Ik ben papa en ze zullen het geweten hebben…( 3/3 )
We zijn nog altijd in de kamer van Leentje, de toekomstige mama van m’n even toekomstige dochterke Sabrina. Ons Leentje krijgt het moeilijker en moeilijker. De pijn die haar weeën meebrengen zijn niet van die aard om een vrolijk gezicht op te zetten. Ik weet niet hoe ik haar kan helpen en beperk me tot handje vastnemen en zeggen dat ze diep moet inademen. ’t Zal haar worst wezen, ik denk zelfs dat haar hoofd helemaal niet naar een worst stond, toch niet op dat moment. Ze staat te dansen op haar bed van de pijn en laat gelijktijdig haar ontlasting lopen. Ik roep de verpleegster, wat moet ik anders doen. De verpleegster kijkt me aan alsof ik de schuldige ben. Ik kijk weg, ik ben zo onschuldig als een pasgeboren kind. Wat heel toepasselijk is, gezien het oord waar ik momenteel verzeild ben geraakt.
“ We zullen het in gang zetten, anders gaat het te lang duren en te pijnlijk worden…”
Ik vraag me af wat er speciaal is aan die gang, ‘k heb daar wel bedden zien staan met wachtende vrouwen, maar zo speciaal is die gang nu ook weer niet.
“ Ik kom zo terug.”zegt ze.
Al goed dat er een vent in huis is, denk ik. En ik begin ons Leentje met bed en al naar de gang te duwen. Valt verdorie niet mee, als de remmen nog opstaan. Weet ik veel hé? ’t Ging met schokjes zoals de weeën. Maar een man, ook toevallig een toekomstige vader, stak een handje toe. Fier keken we naar elkaar, een zwijgend vennootschap van elkaar begrijpende vaders. Leentje stond nu in de rij van wachtende moeders, ’t leek wel een treintje in een stationnetje. Voor Leentje: spoor 4, gelieve in te stappen. Waar een mens allemaal aan denkt hé?
De verpleegster komt terug met naald en garen, pardon, ik bedoel een spuit. Ze doet de deur open en blijft verstijfd staan.
Zou ze een geest gezien hebben? Ik heb ooit eens een film gezien over een ziekenhuis waar op de dertiende verdieping geesten ronddoolden van overleden patienten. En er was helemaal geen dertiende verdieping. Griezelig, je haren rijzen ten berge. Ik ga naar haar toe en vraag of er iets scheelt.
“ Zijn ze al bezig met haar, dat kan toch niet, ze heeft nog geen opening genoeg…”vraagt ze met een vertwijfelde blik in haar ogen.
Ik antwoord, zo fier als een gieter: “ We hebben haar in de gang gezet, dat bespaart u een pak werk hé?”
“ In de gang gezet? En wie heeft dat gezegd, als ik vragen mag?”
“ Euh, u zei dat toch?” ik begin een sterk vermoeden te krijgen dat er hier iets mis is met de communicatie.
Ik draai me om naar Achmed, want dat was de naam van m’n hulpje, en zeg met een uitgestreken gezicht: “ Zie je wel, ‘k heb toch gezegd dat ze binnen moest blijven!’ Achmed steekt z’n duim in de hoogte en knipoogt naar mij. Heeft er niets van begrepen, maar de gevolgen zullen voor hem zijn.
Mevrouw de verpleegter duwt zonder enige moeite het bed met Leentje terug de kamer in. Chapeau, denk ik, ge moet het maar doen. Wij staan te sleuren gelijk twee gekken aan dat verdomde bed en zij doet het als een fluitje van een cent.
“ Ik heb gezegd dat we het in gang zouden steken, ik ga haar een spuitje geven om het wat rapper te laten gaan. Er zit ook een verdoving in zodat ze minder de pijn zal voelen…”
Ik weet niet wat ik misdaan heb, maar ik voel dat de liefde op een laag pitje staat, een waakvlammeke. Ik moet oppassen dat het niet dooft en ik m’n toekomstige dochter maar om de veertien dagen mag zien. Ik zal proberen me gedeisd te houden, wat in mijn geval moeilijk tot heel moeilijk is. De tijd verstrijkt, de weeën ook. De verpleegster komt af en toe eens kijken naar haar, maar niet naar mij. Ik ben lucht voor haar, waarschijnlijk heeft Achmed mij verraden. En maar zeggen dat we broeders zijn. Ik word bijna gek van de koppijn. Maar ik durf geen pilletje vragen. Komt dat tegen, in een kliniek hebben ze duizenden pilletjes en ik sterf hier ter plaatse. En dan dat gekrijs van al die bevallende vrouwen. Het lijkt hier wel een martelpraktijk. Maar plots hoor je het geween van een nieuw leven dat geboren is, een nieuw begin van een einde dat er rap zal zijn. Maar dat weet diene baby nog niet. Om een gedicht over te schrijven…
Ik sta in de verloskamer mee te kijken over de schouder van meneer doktoor. Die kerel zit verdorie met een schaar in Leentje haar vagina te knippen. Ik voel dat ik kwaad ga worden, ’t is nu niet het moment om z’n frustraties uit zijn kindertijd bot te vieren. Rechtjes op het lijntje knippen. Er mankeren nog juist kleurpotloodjes en een kleurboek. Wat een klungelaar.
“ Wat zijt ge aan ’t doen? Zie dat er nog een stukske voor mij overblijft hé?”
“ Meneer, ik stel voor dat ge uw vrouw haar hand vasthoudt, ze kan uw steun goed gebruiken nu…”
Amai, die is rap in z’n gat gebeten zeg, ik vraag het toch maar gewoon? Vakmanschap is meesterschap, zal hij denken en geen pottekijkers in mijne boetiek. Ik doe wat die witfrak zegt. Had ik beter niet gedaan, want ik was vergeten de kracht van een vrouw die moet bevallen. Maar ’t ging nog redelijk snel en plots was onze baby daar. Vol met slijmen en onder het bloed. De doktoor hield haar aan haar voetjes in de lucht en gaf een ferme mep op haar babykontje. Het kind schrok zo hard dat het begon te huilen.
“ Hé, onnozelaar, moet ik dat bij u ook eens doen, blijf met uw poten van mijne baby. Sadist!”
’t Was er uit voor ik er erg in had, laten we zeggen dat het de emoties waren. De dokter verdween vliegensvlug uit de verloskamer en liet de verdere behandeling over aan de vroedvrouw. Die mij poeslief vroeg om de kamer te verlaten gezien de bevalling voorbij was en ik toch maar in de weg zou lopen. Ik versuft naar buiten. Maar ik was niet flauwgevallen. Ik had een dochterke en was de rijkste vent ter wereld. Alleen spijtig dat ik niet gezien had dat er een glazen deur tussen mij en m’n toekomstige schoonouders stond. Ik liep er losjesweg tegen en ’t laatste wat ik hoorde was een verpleegster die zei:
“ Weer zo’n stoere vader die flauwgevallen is, ze zouden beter de mannen eens laten bevallen, dan weten ze ook eens wat het is…” Ik wou nog antwoorden, maar vond de juiste woorden niet…
©GoNo
“ We zullen het in gang zetten, anders gaat het te lang duren en te pijnlijk worden…”
Ik vraag me af wat er speciaal is aan die gang, ‘k heb daar wel bedden zien staan met wachtende vrouwen, maar zo speciaal is die gang nu ook weer niet.
“ Ik kom zo terug.”zegt ze.
Al goed dat er een vent in huis is, denk ik. En ik begin ons Leentje met bed en al naar de gang te duwen. Valt verdorie niet mee, als de remmen nog opstaan. Weet ik veel hé? ’t Ging met schokjes zoals de weeën. Maar een man, ook toevallig een toekomstige vader, stak een handje toe. Fier keken we naar elkaar, een zwijgend vennootschap van elkaar begrijpende vaders. Leentje stond nu in de rij van wachtende moeders, ’t leek wel een treintje in een stationnetje. Voor Leentje: spoor 4, gelieve in te stappen. Waar een mens allemaal aan denkt hé?
De verpleegster komt terug met naald en garen, pardon, ik bedoel een spuit. Ze doet de deur open en blijft verstijfd staan.
Zou ze een geest gezien hebben? Ik heb ooit eens een film gezien over een ziekenhuis waar op de dertiende verdieping geesten ronddoolden van overleden patienten. En er was helemaal geen dertiende verdieping. Griezelig, je haren rijzen ten berge. Ik ga naar haar toe en vraag of er iets scheelt.
“ Zijn ze al bezig met haar, dat kan toch niet, ze heeft nog geen opening genoeg…”vraagt ze met een vertwijfelde blik in haar ogen.
Ik antwoord, zo fier als een gieter: “ We hebben haar in de gang gezet, dat bespaart u een pak werk hé?”
“ In de gang gezet? En wie heeft dat gezegd, als ik vragen mag?”
“ Euh, u zei dat toch?” ik begin een sterk vermoeden te krijgen dat er hier iets mis is met de communicatie.
Ik draai me om naar Achmed, want dat was de naam van m’n hulpje, en zeg met een uitgestreken gezicht: “ Zie je wel, ‘k heb toch gezegd dat ze binnen moest blijven!’ Achmed steekt z’n duim in de hoogte en knipoogt naar mij. Heeft er niets van begrepen, maar de gevolgen zullen voor hem zijn.
Mevrouw de verpleegter duwt zonder enige moeite het bed met Leentje terug de kamer in. Chapeau, denk ik, ge moet het maar doen. Wij staan te sleuren gelijk twee gekken aan dat verdomde bed en zij doet het als een fluitje van een cent.
“ Ik heb gezegd dat we het in gang zouden steken, ik ga haar een spuitje geven om het wat rapper te laten gaan. Er zit ook een verdoving in zodat ze minder de pijn zal voelen…”
Ik weet niet wat ik misdaan heb, maar ik voel dat de liefde op een laag pitje staat, een waakvlammeke. Ik moet oppassen dat het niet dooft en ik m’n toekomstige dochter maar om de veertien dagen mag zien. Ik zal proberen me gedeisd te houden, wat in mijn geval moeilijk tot heel moeilijk is. De tijd verstrijkt, de weeën ook. De verpleegster komt af en toe eens kijken naar haar, maar niet naar mij. Ik ben lucht voor haar, waarschijnlijk heeft Achmed mij verraden. En maar zeggen dat we broeders zijn. Ik word bijna gek van de koppijn. Maar ik durf geen pilletje vragen. Komt dat tegen, in een kliniek hebben ze duizenden pilletjes en ik sterf hier ter plaatse. En dan dat gekrijs van al die bevallende vrouwen. Het lijkt hier wel een martelpraktijk. Maar plots hoor je het geween van een nieuw leven dat geboren is, een nieuw begin van een einde dat er rap zal zijn. Maar dat weet diene baby nog niet. Om een gedicht over te schrijven…
Ik sta in de verloskamer mee te kijken over de schouder van meneer doktoor. Die kerel zit verdorie met een schaar in Leentje haar vagina te knippen. Ik voel dat ik kwaad ga worden, ’t is nu niet het moment om z’n frustraties uit zijn kindertijd bot te vieren. Rechtjes op het lijntje knippen. Er mankeren nog juist kleurpotloodjes en een kleurboek. Wat een klungelaar.
“ Wat zijt ge aan ’t doen? Zie dat er nog een stukske voor mij overblijft hé?”
“ Meneer, ik stel voor dat ge uw vrouw haar hand vasthoudt, ze kan uw steun goed gebruiken nu…”
Amai, die is rap in z’n gat gebeten zeg, ik vraag het toch maar gewoon? Vakmanschap is meesterschap, zal hij denken en geen pottekijkers in mijne boetiek. Ik doe wat die witfrak zegt. Had ik beter niet gedaan, want ik was vergeten de kracht van een vrouw die moet bevallen. Maar ’t ging nog redelijk snel en plots was onze baby daar. Vol met slijmen en onder het bloed. De doktoor hield haar aan haar voetjes in de lucht en gaf een ferme mep op haar babykontje. Het kind schrok zo hard dat het begon te huilen.
“ Hé, onnozelaar, moet ik dat bij u ook eens doen, blijf met uw poten van mijne baby. Sadist!”
’t Was er uit voor ik er erg in had, laten we zeggen dat het de emoties waren. De dokter verdween vliegensvlug uit de verloskamer en liet de verdere behandeling over aan de vroedvrouw. Die mij poeslief vroeg om de kamer te verlaten gezien de bevalling voorbij was en ik toch maar in de weg zou lopen. Ik versuft naar buiten. Maar ik was niet flauwgevallen. Ik had een dochterke en was de rijkste vent ter wereld. Alleen spijtig dat ik niet gezien had dat er een glazen deur tussen mij en m’n toekomstige schoonouders stond. Ik liep er losjesweg tegen en ’t laatste wat ik hoorde was een verpleegster die zei:
“ Weer zo’n stoere vader die flauwgevallen is, ze zouden beter de mannen eens laten bevallen, dan weten ze ook eens wat het is…” Ik wou nog antwoorden, maar vond de juiste woorden niet…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage