De Oude Knoestige Bank
Hij zat op een oude, knoestige bank. Een bank, die z'n vader nog had gemaakt van een treurwilg. Nadat hij uitgetreurd was. De bank was uitgesleten, eerst door het zitvlak van z'n ouwe heer, nu door het zijne. Na hem, zou er niemand meer zitten. Verdomme, altijd die herinneringen, waarom kan een mens niet zonder herinneringen ? Zou het niet gemakkelijker zijn, dat iedereen na een jaar automatisch alles vergeet ? Zo dacht hij.
Hier had hij nog gezeten met z'n eerste en tevens z'n laatste lief. Op deze bank. Terwijl pa en ma hem gadesloegen vanachter het bloemetjesgordijn. Vanuit hun zetels, die strategisch opgesteld stonden zodat ze alles konden zien wat zich afspeelde op het erf. En als hij opschoof naar z'n geliefde, tikten één van beiden op het raam. Wat hen deed blozen, als een betrapt stel.
Toen ging het er nog zo aan toe. Wat een tijden. Niet nostalgisch worden, dacht hij.
Waar is de romantiek gebleven, de kusjes stillekes gestolen ? Die zwoele zomerse avonden, waarin het verlangen om elkaar te beminnen heviger dan ooit was ? Maar 't mocht niet, 't was een zonde. Volgens pa, ma en de pastoor. Toen pa, ma en de pastoor van het aardse toneel verdwenen waren, hebben ze elkaar op een zomeravond bemind op die bank. Spijtig dat er toen een onweer opstak, alsof ze daarboven aan 't meekijken waren.
Maar toen waren ze al getrouwd. Toen was het al geen zonde meer. Toen was het oorlog.
Die bank, die oude knoestige bank. Z'n vrouw had er opgezeten, voor een laatste keer in een pril lentezonnetje. Eventjes nog genieten, alvorens haar lange reis naar een onbekende bestemming aan te vatten. Een reis waarvan ze nooit zou terugkomen. Opgepakt in Mechelen, verraden door iemand die kind aan huize was. Zo ging dat toen....
Telkenmale als hij hier zat, voelde hij haar aanwezigheid nog, 't was alsof ze nooit weg gegaan was. Hij huilde, nee, niet luidop, maar de tranen volgden de groeven in z'n gelaat.
Zoals een rivier z'n bedding volgt. 't Zou voor hem ook de laatste keer worden, op z'n vertrouwde bank. De aannemers waren de oude boerderij volop aan 't renoveren. De tuinarchitect was de tuin aan 't heraanleggen. Een mooie, moderne tuin. Geen wildernis meer, zoals het er bij gelegen had. Waar de bloemenperken, haar bloemenperken hun eigen weg gegaan waren omdat het vrouwtje er niet meer was om hen te verzorgen. 't Kon hem bitter weinig schelen. De natuur moest z'n gang maar gaan, dacht hij filosofisch.
Morgen zou alles veranderd zijn, ook z'n bank zou er niet meer zijn. Verdwenen in de nevelen van de tijd. Alleen nog herinneringen in het fotoalbum. En later zouden ze dat album vinden op één of andere vlooienmarkt......
De laatste foto die ik zie, is een oude man, die me aankijkt. Gezeten op een oude knoestige bank. Met ogen waarin al z'n leed en droefenis weerspiegeld wordt. Die ogen, dat gegroefd gelaat vertelt me een verhaal. Er staat een naam onder de foto. Levi Goldenbaum., 3 juli 1941. Ik leg het fotoalbum neer, alsof het in m'n handen brandt. Was dit de laatste beeltenis van een man die gedeporteerd is ? Heeft hij de holocaust overleefd ?
Er staat een lange rij mensen te wachten op 't perron. Vrouwen, kinderen, mannen en ouderen. Allemaal dragen ze een ster. Een Joodse ster. Honden blaffen, tonen hun scherpe tanden, terwijl Duitse soldaten roepen en tieren: “ Sweinehunden, loss, schnell, schnell....”. Kinderen huilen, ouderen bidden. Een oude man met verweerd gelaat, laat zich meedrijven met de mensenstroom. 't Kan hem bitter weinig schelen waar de reis naar toe gaat. Heeft toch niets meer om te leven. Zelfs z'n oude, knoestige bank is niet meer. De zon schijnt en de Duitsers zijn onbarmhartig. Op de goederenwagons staat 79/ Auschwitz....
We schrijven Mechelen anno 1941. De dag des Heren, 8 augustus.
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage