Stilte, ’t is hier een bibliotheek en geen café hé?
Ik zit gezellig in de bibliotheek. Eigenaardig toch, dat bij het minste
geluid dat ik maak, afkeurende blikken mijn deel zijn. De ouden van dagen die
hier hun broek en hun uren verslijten, doen gewichtig terwijl ze verdorie
alleen maar de krant zitten te lezen. Ik, daarentegen, doe opzoekingwerk over
de Tweede Wereldoorlog. Ik wil papier voelen, opsnuiven en koesteren. Geen
digitale verhalen waarvan ik na enige tijd koppijn krijg. Of die mij verwijzen
naar de zoveelste website…
Ik laat m’n boek vallen. Het is alsof er een bom gedropt wordt midden in
de leeszaal. Boem. Zo nu zijn ze zeker wakker. Gewekt worden met een boek in
een bibliotheek, wat willen ze nog meer hé? Kan het niet wat stiller, vraagt een
oude vent al roepende.
“ Wat zegt ge?”, is m’n antwoord en tevens vraag.
“ Ben je doof of zo?”
“ Nee en jij?”
De man heeft een hoorapparaatje in z’n beide oren. Een bende
schoolkinderen, die verstoppertje aan ’t spelen zijn tussen de boekenrekken,
hoort hij schijnbaar niet. Selectief doof, is m’n conclusie…
Ik doe verder met waar ik voor gekomen ben. Lezen en noties maken. Ik
kan die boeken ook meenemen naar huis, maar ik ben de laatste tijd nogal
vergeetachtig. En boeken te laat binnenbrengen zonder verlenging, daar staat
een boete op.
Ik kijk naar de man die op ongeveer een meter afstand van mij zit. Z’n
leesbrilletje komt uit de HEMA. ’t Kan ook ’t Kruidvat zijn. Z’n hemd heeft
ooit betere tijden gekend. Z’n broek ook. Er zit verdomme een urineplek op.
Gaat mij de les wat spellen en kan niet eens recht in de pot pissen…
Hij wordt gewaar dat ik hem zit aan te staren. Kijkt op van z’n
spannende lectuur. Ik wil hem vragen wie de moordenaar is en hoeveel hij
gekregen heeft in ’t assisenhof.
“ Is ’t spannend?”vraag ik beleefd.
“ Hoezo, spannend?”
“ Uw gazet?”
“ Nee, ’t geen journalisten meer zoals vroeger…”
“ ’t Zijn ook geen lezers meer zoals vroeger hé?”
“ Daar zeg je het. Wat ben jij aan ’t doen?”
Ik leg hem op fluistertoon uit wat ik aan het doen ben…
“ Spreek ietsje harder, m’n batterijtjes zijn bijna op…”zegt hij.
“ Mag ik naast je komen zitten? Lijkt me een stuk gemakkelijker om te
converseren..”
“ Wat zeg je?”
Ik ga naast hem zitten. Per slot
van rekening heb ik m’n lidgeld betaald en zijn die stoelen voor een deel van
mij.
Ik toon hem m’n aantekeningen en de boeken.
“ De Tweede Wereldoorlog?”
“ Ja, iedereen spreekt erover, maar niemand heeft hem meegemaakt…”
“ Ik heb hem meegemaakt…”
“ Hoe oud ben jij dan?”Hopelijk vat hij het niet op als een
onbeleefdheid.
“ Ik ben geboren in 1927.
In 1940 was ik 13 jaar…”
Een vlugge rekening vertelt me dat die vent dus 87 jaar is. Normaal dat
hij af en toe naast de pot plast hé?
De bibliothecaris komt op ons afgestevend. Z’n gezicht voorspelt weinig
goeds.
“ Mag ik vragen om een beetje stiller te praten? Ge zit hier niet op
café hé?”zegt het toonbeeld van alwetendheid.
“ Mag ik vragen of u al ooit op café geweest bent?”
“ Meneer, ik kan u laten verwijderen. U stoort de lezers…”
“ Welke lezers? Die de krant en een tijdschrift lezen?”
“ Wat ze lezen interesseert me niet. Ze hebben recht op stilte…”
“ Toon me eens een wet die voorschrijft dat er in een bibliotheek stilte
moet heersen?”
De man krabt in het weinige haar dat hij nog over heeft. Ik hoor hem
denken dat ik weer zo’n lastig geval ben. Hoe komt hij erop hé?
“ Ik ga een sigaret roken buiten…” zeg ik tegen de bejaarde naast mij.
“ Ik ook…”zegt hij.
“ Meneer, meneer…”
Wat nu weer?
“ Gelieve uw tafel op te ruimen, ’t is hier geen café hé?”
Moest het hier een café zijn, had hij al lang een paar toeken op z’n
muil gekregen. Degoutante vent.
“ We zijn nog niet weg, we gaan een sigaretje roken of mag dat ook al
niet?”vraag ik hem op een beetje agressieve toon.
“ Van sigaretten krijg je kanker…”zegt hij.
“ Van kankeren op andere mensen ook…”
“ Doe geen moeite, met meneer Wijsneus valt niet te praten. Het enige
boek dat hij kent is het telefoonboek. Kom, laten we de benen strekken, in mijn
geval m’n oude knoken….”zegt m’n nieuwe kennis.
“ Er hangt een asbak naast de deur. Gelieve uw sigaretten uit te doen in
de asbak…”
Die vent moet en zal het laatste woord hebben, zoveel is duidelijk.
Ik heb, m’n sadistische neigingen in achtnemende, veel goesting m’n
sigaret straks te doven op z’n tong.
“ Ik ben GoNo. Amateurschrijver en dichter…” zeg ik.
“ Ik ben Maurice. Archeoloog. Vroeger aan de stad Antwerpen. Maar nu
behoor ik zelf al bij het antieke…GoNo is wel een rare naam hé?”
“ t Is een samentrekking van m’n naam en voornaam, Maurice…”
“ Goed gevonden. Kort en bondig. Gemakkelijk te onthouden ook…”
“ Kwestie van marketing en ver doorgedreven nadenken…”zeg ik met
leedvermaak.
“ Wil je mijn verhaal horen over de Tweede Wereldoorlog?”vraagt hij
opeens.
“ Als het de waarheid is wel. Maar de bibliotheek lijkt me geen goede
plek. Hoe lossen we dat op?”
Ik wil me niet opdringen aan Maurice. Laat het aan hem over om mij een
voorstel te doen.
“ Ik verblijf in ’t Rozenhof, een RVT. Misschien kunnen we daar
afspreken? Ze hebben een goeie kantine. Met echte koffie van Douwe Egberts.
Niet van die kamelenpis van den Aldi….Wat denk je?”
“ Hun koffiepads zijn toch goed?”
“ Hun watte?”
“ Hun koffiepads, zo van die dingen die je in een Senseo steekt. Je duwt
op een knopje, en raar maar waar, er komt koffie uit…”
“ Ken ik niet. Senseo is dat geen Japanse oorlogsmisdadiger? Hebben ze
die niet opgeknoopt in 1946?...”
“ ’t Zou best kunnen. Senseo Amatroula, bekend om z’n wreedheid. Hij
roosterde hun teelballen tot ze eruit
zagen als gebrande koffiebonen. Liet de Britten op Java zo veel zwarte koffie
drinken dat ze groen zagen als thee. Vandaar de naam groene thee…”
We zijn al toe aan onze derde sigaret. Achteloos, zonder erbij stil te
staan. Maurice is het levende bewijs dat je van roken langer leeft. In zijn
geval dan toch. Ik ben benieuwd naar z’n story. Nadat Maurice z’n krant netjes
teruggelegd heeft en ik m’n boeken terug in de rekken gezet heb, nemen we
afscheid. Ik beloof dat ik hem zaterdag zal komen bezoeken. Moet ik rozen
meebrengen, vraag ik hem. Ik kan geen rozen meer zien of ruiken, zeg hij.
Ruiken rozen? Ik wist dat niet…
Ik kijk al uit naar de zaterdag. Soms komt men mensen met een verhaal
tegen op de meest onverwachte plaatsen. Zoals in een bibliotheek waar men moet
zwijgen als een graf. Met een alwetende bibliothecaris, die denkt dat hij de
bibliotheek van Alexander de Grote bezit. Waarschijnlijk heeft hij nog nooit
gehoord van die kerel…
©GoNo
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage