GoNo's Gedichten & Verhalenhoek

De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.

vrijdag 8 maart 2013

Starend door m’n raam, bedenk ik mij…





Soms zit ik ’s nachts door m’n raam te staren. Kijken naar het grote niets. Ik zit me dan af te vragen of er meer is tussen hemel en aarde. Zou er ergens op een verre planeet, iemand zijn die op mij lijkt en juist hetzelfde aan het doen is? Die zich dezelfde vragen stelt? Over het hoe en waarom we feitelijk geboren worden? Het hoe weten we ondertussen al wel, rest alleen de vraag:” waarom?”. Oud worden was vroeger de “ ver-van-m’n-bed-show”. ’t Gaat stelselmatig en op een slinkse manier. Je staat op, kijkt in de spiegel en plots zie je de eerste grijze haren. De kraaiepootjes rond je ogen, de wallen ook. Je kamt je haren en je komt tot de conclussie dat je weer een pak minder haar op je kruin hebt. Je longen piepen ’s morgens, maar je zult die eerste sigaret roken. Samen met een kopje koffie. Je maakt jezelf wijs dat er niets heerlijker is om zo de dag te beginnen. Je knoken zijn weer een beetje strammer geworden, ’t zal aan ’t weer liggen, denk je. Veel teveel vocht in de lucht. Je snakt naar de zon, in de hoop dat die het zal oplossen. Intussen heb je al een stuk of tien sigaretten gerookt en sta je boven de wc te kokhalzen om die slijmen uit je longen te krijgen. ’t Zal aan ’t weer liggen, denk je…
De trappen nemen, bij gebrek aan een lift, naar drie-hoog, begint meer en meer op een lijdensweg te lijken. Bepakt en bezakt met je wekelijkse boodschappen sleur je alles naar boven, inclusief jezelf. Op iedere etage ben je verplicht om een rustpauze in te lassen. Je hebt soms de indruk dat je ter plaatse gaat doodvallen. Wat een grap, denk ik dan. Stel je voor, na al die moeite om tot boven te geraken, val je terug naar beneden. Steendood. De trap ligt bezaaid met Colruyt-artikelen. Zouden de onderburen ze laten liggen? Zouden ze wel zien dat ik zo dood ben als een pier? Of zouden ze denken dat ik teveel Kriek gedronken heb? Laten liggen, die geraakt wel boven als hij z’n roes uitgeslapen heeft. We leggen er een deken over, ’t kan ’s nachts nog geweldig koud zijn hé? Na veertien dagen begon ik te stinken en hebben ze me buiten op ’t gazon gelegd…
Daar kreeg ik ’t gezelschap van een dertigtal katten, die een klaagzang ten gehore brachten.
Om maar te zeggen dat ik in alle eenzaamheid gestorven ben. ’t Heeft nog veertien dagen geduurd eer m’n kinderen wisten dat ik niet meer onder de levenden vertoefde. ’t Kan verkeren, zei ene Bredero. Of was het iemand anders die dat zei? En zo zit ik mij bedenkingen te maken, gewoonweg met door het raam te staren. M’n kat zit mee door het raam te kijken. Aan wat zou dat beest zitten te denken? Misschien dat er ergens op een verre planeet een zwarte kat juist hetzelfde aan het doen is? Dieren hebben een grotere binding met Moeder Natuur. Mensen daarentegen denken dat ze de natuur uitgevonden hebben en ermee mogen doen wat ze willen. Tot de natuur zich van haar kwade kant laat zien. Dan komen tot de conclussie dat we kleiner zijn dan een zandkorreltje in de woestijn. We zijn fier op onze kennis der wetenschappen, op onze verwezelijkingen, op ons doorzicht in de grote mysteries. We proberen de mens onsterfelijk te maken, allerlei ziektes uit te roeien. We proberen de Schepping te doorgronden, sturen robotten naar de maan en Mars. Maar voor onze eigen planeet hebben we geen oog. We praten over splinters maar zien al lang niet meer de balken in ons eigen ogen. We denken allemaal dat we het eeuwig leven hebben, tot op een dag dat we zullen moeten toegeven dat we maar een detail in de geschiedenis van de mensheid zijn. Voor ons was er alleen Moeder Natuur, na ons zal zij er nog steeds zijn. Tot de wereld met een knal uit elkaar spat. Of opgeslokt wordt door een zwart gat…

©GoNo

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage