’t Leven in een notendop (1/3)
Weer geen enkel programma op tv dat m’n aandacht verdient, laat staan dat ze iets uitzenden dat me kan boeien. ’t Is huilen met de pet op. Wat een gezeik, vertel me eens iets nieuw hé? Praatprogramma’s? Laat me niet lachen, betuttelingprogramma’s noem ik dat. Met het vingertje wijzen, zo van – ik heb de wijsheid in pacht- naar mij moet er geluisterd worden. Sport? Tja, als je zeven dagen per week voetbal voorgeschoteld krijgt, heb je wel eens trek in iets anders. Politiek dan maar? Hypocrieten, die elkaar het zonlicht niet gunnen; die beslissen hoe “ hun “ ideale samenleving er moet uitzien, maar die zelf in ivoren torens leven. Die niet eens de prijs van een brood kennen. Die altijd maar spreken over bezuinigen, maar zichzelf opslag geven. Met een pree van meer dan 5 000€ per maand wil ik ook wel over bezuinigen spreken. Heb ik nog wel een tv nodig? Vraag ik me af. Natuurlijk heb ik die nodig, al was het maar om te weten wanneer de Derde Wereldoorlog zal beginnen. Met CNN op de eerste rij. Live in HD uitgezonden.
Ik kruip in bed, gezien m’n grote teen aan ’t kloppen is. Hoor wie klopt daar kinderen, ’t is Sinterklaas. Wie zendt er nu in godsnaam sinterklaasliedjes uit om elf uur ’s avonds? Of gaan de brave kinderen pas op dat uur naar bed? Afzetten, dat onnozel gedoe. ‘k Heb vroeger zoveel brieven geschreven naar die lieve Sint en ’t enige dat hij bracht was een stripverhaaltje van de Rode Ridder, die ik dan nog moest delen met m’n broertje. Maar die vertikte het z’n elektrische treintje met mij te delen. Wat de zoveelste ruzie ten gevolge had en mij een pandoering opleverde. M’n vertrouwen in de Sint werd met de jaren minder en minder. Tot ik op zekere dag in Antwerpen, op de Groenplaats, twee zatte sinterklazen met elkaar op de vuist zag gaan. Sinterklazen, die ik even daarvoor in de GB en de Innovation de brave kindjes op hun schoot zag nemen. Ze ranselden elkaar af met hun staf, mijters vlogen in het rond en valse baarden hingen op halfzeven. En dat terwijl er aan de post een complete klas stond aan te schuiven om de tram te nemen. ‘k Vraag me nog altijd af hoe die meesters en juffrouwen het uitgelegd hebben tegen die brave kindertjes.
Wat gaan we lezen? Meestal als ik een boek in bed wil lezen, vallen m’n ogen spontaan dicht. ’t Heeft waarschijnlijk iets met de zwaartekracht te maken. Vroeger had ik ontzettend veel boeken, maar na een brand in m’n appartement ging m’n zorgvuldige aangelegde bibliotheek mee in de vlammen op. Er bleven alleen maar zwartgeblakerde muren over, geen verleden meer, alles weg. En ik mocht van geluk spreken dat het een hoekappartement was, anders hadden de buren ook prijs gehad. Dat was de conclusie van de brandweer. En ook dat het aan een kortsluiting lag wegens verouderde leidingen. De verzekering heeft het jaren getrokken alvorens mij ook maar één cent uit te betalen. De verzekering van de huisbaas had een goede advocaat, mijn verzekering ook. Maar ik was jong en geloofde min of meer nog in Vrouwe Justitia. Ik kreeg een voorschot, dat was toch al iets. Maar de emotionele waarde van m’n goederen was onvervangbaar. Het was alsof ik nooit bestaan had. Ik had al problemen met het geen enkel bewijs hebbende van m’n kindertijd, nu kwam dit er nog bovenop.
Om voor minder in zak en as te zitten hé? En dan zijn er mensen die beweren dat ik passief toekijk en geen oplosssingen zoek. Maar ik had werk, ’t grootste probleem was een woonst te vinden. De Openbare Onderstand, nu het OCMW, gaf me de raad om naar de Blindenstraat te gaan, in afwachting dat er ergens een betaalbare woonst te huur zou staan. Ik volgde hun raad op en meldde mij aan bij “ Het Huis der Daklozen”. Werk hebben en dakloos zijn. Asielzoekers waren er toen nog niet. Gsm’s ook niet. Misschien waren die daklozen wel de eerste asielzoekers in eigen land. En daar maakte ik nu ook deel van uit. ‘k Weet het, ‘k dwaal weer af, maar nu ik erover nadenk, de hulpverleners daar ( met een kinpoog naar Liesje ) deden hun best om al dat opgestapelde leed enigszins te verzachten. En er zat wat leed bijeen onder dat dak van het huis der daklozen. Voor mij stond het vast, dat ik hier niet lang zou kunnen blijven. Maar nood breekt wet.
Wat mij het meest verbaasde, was de solidariteit onder de kostgangers. Van zo gauw ze wisten dat zelfs m’n kleren in de brand gebeleven waren, kreeg ik van de ene een pull, van de andere een hemd. En de directie had een magazijntje waar ik mocht kiezen. Gratis, voor niets. Ik moest alleen kost en inwoon betalen en mij houden aan het huishoudelijk reglement.
Maar ik werkte toen als kok en de uren van binnen- en buitengaan werden lichtjes aangepast. Ik kreeg een chambrette aangewezen dat m’n tijdelijke slaapstee zou worden. Ik kende dat nog van vroeger toen ik in ’t gesticht verbleef. Een déja vu overspoelde mij. De geschiedenis herhaalde zich…
©GoNo
Ik kruip in bed, gezien m’n grote teen aan ’t kloppen is. Hoor wie klopt daar kinderen, ’t is Sinterklaas. Wie zendt er nu in godsnaam sinterklaasliedjes uit om elf uur ’s avonds? Of gaan de brave kinderen pas op dat uur naar bed? Afzetten, dat onnozel gedoe. ‘k Heb vroeger zoveel brieven geschreven naar die lieve Sint en ’t enige dat hij bracht was een stripverhaaltje van de Rode Ridder, die ik dan nog moest delen met m’n broertje. Maar die vertikte het z’n elektrische treintje met mij te delen. Wat de zoveelste ruzie ten gevolge had en mij een pandoering opleverde. M’n vertrouwen in de Sint werd met de jaren minder en minder. Tot ik op zekere dag in Antwerpen, op de Groenplaats, twee zatte sinterklazen met elkaar op de vuist zag gaan. Sinterklazen, die ik even daarvoor in de GB en de Innovation de brave kindjes op hun schoot zag nemen. Ze ranselden elkaar af met hun staf, mijters vlogen in het rond en valse baarden hingen op halfzeven. En dat terwijl er aan de post een complete klas stond aan te schuiven om de tram te nemen. ‘k Vraag me nog altijd af hoe die meesters en juffrouwen het uitgelegd hebben tegen die brave kindertjes.
Wat gaan we lezen? Meestal als ik een boek in bed wil lezen, vallen m’n ogen spontaan dicht. ’t Heeft waarschijnlijk iets met de zwaartekracht te maken. Vroeger had ik ontzettend veel boeken, maar na een brand in m’n appartement ging m’n zorgvuldige aangelegde bibliotheek mee in de vlammen op. Er bleven alleen maar zwartgeblakerde muren over, geen verleden meer, alles weg. En ik mocht van geluk spreken dat het een hoekappartement was, anders hadden de buren ook prijs gehad. Dat was de conclusie van de brandweer. En ook dat het aan een kortsluiting lag wegens verouderde leidingen. De verzekering heeft het jaren getrokken alvorens mij ook maar één cent uit te betalen. De verzekering van de huisbaas had een goede advocaat, mijn verzekering ook. Maar ik was jong en geloofde min of meer nog in Vrouwe Justitia. Ik kreeg een voorschot, dat was toch al iets. Maar de emotionele waarde van m’n goederen was onvervangbaar. Het was alsof ik nooit bestaan had. Ik had al problemen met het geen enkel bewijs hebbende van m’n kindertijd, nu kwam dit er nog bovenop.
Om voor minder in zak en as te zitten hé? En dan zijn er mensen die beweren dat ik passief toekijk en geen oplosssingen zoek. Maar ik had werk, ’t grootste probleem was een woonst te vinden. De Openbare Onderstand, nu het OCMW, gaf me de raad om naar de Blindenstraat te gaan, in afwachting dat er ergens een betaalbare woonst te huur zou staan. Ik volgde hun raad op en meldde mij aan bij “ Het Huis der Daklozen”. Werk hebben en dakloos zijn. Asielzoekers waren er toen nog niet. Gsm’s ook niet. Misschien waren die daklozen wel de eerste asielzoekers in eigen land. En daar maakte ik nu ook deel van uit. ‘k Weet het, ‘k dwaal weer af, maar nu ik erover nadenk, de hulpverleners daar ( met een kinpoog naar Liesje ) deden hun best om al dat opgestapelde leed enigszins te verzachten. En er zat wat leed bijeen onder dat dak van het huis der daklozen. Voor mij stond het vast, dat ik hier niet lang zou kunnen blijven. Maar nood breekt wet.
Wat mij het meest verbaasde, was de solidariteit onder de kostgangers. Van zo gauw ze wisten dat zelfs m’n kleren in de brand gebeleven waren, kreeg ik van de ene een pull, van de andere een hemd. En de directie had een magazijntje waar ik mocht kiezen. Gratis, voor niets. Ik moest alleen kost en inwoon betalen en mij houden aan het huishoudelijk reglement.
Maar ik werkte toen als kok en de uren van binnen- en buitengaan werden lichtjes aangepast. Ik kreeg een chambrette aangewezen dat m’n tijdelijke slaapstee zou worden. Ik kende dat nog van vroeger toen ik in ’t gesticht verbleef. Een déja vu overspoelde mij. De geschiedenis herhaalde zich…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage