro. Z’n vrouw is er nooit meer bovenop gekomen. Hij ook niet. Z’n overgebleven zoon had plots ‘t vertrouwen in deze maatschappij verloren. De dronken moordenaar kwam er vanaf met drie maanden rijverbod en een boete. Na een week reed hij al terug rond in het dorp. En niemand deed er iets aan. Zat bij de goeie partij hé?
Tot op een dag z’n zoon die kerel ging uitdagen en z’n ramen aan diggelen schoot. Veldwachter riep de hulp in van de rijkswacht. Die konden hem overtuigen z’n wapen neer te leggen. De rechter kon er niet mee lachen en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf met uitstel. Moest psychiatrische hulp aanvaarden. Eén van de probatiemaatregelen voor de duur van vijf jaar. Hoe zou het met hem zijn, leefde hij nog? Had hem al lang niet meer gezien. Na de dood van mama was hij plots verdwenen. In het niets opgelost. Heb ik wel ooit een zoon gehad, vraagt hij zich af. Was niet alles één grote illusie? Eén grote droom? Is m’n leven niet een aaneenschakeling van dromen?
De oude man kijkt naar buiten, ziet de regendruppels die blinken in de ondergaande zon. Over z’n wangen vloeien tranen, zoals de regendruppels op ’t raam. En iedere druppel toont hem een deeltje van z’n leven dat voorbij is gegaan. De nacht zal weer lang duren, denkt hij….
©GoNo
Hij kocht z’n eerste brommer. Gespaard met het geld dat hij verdiende als hulpje bij de plaatselijke bakker , in de weekends. In de week deed hij de krantenronde. Door regen en wind. Z’n pleegvader, die postmeester was, zag in hem al z’n opvolger.
’t Pakte anders uit. Z’n eerste brommer was een Flandria Sport. Een blinkend vehikel met veel chroom, waar hij opzat als een ridder op een paard. Waar hij mee aan de cinema stond, samen met de slagerszoon die ook zo’n ding had. Ze leken wel broers. De meisjes keken hun ogen uit, waren tot verregaande toegevingen bereid om er toch maar eens vanachteren op te mogen zitten. Een helm was nog niet verplicht, een rijbewijs evenmin. Stierven er toen meer jonge mensen? Hij kan het zich niet meer herinneren.
Maar de tijd staat niet stil. Hij moest een stiel leren. Zaad in het bakje brengen. In een pleeggezin met nog drie andere kinderen heeft men altijd geld te kort. Een postmeester verdient niet zoveel. In die tijd toch niet. Het zevende en achtste studiejaar brachten geen zoden aan de dijk. En een carrière bij de post zag hij helemaal niet zitten. Om een hele dag op de chagrijnige smoel van z’n pleegvader te zitten zien? Een pleegvader die hem meermaals liet verstaan dat hij een soort van bastaardzoon was? Nee, daar bedankte hij voor. Z’n pleegmoeder kon er nog mee door, ’t was dankzij haar dat hij z’n brommer kon kopen. Hoewel ze doodsangsten uitstond als hij er met dat ding op uittrok.
Het leven gaat flitsend voorbij aan z’n ogen. De ene herinnering na de andere volgt. Huisje, tuintje, boompje. Kinderen. Ziekte, dood. Vrienden die kwamen, vrienden die verdwenen. Huurhuisje, later gekocht met een lening, renovatie, bijgebouwd. Grotere garage want grotere auto. Belegging voor z’n kinderen. Konden het verkopen, mooi spaarcentje. Maar twee van z’n kinderen kwamen om in een moedwillig veroorzaakt ongeval. Van de baan gereden door een dronken chauffeur. Op weg naar de Chiro. Z’n vrouw is er nooit meer bovenop gekomen. Hij ook niet. Z’n overgebleven zoon had plots ‘t vertrouwen in deze maatschappij verloren. De dronken moordenaar kwam er vanaf met drie maanden rijverbod en een boete. Na een week reed hij al terug rond in het dorp. En niemand deed er iets aan. Zat bij de goeie partij hé?
Tot op een dag z’n zoon die kerel ging uitdagen en z’n ramen aan diggelen schoot. Veldwachter riep de hulp in van de rijkswacht. Die konden hem overtuigen z’n wapen neer te leggen. De rechter kon er niet mee lachen en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf met uitstel. Moest psychiatrische hulp aanvaarden. Eén van de probatiemaatregelen voor de duur van vijf jaar. Hoe zou het met hem zijn, leefde hij nog? Had hem al lang niet meer gezien. Na de dood van mama was hij plots verdwenen. In het niets opgelost. Heb ik wel ooit een zoon gehad, vraagt hij zich af. Was niet alles één grote illusie? Eén grote droom? Is m’n leven niet een aaneenschakeling van dromen?
De oude man kijkt naar buiten, ziet de regendruppels die blinken in de ondergaande zon. Over z’n wangen vloeien tranen, zoals de regendruppels op ’t raam. En iedere druppel toont hem een deeltje van z’n leven dat voorbij is gegaan. De nacht zal weer lang duren, denkt hij….
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage