GoNo's Gedichten & Verhalenhoek
De hersenspinsels van een zelf- en door anderen verklaarde dichter/schrijver.
zaterdag 8 november 2014
De honderdman of centurion,
belast met het inwinnen van inlichtingen over het wel en wee van de onderdrukte
volkeren, heeft zo juist de melding gekregen dat er in het verre Broekzele iets
op til is. Het is z'n taak om elke eventuele opstand in de kiem te smoren, wil
hij niet eindigen als z'n voorganger, die nu in Cairo het verkeer staat te
regelen...
Hij rept zich naar de
secretaris van keizer Julius Caesar, Cesar voor de vrienden en dat zijn er maar
weinigen...
" M'n waarde Clitorix (
als 't kind maar een naam heeft, denk ik altijd ), ik moet dringend de keizer
spreken..."zegt hij tegen de secretaris.
" M'n waarde Tamponix,
de keizer is momenteel druk bezig met het plannen van z'n volgende
veroveringstocht. Hij mag, onder geen enkel beding, gestoord worden. Gekoppeld
aan die militaire actie, liggen ook de besparingen op tafel. Het plebs zal
moeten besparen tot ze er scheel van zien. Er is geld nodig en dat is er niet,
de schatkist is zo goed als leeg. Weet ge hoeveel die triomfboog in hartje Rome
gekost heeft? Nee? En de feestelijkheden die ermee gepaard hingen? Nee? Om nog
maar te zwijgen van de ticketverkoop die een flop van jewelste werd? Het
colosseum was maar voor de helft gevuld. Bij gebrek aan paarden hebben ze zelfs
ezels voor de wagenrennen moeten inschakelen. De helft van die ezels weigerden
om ook maar één poot te verzetten. Onze doorluchtige keizer kon er niet mee
lachen, had wel iets anders verwacht van z'n blijde intrede...
Centurion Tamponix wrijft
eventjes in z'n ogen. Droomt hij of is die verdomde Clitorix echt tegen hem aan
't lullen? Het is een publiek geheim dat die twee elkaar niet kunnen luchten.
De reden? Tamponix was graag secretaris geworden. De vergoeding die daar aan
vast hing, zou van hem een welgestelde burger gemaakt hebben. Om nog maar niet
eens te spreken van de status...
" Maar m'n waarde
Clitorix, het is in het belang van de keizer en de staat. Ik moet er toch geen
tekeningetje bij maken zeker, als ik zeg dat m'n inlichtingendienst bewijzen
heeft van een op gang zijnde rebellie tegen het gezag van Rome?"
Nu is het de beurt aan
Clitorix om eventjes in z'n ogen te wrijven. Meent die verdomde Tamponix wat
hij zo juist gezegd heeft? Of is het de zoveelste truc om hem in diskrediet te
brengen bij de keizer? Maar de lepe Clitorix is ook niet van gisteren en
besluit het zekere voor het onzekere te nemen...
" Wacht hier, ik zal
zien wat ik kan doen voor je. Ga daar op die bank liggen, eet wat van die
druiven en drink een beker Romanum Imperiumwijntje. 't Is wijn van een goed
jaar..."
De lepe Clitorix weet dat
Tamponix verslaafd is aan wijn. Het houdt nooit op met één beker. Meestal
moeten z'n geheimagenten hem lazarus naar huis brengen. Als Clitorix het lang
kan rekken, staat of ligt die dekselse Tamponix compleet straalbezopen voor de
doorluchtige voeten van de keizer. Er is veel kans dat hij een ontwenningskuur
mag volgen ergens in de Sinaiwoestijn...
Maar het geluk zit hem deze
keer mee. Keizer Julius Caesar heeft de besprekingen opgeschort omdat hij
dringend een plasje moet doen. Gezien de keizerlijke pispot al boordevol is,
moet hij wel tegen de paleismuur gaan plassen. Wat normaal verboden is, maar
nood breekt wet hé?
Secretaris Clitorix vergezelt
de keizer op z'n plasbeurt. De keizer zet er een flinke vaart in wegens
opkomende krampen. Op enige afstand volgt Clitorix de blaaslediging van z'n
keizer. Uit respect en ook omdat de vorige keer de keizer tegen z'n benen
geplast heeft. En dat was geen kattenpis hé?
Tamponix maakt van de
gelegenheid gebruik om Clitorix een stokje in de wielen te steken. Hij gaat
broederlijk naast keizer staan en hoopt dat er enkele druppels uit z'n blaas
willen komen...
" Wel, wel, wie we daar
hebben. Onze beroemde Tamponix van m'n geheime dienst..."zegt de keizer, terwijl
het Romeinse cijfers op de muur tekent met z'n urine.
De keizer is schijnbaar goed
gezind, komt door de opluchting die het ledigen van z'n blaas met zich
meebrengt...
" Doorluchtige keizer,
ik heb nieuws voor u, waarvan u steil achterover zult vallen..."zegt
Tamponix met enig gevoel voor melodrama.
" Beste Tamponix, ziet
ge mij al achterover vallen? 't Zou geen zicht zijn met m'n keizerlijke
kindjesverwekker zo open en bloot hé? Om nog maar te zwijgen over de distels
die tussen de rozen groeien. De tuinman heeft z'n werk niet gedaan, zo te zien.
Die mag het onkruid wieden in de arena, terwijl de leeuwen hun dagelijkse
wandelingetje doen...Dus Tamponix, arresteer die man en zet hem op de lijst van
het eerstvolgende circus...Maar wat wilde je zeggen? Je had toch nieuws voor
mij?..."
" Ja m'n doorluchtige
van de goden afstammende keizer, en 't is geen goed nieuws..."
" Zeg m'n beste
Tamponix, er komt niet veel uit uw fluitje hé?"
Tamponix wordt rood tot
achter z'n oren. Hij perst er enkele druppels uit. zo met het plebs zich ook
voelen, denkt hij. Uitgeperst als citroenen...
Clitorix probeert het gesprek
af te luisteren, maar kan niets horen omdat de Pretoriaanse Wacht tussen hem en
de keizer heeft postgevat. Ze vormen een halve kring rond hun broodheer, hem
als het ware beschermende tegen onkuise blikken van de hofdames. Die zijn er;
zoals steeds, als de kippen bij om een blik op te kunnen vangen van het edele
keizerlijke klokkenspel. In die tijd was het een competitie om te kunnen zeggen
dat ze het bed met de keizer gedeeld hadden. Het had zo z'n voordelen hé?
" Kom Tamponix, we gaan
ons gesprek binnen verder zetten. De zon brandt in m'n nek en 'k heb er dorst
van gekregen..."
Heel het gevolg volgt de
keizer. Clitorix ook. Die vraagt zich af wat Tamponix tegen de keizer verteld
heeft. Z'n status met bijhorende vergoeding is in het gedrang. Hij voelt dat er
iets gaande is. Kan zich wel voor de kop slaan omdat hij Tamponix niet direct
bij de keizer gebracht heeft. Maar gedane zaken nemen geen keer, ook niet in
het Romanum Imperium...
De senatoren zijn blij dat
hun keizer opgelucht is. Brutus heeft er zo z'n bedenkingen bij. Meelopers is
z'n conclusie. Vandaag de keizer ophemelen, morgen steken ze een mes in z'n
rug. Profetische gedachten waarin hij een hoofdrol zou spelen. Maar dat weet
hij nog niet....
" Zo, beste senatoren,
'k heb m'n keizerlijke blaas geledigd tot algemene opluchting van mezelf en de
hele natie. Waar waren we gebleven? Wat zegt u, m'n waarde senator Parmahespius?
Spreek wat luider, ik versta uw gemompel
niet. De besparingen? 'k Dacht dat we daar al uit waren? We gaan besparen op de
toevoer van olie. Hoe minder olie, hoe meer het gaat kosten. Kwestie van vraag
en aanbod. Een voorlopige prijsverhoging, die zoals gewoonlijk eeuwigdurend zal
zijn., zal de schatkist spekken. De soldij van m'n legionairs wordt
opgetrokken. Hoe we dat gaan betalen, vraagt u zich af? Met de verkoopprijs van
de slaven op te trekken. Voor iedere slaaf die verkocht wordt, komt er btw bij.
Wat btw betekent? Belasting op TeWerkstelling, simpel toch? Ge moet er maar
opkomen hé? De uitkeringen voor gehandicapte ex-legionairs worden met de helft
verminderd. Een legionair met maar één been heeft minder kosten dan één met
twee benen. Eén laars kost minder dan twee laarzen. De logica zelve, zou ik zo
zeggen. Iedereen moet z'n steentje bijdragen. Zo hoort het in een democratische
dictatuur. Zijn er nog vragen?"
Brutus, de aangenomen zoon
van Julius Caesar, steekt z'n hand op.
" M'n keizerlijke vader,
moeten de senatoren ook hun steentje bijdragen?"
Plots is het onbehaaglijk
stil in de grote aula. Men kan een speld horen vallen. Breng de keizer niet op
het idee om ook in hun vergoedingen te snoeien, denken de meesten. Die Brutus moet
altijd olie op 't vuur gooien en dat terwijl de prijs van de olie de hoogte zal
in gaan...
Brutus geniet van z'n
vraagstelling. Zie die kudde schapen nu eens staan, denkt hij, de mannen met de
grote villa's met verwarmde vloeren en een gratis abonnement in de Turkse
sauna's. Met hun illegale goktenten, waar men kan wedden op gladiatoren. De
zogenaamde elite, die verheven is boven het plebs. Die senator zijn omdat hun
papa het ook al was. Iedereen moet besparen, maar zij?
Keizer Julius Caesar neemt
z'n gouden laurierbladkroon van z'n doorluchtige kop. Wat zoveel betekent als
dat hij aan het nadenken is. Hij poetst met z'n mouw van z'n paars gewaad de
kroon op. Kan zich erin weerspiegelen. Wat een mooie Romeinse kop heb ik, toch,
denkt hij...
" Brutus, m'n zoon, die
vraag kunt u terug stellen na m'n volgende veldtocht. Met deze weldoordachte en
wijze woorden, sluit ik deze vergadering. Ave Caesar en vergeet de vuilbakken
niet buiten te zetten..."
Keizer Julius Caesar draait
zich om en schrijdt als een keizer de aula uit. Wat een debiele senatoren toch,
denkt hij, ze zijn al vergeten dat er btw zal moeten betaald worden op de
slaven. Wie koopt er de meeste slaven? Juist, de senatoren en de rijke
klasse...
" Kom, Tamponix, wat is
uw geheime dienst op het spoor?"vraagt de keizer...
©GoNo
Vreedzaam...
Laat ons vreedzaam betogen
tegen het onrecht ons
aangedaan
dat er hooligans tussen lopen
daar moet ge niet bij stille
staan
een moto gaat loeiend op in
de fik
niet aantrekken, 't is toch
maar van een flik
een agent, vastberaden in 't
doen van z'n plicht
krijgt een steen pal in z'n
gezicht
de vreedzame betogers op de voorste
rij
gemaskerd met gasmakers, gewapend
met stokken
zijn als kleine kinderen speels
en zo blij
de agenten delen in de
klappen en de brokken
een auto wordt in brand
gestoken
van Ahmed de elektricien nog
wel
de arme man z'n bloed is aan
't koken
maar 't maakt deel uit van 't
spel
ik kijk er niet van op, 't is
altijd al zo geweest
in iedere mens schuilt er wel
iets van een beest
maar zou het niet beter zijn
de politiekers te belagen
zodat ze ook eens weten wat
ze van ons vragen?
©GoNo
zondag 12 oktober 2014
Aan de minister van Werk,
Geachte excellentie,
Ik schrijf u deze brief om mij aan te melden als
gemeenschapdienaar. Naar m'n bescheiden mening kom ik in aanmerking om gratis
werk te verrichten in het belang van de gemeenschap. Met mijn ervaring als bediende,
gewezen meubelmaker, kaascontroleur, ex-cafébaas, grondwerker, oberbarman, en
bovenal dopper meen ik aanspraak te mogen maken op deze vacante functie.
Ik ben ook nog een tijdje misdienaar geweest, heb een
opleiding genoten bij de paters Jezuïeten. Misschien kan ik de lege kerken
onderhouden? Het zou een geweldige opflakkering van m'n geloofsovertuiging
betekenen voor mij en de hele gemeenschap. Hoe meer zielen in de kerk, hoe meer
vreugde hé?
Waar is de tijd, toen u samen met Yves Leterme, op
bezoek kwam op m'n toenmalig werk? Weet u nog dat ik toen zei dat u een
geweldige sympathieke vent waart? Een jaartje later werd u minister-president.
Zonder verkozen te zijn, je moet het maar doen hé? M'n telegram met gelukwensen
is terug gekomen wegens niet bestelbaar. Belgacom kende geen
minister-president, laat staan ene die Peeters heette. Bart Peeters kenden ze
wel. Maar dat zou vlug veranderen. U werd zelfs bestempeld als de Vlaamse
Clooney. Overal ben ik toen gaan rondbazuinen dat ik met de Vlaamse Clooney nog
aan de toog gestaan heb. De vrouwtjes vielen in bosjes in katzwijm, alleen al
bij het horen van die naam. Gelukkig ben ik nogal bedreven in het geven van
mond-op-mondbeademing. Nog geleerd van de nonnen...
En dus, vraag ik u nu nederig en bescheiden, om mij
een job te geven die mij terug deel laat uitmaken van de gemeenschap, zonder
telkens de stempel te krijgen van profiteur en hangmatcultuurliefhebber. Ik
wil, als tegenprestatie van m'n riante uitkering a rato van een slordige en
kleine 953€, mij inzetten ten bate van de gemeenschap. Maar ik zit wel met één
vraagje. Namelijk wat gebeurt er als ik een werkongeval krijg? Ben ik dan
verzekerd? Of moet ik alles uit eigen zak betalen? En wat gebeurt er met de
jobs, die wij als werklozen afnemen van mensen die werken met een contract?
Worden die dan op hun beurt werkloos? En moeten die dezelfde job doen, maar dan
nu gratis?
Ik vermoed dat er tweedracht zal komen tussen de
verscheidene gemeenschappen, waar ons teerbeminde vaderlandje zo rijk aan is.
Onze vaderlandse leuze zal men moeten veranderen in : " Tweedracht maakt
macht...".
Maar kom, we zien wel hé? O ja, ik heb nog een
vraagje. Wat bezielde u om te zeggen voor de verkiezingen dat u uit de politiek
zou stappen als u geen premier werd? Dat u nooit in een regering zou stappen
met de NVA? U, die ik steeds als een man van z'n woord beschouwd heb, stelt me
hier zwaar teleur. Weet u nog dat u aan de toog zei dat Louis Toebback beter
met z'n zoontje Bruno voor de TGV was gaan liggen? Ik heb u toen nog gevraagd
of dit geen racistische opmerking was. U antwoordde, dat bloed dezelfde kleur
heeft als hun partijkleur. We moesten er eens goed mee lachen, toen en nu nog
altijd...
Hopende op een spoedig en positief antwoord, sluit ik
deze brief met m'n welgemeende gelukwensen met uw promotie tot minister van
Werk...
Met vriendelijke groeten,
GoNo
woensdag 1 oktober 2014
De pruik van Brusselmans…
Ik lees in de krant dat Herman Brusselmans, langzaam maar zeker uit de
put kruipt waarin hij terecht gekomen is, na de breuk met z’n dertig jaar
jongere vriendin. Waarom ze erbij vertellen dat ze dertig jaar jonger is dan deze
alom gewaardeerde kut-beschrijver is me een raadsel. Of is het met enig
leedvermaak dat ze dat schrijven? Brusselmans schrijft boeken aan de lopende
band. Je moet al een fervente fan zijn om ze nog te kunnen pruimen…
Maar de man is wereldberoemd in Vlaanderen, niet zo zeer meer om wat hij
schrijft, maar omdat z’n kapper al eeuwen dood lijkt te zijn. Ik verdenk hem
ervan om iedere morgen z’n haren met ettelijke liters zwarte verf te verven. De
drang naar eeuwig jong te zijn, vermoed ik…
Na de breuk in z’n eeuwigdurende relatie met z’n vorige vriendin, zei
hij dat hij eindelijk terug de ware gevonden had. Ze was weliswaar dertig jaar
jonger, en op de koop toe ook nog eens journaliste, maar dat was voor
Brusselmans geen bezwaar. Ik sla twee vliegen in één klap, aldus de schrijver,
één, ze is jong en mag gezien worden, twee, ik krijg alleen nog maar goede
recensies. Dat ze journaliste is bij een krant die alleen maar schrijft over
beurs-en aandelenkoersen, was maar een detail. Na twee weken het bed gedeeld te
hebben met Brusselmans was voor haar de maat vol. Ik wil je gezicht zien als je
klaarkomt, dus gelieve je lange haren in een paardenstaart te binden. Ik ben
het zat om steeds die haren in m’n gezicht te krijgen, leuk is iets anders, zei
ze. Komt er nog bij, vertelde ze aan Hermanneke, ik ben een studie aan het
maken over overjaarse hippies die zich vastklampen aan hun al lang vervlogen
imago van vrouwenversierder…
Brusselmans was even de adem en de kluts kwijt. Wat denkt die trien wel?
Ze mag verdomme al blij zijn dat ik haar wil neuken. Alhoewel, ik moet dringend
een nieuwe lading viagrapillen bestellen, want drie keer per dag neuken met zo’n
jong wijf is toch een beetje teveel van ’t goeie. En ’t kost stukken van een
mens hé?
Het stond in de sterren en in de boekjes geschreven dat deze relatie
niet eeuwig kon duren. De vader van deze journaliste is even oud als
Brusselmans, de moeder ook. Papa en mama zeggen tegen mensen die even oud zijn,
klinkt nogal ridicuul hé? De journaliste vond dat ook. Haar collega’s ook. Ze werd
het mikpunt van pesters op het werk. Van die heimelijke pesterijen waar tegen
je geen verweer hebt. Als ze binnen kwam op de redactie, begonnen ze spontaan
te zingen over een oude bok die wel een groen blaadje lust. Om nog maar te
zwijgen over de insinuaties dat Brusselmans ’s nachts in vrouwenondergoed
rondliep. Was er soms een nieuwe Conchita in de maak? Een Conchita Brusselmans?
De journaliste besloot het te onderzoeken…
Brusselmans, waarvan geweten is, dat hij maar één kroeg kent in Gent,
was de deur uit om sigaretten te gaan halen in z’n stamkroeg. Het moment om z’n
kleerkast aan een grondige inspectie te onderwerpen. Z’n kleerkast was niet
veel zaaks, kledij die roken naar de mottenballen van veertig jaar geleden. Tot
haar oog viel op een bruine koffer bovenop de kleerkast. Groot was haar
verbazing dat die volgestouwd bleek met vrouwenslipjes en beha’s. Een
verzameling die niet zou misstaan in een nog op te richten museum van en over
het leven van de beroemde schrijver. Een beetje zoals het museum over ene E.Wally.
Mijne zesenvijftigjarige vent is verdorie een halve travestiet, moet ze gedacht
hebben. Toen ze ook nog een tiental zwarte langharige pruiken vond, was de maat
helemaal vol. Niet alleen heeft hij een kletskop, maar hij draagt ook nog een
pruik, dacht ze…
Ze nam de koffer met inhoud mee naar de keuken. Stalde alles netjes op een rij uit op de keukentafel. Brusselmans,
lichtjes aangeschoten door enkele liters wijn, was zich van geen kwaad bewust
toen hij z’n keuken binnen kwam. Z’n jong lief stond hem op te wachten met de
armen gekruist. Haar ogen schoten vonken. Als men het licht uit zou doen, zou
men getuige zijn van vuurwerk. Maar het licht bleef aan, anders was de kans
groot dat Brusselmans z’n nek zou breken. En ze was niet zeker dat ze in z’n
testament stond, zo lang waren ze nu ook weer niet bij elkaar om al enige
aanspraak te kunnen maken op een eventuele erfenis…
Ik ken die koffer, dacht Brusselmans, maar van waar? Wat heeft dat te
betekenen, vroeg de journaliste met nauwelijks ingehouden woede. Dat betekent
dat je m’n verzameling gevonden hebt. Die verzameling gebruik ik om boeken te
kunnen schrijven over vrouwen die langs achteren geneukt worden. Ik moet toch
een beetje voeling hebben met de leefwereld van de vrouwen hé? M’n uitleg trekt
op niets, maar als schrijver mag en kan ik uit m’n duim zuigen zoveel als ik
wil, dacht Brusselmans. Ik schrijf boeken en geen wetenschappelijke
verhandelingen, was z’n conclusie…
De journaliste twijfelde even. Het klonk plausibel, een schrijver moet
ergens z’n inspiratie halen. Draagt ge een pruik, vroeg ze hem recht op de man
af. Brusselmans had deze vraag totaal niet verwacht. Wat kan het haar schelen
of ik een pruik draag of niet? Ik ben toch Helmut Lotti niet? Als ik het geld
van Lotti had, zou ik me ook geen zorgen maken. Hoewel, die heeft niet alleen z’n
pruik verloren maar ook veel van z’n pluimen…
Of ik een pruik draag, herhaalde hij haar vraag, schaapachtig. Spreek ik
met een echo, was haar gevat antwoord, Brusselmans besloot om eerlijk op te biechten
dat hij een pruik droeg, kwestie van z’n imago in ere te houden, voegde hij
eraan toe. Ik ga je verlaten, schreeuwde ze hem toe, omdat ik venten haat met
een kletskop. Dat is al begonnen toen ik Kojak zag op tv, die met z’n lolly in
z’n muil. Je bent verdomme een travestiet, die viagra moet nemen om nog een
stijve te krijgen. Wat ik in jou gezien heb, mag God weten, ik moet wel
stekeblind geweest zijn…Ze hapte even naar adem…M’n vader is kwaad op mij dat
ik bij een vent ben die even oud is als hij. Het voelt aan als incest, zegt
hij. Zo, het was er uit, dat lucht op…
Ik maak van jou het hoofdpersonage in m’n volgende boek, probeerde
Brusselmans nog, maar het kwaad was geschied. Ze nam haar koffer en haar
beautycase. Om vervolgens met een harde knal de deur achter zich dicht te
trekken. Herman Brusselmans stond er verslagen en totaal verweesd bij. Hoe is
het toch mogelijk, vroeg hij zich af. Ik maak van haar het hoofdpersonage en
toch bolt ze het af? Misschien wordt het boek wel verfilmd, met haar in de
hoofdrol?
Herman Brusselmans is terug alleen. Hij kruipt uit een diep gat, zo
staat het in de gazet. Hij neemt zich voor om bij een volgende relatie gewoon
te zeggen waarom hij heimelijk vrouwenondergoed aanbidt. Maar van m’n pruik blijven
ze af, denkt hij, da’s een statussymbool…
©GoNo
woensdag 17 september 2014
In ’t schemerlicht
In ’t schemerlicht
’t moment dat de vogels nog slapen
de dauw zich nestelt op bloem, plant
en op elk grasprietje in de weide
staat een oude man te kijken,
beetje verdwaasd
schijnbaar zonder enige haast…
in ’t schemerlicht
de zon twijfelt om te ontwaken
de maan hangt nog boven de daken
de haan in ’t kippenhok
tussen z’n harem op z’n stok
hoor je een zucht slaken
staat een oude man
op ’t dorpsplein alleen
vraagt zich af: naar waar moet ik heen
in ’t schemerlicht
tussen donder en bliksemschicht
duizenden mensen die rechtvaardig slapen
de clerus die zich in ’t stad aan hoeren vergapen
om daarna in de mis te kunnen preken
over de duivel z’n frivole streken
m’n God, denkt de oude man
ik ben al lang geen God meer
waar zijn de tijden van weleer?
©GoNo
dinsdag 16 september 2014
Dansen met de duivel….5
Bernard weet niet wat hem overkomen is. Maar het is een feit dat hij
wakker schiet achter z’n stuur. Op het nippertje kan hij een boom vermijden,
die hem de weg verspert. Verdomme, denkt hij, kan alleen bij mij gebeuren, ik
word te oud voor deze job. Ben ik nu echt ingedommeld,vraagt hij zich af. Hij
zet z’n wagen aan de kant. Trekt z’n jasje aan. Het regent pijpenstelen. Ook
dat nog, denkt hij…
Hij probeert de boomstam van de weg te rollen. Geen beweging in te
krijgen. Er zit niets anders op dan rechtsomkeer te maken. Er zal toch nog wel
een andere weg zijn die hem naar het dorp zal leiden? Welk dorp, ik weet niet
eens waar ik verzeild ben geraakt, denkt hij. Ze zouden een systeem moeten
uitvinden die automatisch de weg wijst, vindt hij. Maar dat bestaat al, is z’n
conclusie. Hij kruipt terug achter z’n stuur, overdenkt de situatie. Kan ik er
niet langs rijden? Nee, dat gaat ook niet, aan beide kanten is een sloot…
Bernard rijdt in achteruit de weg af. Af en toe rijdt hij bijna in de
sloot. Een auto is niet gemaakt om achteruit te rijden, is z’n besluit. Als dat
wel zo zou zijn, dan zou het stuur vanachteren staan en niet van voor. Het lukt
hem, wonder boven wonder, om zonder kleerscheuren de tweesprong te bereiken.
Hoe gaan we dat schrijven, denkt hij. Boven hem cirkelt een raaf, een zwarte
nog wel. Bernard ziet het niet, is te veel met z’n manoeuvres bezig om de wagen
te draaien. Het is nu pikdonker, hij ziet geen hand voor z’n ogen. Wat vrij
normaal is, als je een hand voor je ogen houdt, mag je er donder op zeggen dat
je weinig of niets meer zal zien. De raaf volgt hem. Is geland op het dak van
de wagen. Rijdt mee, da’s gemakkelijker dan vliegen en ’t kost geen moeite…
Eindelijk zit Bernard terug op de hoofdweg. Een verlaten hoofdweg, die
weinig of nooit gebruikt wordt. Met om de honderd meter een verlichtingspaal.
De helft van de lampen branden niet eens. Er moet hier toch ergens een
tankstation zijn, vraagt hij zich af. Moeten die boeren hier in de streek nooit
tanken? Of rijden ze allemaal op mest of koeienpis? Bernard schudt z’n hoofd,
heeft trek in een bakje koffie. En een broodje met hesp zou er ook wel in gaan,
denkt hij. Hij besluit te stoppen waar er plaats is. Ik moet plassen en heb
honger, in die volgorde, zegt hij tegen z’n spiegelbeeld in de
achteruitkijkspiegel. Hij ziet een tankstation opdoemen. ’t Geluk is voor
aardige mensen en ik ben er ene van, zegt hij. Aan het tankstation brandt er
licht. Hij rijdt de parking op. Ziet dat hij hier helemaal alleen is. Niet
moeilijk, denkt hij, wie wil er nu door zo’n godvergeten gat rijden? Hier
zouden zelfs de doden niet willen spoken…
Hij loopt, door de regen, naar het tankstation. Duwt tegen de deur, maar
die gaat niet open. Er brandt toch licht binnen? Hij klopt op de deur. Hallo,
roept hij tegen het vensterglas. Iets harder kloppen, denkt hij, ze horen me
daar binnen niet. Hij kijkt op z’n horloge. Kwart na drie. Die liggen te slapen
achter hun toog, denkt hij. De raaf is hem gevolgd…
“ Zijn ze gesloten?”hoort hij plots vragen.
Bernard verschiet en al wat je verschiet ben je kwijt hé? Hij kijkt
achter zich, ziet een oudere heer en dame staan. Waar komen die plots vandaan?
Hij heeft toch geen auto gehoord? Hij speurt de paring af, maar ziet nergens
geen wagen. Behalve die van hem…
De oudere heer duwt tegen de deur. De deur gaat open. Hoe kan dat nu,
vraagt Bernard zich af.
“ Ze klemt een beetje. Je moet harder duwen hé?”zegt de heer.
“ Dat zal het zijn, ‘k zal niet hard genoeg geduwd hebben…” antwoordt
Bernard.
Hij kijkt de heer en de dame eens goed aan. Ergens komt hun gezicht hem
bekend voor. Hebben die niet in de krant gestaan, heel lang geleden? Hij
pijnigt z’n hersens, ze lijken wel echt veel op die mensen uit de krant. Ik
droom terwijl ik wakker ben, denkt Bernard.
Ze gaan binnen. Bernard zet zich aan een tafeltje aan het raam. De regen
tokkelt op het raam. ’t Regent hier altijd in dat apenland, denkt Bernard
mistroostig. België, ’t is een mooi land, maar ’t moest overdekt zijn. Hij
wacht met groeiend ongeduld tot er iemand zal verschijnen om hem te bedienen.
Ik moet dringend gaan plassen, denkt hij plots. Hij volgt het pijltje naar de
wc. Ledigt z’n blaas in de urinoir. Mens, dat kan deugd doen…
De oudere heer en de dame zitten nu ook aan een tafeltje bij het raam.
Ze praten zachtjes tegen elkaar. Kijken hem aan als hij terug binnen komt. Met
roodgloeiende ogen. De raaf zit op de vensterbank buiten. Schudt af en toe de regen van z’n pluimen.
Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard gaat naar de toog. Tokkelt met
z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ‘Schudt af en
toe de regen van z’n pluimen. Denkt waarschijnlijk dat hij een hond is. Bernard
gaat naar de toog. Tokkelt met z’n vingers op het toogblad.
“ Hallo, is hier iemand? Ik wacht hier al een kwartier. ’t Kan ook
langer zijn…” roept hij, luid genoeg opdat ze hem in Antwerpen en omstreken zouden
horen.
“ Je moet zo niet roepen, ik heb je wel gehoord zulle…”zegt de
pompbediende, die schijnbaar uit het niets te voorschijn gekomen is.
“ Ik had je niet gezien. Kan ik een koffietje krijgen? En een broodje
met hesp?”vraagt Bernard een beetje van z’n stuk gebracht.
“ Een koffie en een broodje?”
“ Ja, als het kan…”zegt Bernard.
“ Een broodje met wat? Wat zeg je? Met hesp? Dat gaat niet, de hesp is
op…”zegt de pompbediende, die hardhorig is. Een overblijfsel van de oorlog,
toen er een granaat ontplofte een paar meters van hem.
“ Geef dan een broodje met kaas. Of iets anders, ’t is me gelijk wat,
als ik maar iets achter m’n kiezen kan steken hé?”probeert Bernard vriendelijk
te zijn.
“ Een broodje met kaas dus? Moet er mosterd op? Of ketchup en mayonaise?
Ik doe er altijd confituur op, moet je eens proberen, ’t is lekker hoor!”zegt
de pompbediende.
Die is er mee aan ’t rammelen, denkt Bernard…
“ Nee, doe gewoon een broodje met mosterd. En een kop koffie…”
“ ’t Zal eventjes duren, want ik moet verse koffie zetten. Maar tijd
speelt hier toch gene rol, nietwaar?”
“ Schijnbaar niet…” mompelt Bernard, terwijl hij terug naar z’n tafeltje
gaat.
De deur gaat open. Twee mannen komen binnen. Ze zien eruit als flikken,
denkt Bernard. Hij heeft een gouden neus voor zulke heerschappen. Dat
autoritaire en die zelfgenoegzaamheid komt hem bekend voor. Ze kijken hem aan
alsof hij een gangster is, die ze in de boeien gaan slaan. Waar ken ik die
kerels van, vraagt hij zich af. Er komen hier allemaal bekenden die ik niet kan
thuis brengen. Hij piekert zich suf. Verdomme, m’n geheugen laat me ferm in de
steek, denkt hij…
Hij wordt opgeschrikt door de pompbediende met z’n broodje en koffie.
“ Mag ik direct ontvangen? Tien euro op de kop…”zegt de pompbediende,
die z’n open hand onder de neus van Bernard steekt.
“ Ik ben nog niet weg hé?”antwoordt Bernard, die de gewoonte heeft om
pas te betalen nadat hij gegeten heeft.
Bernard negeert de open klauw van de pompbediende. Doet een beet in z’n
broodje. Miljaarde, die mosterd is zo straf dat hij er tranen van in de ogen
krijgt. Hij neemt een ferme slok van z’n koffie en verbrandt gelijk z’n
gehemelte. M’n God, denkt hij, ook dat nog…
©GoNo
vrijdag 12 september 2014
Dansen met de duivel…4
Bernard weet niet meer of hij nu droomt of niet. Het lijkt allemaal zo
levensecht. Ik ben in een nachtmerrie terecht gekomen, denkt hij. Hij rent naar
de keuken, sluit de deur achter zich. Hijgend staat hij tegen de deur geleund.
De klok aan de schouw slaat 03:00. Onheilspellende slagen, die hem door merg en
been gaan. De lichten boven de keukentafel gaan plots aan. Aan tafel zitten een
oudere heer en dame. Bernard kijkt er met verbijstering naar. Houdt z’n adem
in. Het zijn die twee die zich verhangen hebben. Hij ziet de striemen van de
koorden in hun nek…
“ Welkom in het voorgeborchte van de hel…”zegt de oudere heer.
Ze hebben allebei roodgloeiende ogen, denkt Bernard…
“ Waarom ben je ons komen storen?”vraagt de heer.
“ Ik wilde jullie helemaal niet storen…”zegt Bernard met overslaande
stem.
“ Je bent hier ingebroken als een dief in de nacht. Wilde je iets
stelen?”vraagt de dame.
“ Nee, nee, ik wilde schuilen voor de regen. Ik ben verloren
gereden…”zegt Bernard geheel naar waarheid.
“ Zeggen ze allemaal hé?”zegt de oudere heer tegen de dame.
“ ’t Is de zuivere waarheid. Ik mag doodvallen als ik lieg. Er staat ‘
Te Koop’, dus ik dacht dat die villa niet meer bewoond was…”
“ Niet meer bewoond? En wie zijn wij dan? Geesten misschien?”zegt de
heer in een lach schietend.
“ ‘k Weet het niet. Ben ik aan het dromen? Ik wil hier weg, het spijt me
als ik jullie gestoord heb…”zegt Bernard, het angstzweet staat hem in de
schoenen.
“ Je wilt hier weg? De enige manier om hier weg te geraken, is je ziel
verkopen aan m’n meester. Niet zo moeilijk hé? Gewoon papiertje tekenen met je
bloed en klaar is Kees. De Zwarte Raaf is getuige van de transactie. Maar ik
moet je wel verwittigen, je zult trouw m’n meester moeten dienen…”zegt de
oudere heer.
“ M’n ziel verkopen? Ik wist niet eens dat ik een ziel had. Da’s toch
voor de gelovigen? Ik ben atheïst. Ik geloof alleen in mezelf en m’n
bankrekening. Iets anders telt er toch niet in deze maatschappij?..”zegt
Bernard, die duidelijk z’n schrik overwonnen heeft.
“ Weer zo ene die alles beter weet….”zegt de dame.
“ Ja, ze geloven alleen wat ze kunnen zien. De duivel en God zien ze
niet, dus geloven ze ook niet. Raar hé? Lucht zien ze ook niet en toch geloven
ze dat het er is. Je krijgt een kwartier bedenktijd, daarna pikt de Zwarte Raaf
je ogen uit. Je hebt die toch niet nodig want je bent al ziende blind…”
De raaf heeft zich op de schouder van de oudere heer genesteld, kijkt
Bernard aan…Hij meent het, denkt hij…
“ We moeten hem wakker maken…”hoort Bernard in de verte.
“ Ja, doen we. ’t Heeft al lang genoeg geduurd…”zegt een mannenstem.
Bernard wordt hardhandig wakker geschud. Ik droomde dus toch, denkt hij.
“ Ik ben inspecteur Kromhaes en dit is m’n collega hoofdinspecteur
Vanacker. We hebben een paar vraagjes voor u. Ben je al wakker genoeg of moeten
we eerst een kopje koffie zetten? Nee? Zo meneer is terug bij z’n positieven.
Goed zo. Bent u familie van de bewoners van deze villa? Of bent u toevallig de
makelaar? Zo niet, hoe bent u hier binnen geraakt? Ingebroken? Was je op zoek
naar een vette buit? Antiek of zo? Waar staat je wagen? Ben je te voet? Waar
zijn de andere bendeleden? Zijn ze gaan vliegen?...”zegt de hoofdinspecteur.
Bernard z’n hoofd tolt van de spervuur van vragen. Verkoop je ziel en je
bent van die twee heren vanaf, fluistert er iemand in z’n oor. Nee, schudt
Bernard met z’n hoofd, deze keer droom ik niet. Laat me gerust, ga weg
duivelsgebroed, roept hij tegen de trawanten van de duivel. De twee
politiemannen kijken hem aan. Tegen wie roept die kerel, toch niet tegen hun
zeker? Duivelsgebroed? Da’s verdomme smaad aan de politie. Zal hem zuur
opbreken…
Er komt een derde agent binnen. Bernard hoort hem zeggen dat ze z’n
wagen gevonden hebben, enkele kilometers verderop. De wagen is tegen een omver
gewaaide boom gereden. Van eventuele mededaders geen spoor te bekennen…
“ Is dat uw wagen wat verderop? Goed geparkeerd, moet ik zeggen. Er was
geen plaats naast zeker?” vraagt de hoofdinspecteur.
“ ’t Is inderdaad mijn wagen. En als ik van plan was om hier iets te
stelen, zou ik allicht voor de deur geparkeerd hebben. Is het niet? Of denk je
dat ik een paar kilometers te voet ga lopen met een antieke kast op m’n
schouders? Zie ik er soms uit als Arnold
Schwarzenegger? Of de Hulk?...” zegt Bernard die heel het spelletje moe is.
De twee inspecteurs zonderen zich af, plegen druk overleg. Ergens heeft
die kerel wel een punt, besluiten ze…
“ Neemt niet weg, dat u hier toch ingebroken bent. U had in het portaal
kunnen schuilen voor de regen hé?”
“ Dat had ik kunnen doen, maar de deur stond open. Ik heb driemaal
gevraagd of er iemand thuis was. Ik kreeg geen antwoord. Dus ben ik op zoek
gegaan naar de bewoners van deze villa. En ik heb ze gevonden…”zegt Bernard.
“ Hoe zo? Je hebt de eigenaars gevonden? En waar zijn die nu, als ik
vragen mag? Inspecteur Kromhaes, heb jij die gezien? Nee? ’t Zullen geesten
zijn hé?”zegt hoofdinspecteur Vanacker op schampere toon.
“ Maar ik zeg je toch dat de eigenaars hier enkele ogenblikken geleden
nog waren. Waar ze nu zijn, weet ik niet. Misschien boven? Of buiten? “zegt
Bernard met de moed der wanhoop.
“ Meneer, die zogenaamde eigenaars zijn al meer dan tien jaar dood. Ze
hebben zich verhangen na het frauduleuze faillissement van hun firma. Die villa
staat al tien jaar te koop. Ze zeggen dat hun geesten hier nog rondwaren. Al
de eventuele kopers hielden het na één
dag voor bekeken. De boswachter beweert, bij hoog en bij laag, dat hij die twee
achter een vensterraam gezien heeft. Ik geloof niet in geesten, ik denk eerder aan
een koppeltje die hier de nacht wilden doorbrengen…”
Bernard weet niet wat hij er moet van denken. Hij heeft toch met ze
gesproken of niet soms? Heeft hij dan toch alles maar gedroomd?
“ Als die eigenaars al die jaren al dood zijn, hoe komt het dan dat hun
frigo vol zit met etenswaren? Verse salami en witte wijn? Ik heb er zelf van
gegeten en het smaakte nog lekker ook. Vertel me dan eens hoe dat kan?..”zegt
Bernard op verbeten toon.
Inspecteur Kromhaes doet de frigo open. Een geur van bedorven eetwaren
verspreidt zich door de keuken. Er ligt inderdaad een beschimmelde salami in de
frigo. En een fles witte wijn die ooit betere tijden gekend heeft…
“ Heb je daar van gegeten? Dan zou je nu een bloedvergiftiging hebben
hé? Ben je soms aan de drugs? Beetje gehallucineerd? Tegenwoordig verschiet ik
van niets meer hé? Wat is je beroep feitelijk? Kom, geef me je pasje eens…”zegt
Kromhaes.
Bernard geeft hem z’n pasje…
“ Bernard Haezelaar. Wat een naam hé? Je teelballen noemen hazelnootjes
zeker? Toen ze die foto genomen hebben, was je zeker zat? Man, man , man toch.
Maar ik weet nog altijd niet wat je voor de kost doet…”zegt Kromhaes
grijnslachende.
“ Ik ben verkoper. Verkoper van kruidendrankjes. Ik verkoop aan
apothekers en aan marktkramers. M’n flesjes kruidendrank liggen in de koffer
van m’n wagen. Hier zijn de sleutels. Kijk in de koffer en je zult zien dat ik
de waarheid spreek…”zegt Bernard.
Hoofdinspecteur Vanacker roept de agent bij zich. Geeft hem de sleutels
met het bevel om te gaan kijken in de koffer van de wagen…
Verkoop je ziel en je bent verlost van die twee onnozelaars, hoort hij
weer fluisteren.
“ Kom meneer Hazelnootjes. We gaan buiten een luchtje scheppen. Het
ruikt hier een beetje te veel naar verdorvenheid…”zegt Kromhaes.
De zwarte raaf zit op de brievenbus. Kijkt hen aan met roodgloeiende
ogen. Bernard ziet het. Het zweet loopt over z’n voorhoofd. Hij wordt bleek als
de dood. De twee politiemannen zien dat er iets mis is met Bernard. Verdomme,
die gaat toch geen hartinfarct krijgen, denkt Vanacker. Kunnen we nog een
ambulance bellen ook, denkt hij.
“ Gaat het?”vraagt Vanacker bezorgd.
“ Die raaf…die raaf…kijk naar die raaf…”zegt Bernard, terwijl hij
langzaam ineenzakt.
De doorstane emoties zijn hem te veel geworden. Bernard is het bewustzijn
verloren…
“ Zo, eindelijk, daar ben je terug. ’t Heeft even geduurd hé? Kom, teken
dat stuk papier en je bent zo vrij als een raaf, ik wil zeggen een vogel hé?
“zegt de oudere heer.
“ Waar wacht je nog op? Of zit je liever ergens in een cel weg te
rotten? Je zult rijk zijn, kunnen doen en laten wat je wilt. Je blijft eeuwig
jong. Een eeuw is nog altijd honderd jaar hé? Daarna krijg je de job van je
leven. Of moet ik zeggen de job van je dood? “zegt de dame, met een glimlach.
“ Geef dat verdomde papier. Ik zal tekenen…”zegt Bernard, die het zo moe
is als koude pap. Het vooruitzicht op eeuwige rijkdom spreekt hem wel aan.
De Zwarte Raaf vliegt molenwiekend in de lucht. Maakt salto’s van
blijdschap. Z’n meester zal tevreden zijn. Weer een dwaas die er in gelopen is…
©GoNo
zaterdag 6 september 2014
Dansen met de duivel…3
Bernard staat tussen de menigte die, reikhalzend, uitkijkt naar de komst
van hun president. Dallas is in feeststemming. Hun nog jonge president Kennedy
wordt verwelkomd als een filmster op een rode loper. Kennedy heeft al laten
zien dat hij haar op z’n tanden heeft. De Cuba-crisis is daar maar één
voorbeeld van. De wedloop naar de verovering van de ruimte een andere…
Het is warm in Dallas. De menigte wordt in bedwang gehouden door de
politie, bijgestaan door het FBI, de federale politie. In een boekenmagazijn
wacht ene Lee Harvey Oswald geduldig op
de stoet wagens die nu elk moment kunnen
voorbij komen. Het geweer ligt op de vensterbank, Oswald kijkt voor de
zoveelste keer door het vizier. Hij mag niet missen, vandaag wordt de geschiedenis
herschreven…
Bernard bevindt zich nu op de bovenste verdieping van het
boekenmagazijn. Staat achter Lee Oswald. Ik moet hem stoppen, denkt hij. Die
kerel gaat de president vermoorden. Hij legt z’n hand op de schouder van
Oswald. Lee Oswald voelt iets, kijkt achterom, maar ziet niets. M’n zenuwen
spelen mij parten, denkt hij. Bernard werpt zich op Lee Oswald, maar gaat dwars
door hem heen. Bevindt zich nu terug op de brede avenue. Hoort een kogel
afketsen tegen een verkeersbord. Het tweede schot is raak. De president grijpt
naar z’n keel, z’n hersens exploderen, Jackie Kennedy, z’n vrouw, kruipt in
paniek over de koffer van de presidentiële wagen. Ze wordt tegen gehouden door
de lijfwachten van de president…
Bernard kijkt er met ongelovige ogen naar…
Als daar maar geen oorlog van komt, zegt de oudere heer grijnslachend.
Presidenten zijn vervangbaar, zegt de blondine. De raaf beaamt het…
Bernard hoort stemmen op de achtergrond. Wil zich in de discussie
mengen. Maar z’n dromen laten het niet toe…zijn het wel dromen?
Bernard bevindt zich weer tussen de massa. Er is een betoging aan de
gang. De zwarte bevolking protesteert tegen de rassendiscriminatie. Op de
trappen van het Lincoln Memorial houdt ene Martin Luther King een toespraak. I
Have a Dream, zegt de zwarte dominee. Ik ook, denkt Bernard. Hij kan het goed
uitleggen, zulke dromen zouden er meer mensen moeten hebben…
Bernard staat beneden in de tuin van het Lorraine Motel in Memphis. Hij
ziet een schaduw tussen de hoogopgeschoten struiken. Iemand die dringend moet
plassen, denkt hij. Boven Bernard gaat de balkondeur open, Martin Luther King
wil nog een luchtje scheppen, alvorens verder te werken aan z’n speech. Martin
Luther King zegt tegen z’n secretaris dat hij een raar voorgevoel heeft. Een
schot weerklinkt in de nacht. We schrijven 1968, Martin Luther King ligt
zieltogend op het balkon. Bernard kan het niet geloven. Ik ben hier getuige van
een moord en kan er niets aan doen…denkt hij…
Als daar maar geen oorlog van komt, zegt de oudere heer, nog meer
grijnslachende. Predikanten zijn vervangbaar, zegt de blondine. De raaf lacht
zich te pletter…
Waar komen die stemmen toch vandaan, vraagt Bernard zich af…
Nog een glaasje wijn, vraagt de oudere heer aan z’n geliefde. Ja, zegt
ze, we hebben heel wat te vieren vanavond hé? De radio laat stukken horen uit
de speech “ I Have a Dream” van Martin Luther King. De reporter van dienst zegt
dat de Nobelprijswinnaar voor de Vrede op weg naar het ziekenhuis overleden is.
Een groot man is heen gegaan, besluit hij…
Bernard heeft de radio ook gehoord. Hoort ook lachende commentaren op de
achtergrond. Wil z’n ogen opendoen, maar slaagt er niet in. Ik speel mee in een
slechte film over historische gebeurtenissen, denkt hij. Wat voor zin , heeft
dit? Gedane zaken nemen toch geen keer?
Slaapt hij nog, hoort hij vragen. De blondine staat op, gaat naar
Bernard, kijkt hem aan met roodgloeiende ogen. Bernard voelt haar aanwezigheid.
Wil zeggen dat hij verdomme niet meer slaapt, maar er komen geen woorden uit
z’n mond. De blondine vraagt of ze hem wakker moet maken. Nee, laat hem nog
maar wat genieten van z’n dromen, zegt de oudere heer…
Bernard is plots terug in de villa. Ga naar boven, zegt een stem. Ga
naar de zolder, er hangt een verrassing op je te wachten. Bernard klimt de
trappen op naar de zolder. Welke verrassing kan er hier nu hangen, denkt hij.
Een nieuw kostuum? Een Olympische medaille van’
beste verkoper van gebakken lucht’? Hij duwt de zolderdeur open. Kijkt
recht naar een oudere heer en dame die zich verhangen hebben aan een dwarsbalk.
Hun lichamen bengelen heen en weer, op de krassende tonen van een raaf die
boven hen zit…
Ze kijken hem grijnslachend aan. Bernard vlucht vierklauwens de trappen
af. Alsof de duivel hem op de hielen zit…
©GoNo
maandag 1 september 2014
Dansen met de duivel…2
Bernard probeert nogmaals de garagepoort open te krijgen. Het begint
harder en harder te regenen. De garagepoort vertikt het om open te gaan.
Bernard vloekt. Hij zoekt beschutting in het portaal. De raaf zit nog steeds op
de brievenbus. Het lijkt wel of de regen hem niet deert. Bernard voelt z’n maag
knorren. Het is geleden van de middag dat hij nog iets achter z’n kiezen
gestoken heeft. Honger is de beste saus, zei ons mama altijd, denkt hij. Achter
hem zwaait de deur zachtjes open. Bernard, die tegen de deur leunt, valt
letterlijk met de deur in huis. Hoe kan dat nu, die deur was toch op slot,
denkt Bernard. ’t Is toch geen spookvilla, zeker? Het moet niet gekker worden,
ik weet zeker dat die deur op slot was. Bernard schudt z’n hoofd…
“ Hallo, is hier iemand?” roept hij bedeesd.
Geen antwoord. Als er al iemand is, dan heeft die vast en zeker een
slaappil genomen, denkt Bernard.
“ Hallo, is hier iemand?”roept hij voor de tweede keer, maar nu wat
harder.
Weer geen antwoord.
Ik ben binnen en da’s ’t voornaamste, denkt Bernard. Hij kijkt rond, z’n
ogen beginnen te wennen aan de duisternis. Voor hem is er een trap, naast de
trap een gang. Hij laat de deur op een kier staan, in geval van nood zal hij
rapper terug buiten zijn dan dat hij binnen gekomen is. Hij voelt, op de tast,
naar een lichtschakelaar. Vindt er ene. Hij duwt op de schakelaar, heeft weinig
hoop dat het licht zal gaan branden. Maar de goden zijn hem gunstig, het licht
floept aan. Dus woont er hier toch iemand, besluit hij. Hij roept voor de derde
keer…
De deur, die op een kier staat, gaat zachtjes dicht. Bernard hoort de
deur in het slot vallen. Hij kijkt om. ’t Zal de wind zijn, denkt hij, niet
geheel zeker van z’n stuk. Hij loopt door de gang. Komt in de keuken terecht. Hij
steekt het licht aan, ziet een ouderwetse keuken, die nog stamt uit de jaren
zestig. Met een groot fornuis en een nog grotere koelkast van Bosch. Hij opent,
door de honger gedreven, de koelkast. Die zit boordevol eten en drinken. Da’s
even geluk hebben, denkt Bernard. Zou ik wat eten nemen, denkt hij, niet goed
wetende of hij het zal doen of niet. Maar de honger is een slechte leermeester,
z’n eventuele bezwaren smelten als sneeuw voor de zon. Ik leg twintig euro op
het aanrecht, dat lijkt me ruimschoots voldoende. Ik steel niets, want ik
betaal er voor, zegt hij tegen zichzelf…
Hij neemt een salami uit de frigo, snijdt er een ruime portie af.
Verdomme, denkt hij, ’t is nog goeie ook. Nu pas ziet hij dat de keukentafel
gedekt is voor twee personen. Ze verwachten mij, glimlacht hij, terwijl hij
nogal schrokkerig van z’n salami eet. Drinken, ik moet drinken, denkt Bernard.
In de frigo staan flesjes bier van een merk dat hij niet kent. Een fles witte
wijn, waar al van gedronken is. Ik neem een biertje, denkt Bernard. Slechter dan Heineken kan haast niet, denkt
hij, terwijl hij op zoek gaat naar een flessenopener. Hij vindt hem in een
schuif. Op de tafel staan twee wijnglazen. Hij neemt er een van. Bier in een
wijnglas, ’t is weer eens iets anders, hij heeft ooit al cola gekregen in een
wijnglas. Toen hij vroeg aan de ober waarom ze cola schonken in een wijnglas,
kreeg hij als antwoord omdat de mensen die aan het raam passeren zouden denken
dat het rode wijn is. Hij kon niet volgen…
Zo, denkt hij voldaan, de innerlijke mens is gevoed en bijna terug op
krachten. ’t Wordt tijd dat ik er vandoor ga. Hij legt tien euro op ’t
aanrecht, trekt z’n broek op en gaat naar de voordeur. Hij wil de deur open
doen, maar ze is op slot. Geen beweging in te krijgen. Net als bij die verdomde
garagepoort. Bernard is niet van plan om zich zomaar gewonnen te geven. Hij
sleurt met al z’n kracht aan de klink van de deur. De eiken deur beweegt geen
millimeter. Hij krabt zich in het haar. Denkt na. Dan kruip ik door het raam,
besluit hij. Het raam krijgt hij ook niet open. Geen enkele deur en geen enkel
raam gaat open. Ik ben in de aap gelogeerd, stelt hij vast. Wie wil er nu een
villa kopen, waar je wel binnen geraakt, maar niet meer naar buiten? Hij zet
zich aan de keukentafel. Z’n hoofd rust op z’n handen. Er is iets mis met die
villa. Plots ruikt hij een vreemde geur. De geur van de dood. M’n fantasie
begint me parten te spelen, denkt hij, straks zie ik nog roze olifanten en
kabouters op een bezemsteel…
Een vreemde loomheid maakt zich meester van hem. Hij probeert tegen de
slaap te vechten. M’n god, wat ben ik toch moe, denkt hij. Z’n rolluiken gaan
naar beneden. Niets tegen te doen. Hij nestelt zich in de warmte van z’n
dromen. Droomt van z’n klein huisje, verscholen achter de duinen van
Oostduinkerke. Een laag wit vissershuisje met rode dakpannen. Een erfenis van
z’n vader en moeder. Z’n vader, een visser, die met man en muis vergaan is in
een storm op de Noordzee. Z’n moeder heeft hem alleen opgevoed, verdiende haar
kost met garnalenverkoop in de rijke buurt van Oostduinkerke. Ze hadden niet
veel, maar waren gelukkig. Huishuur moesten ze niet betalen, want vader had er
voor gezorgd dat het hun eigendom was. De garnalenverkoop ging zo goed, dat z’n
moeder een vergunning kon kopen om op de dijk te mogen staan. Ze had de beste
garnalen en de toeristen kwamen er op af. Bernard heeft daar de kneepjes van ’t
verkopersvak geleerd. Daar leerde hij ook hoe goedgelovig de mensen wel kunnen
zijn…
Twee roodgloeiende ogen slaan hem gade in het deurgat van de keuken. De
raaf zit nu op de schouw, als een standbeeld. Het regent en een bliksemflits
zet de hemel in lichterlaaie. Bernard hoort het niet eens. Twee mensen zitten
aan de keukentafel. Ze kijken naar Bernard, die de slaap der onschuldigen slaapt.
Het zijn een oudere heer en een even oudere vrouw. Ze zijn gekleed in
klederdracht van de jaren zestig. Hij draagt dezelfde klederen als de Beatles
in die tijd droegen. Zij heeft haar blonde haar hoog opgestoken. Ze draagt een
minirokje en van die witte laarzen. Haar benen mogen nog gezien worden. De rest
ook…
De oudere heer schenkt een glaasje witte wijn uit voor de dame. Hij zet
de radio in de keuken aan. Op de radio horen ze zeggen dat president John
Kennedy neergeschoten is in Dallas. Een klopjacht op de dader of daders is
bezig. De president is nu aangekomen op de spoedafdeling van het ziekenhuis.
Naar het schijnt zou de president een kogel in z’n hoofd gekregen hebben…
©GoNo
zaterdag 30 augustus 2014
Dansen met de duivel…
Waarom zijn sommige mensen toch zo goedgelovig, vraagt Bernard zich
telkens weer af. Al dertig jaar reist hij België af als verkoper van gebakken
lucht. Z’n zelfgemaakte brouwsels gaan als zoete broodjes over de toonbank.
Voor elke ziekte heeft hij wel een middeltje. Homeopathische kruidenaftreksels.
’t Is gewone kruidenthee, aangedikt met zoete siroop. Je gaat er niet aan dood,
maar genezen doe je er ook niet van. Bernard doet bij voorkeur de kleine dorpen
aan. De gehuchten, waar de tijd bleef stille staan…
Z’n oude Lada, die rammelt als een boerenkar met melkkannen op, is op
een punt gekomen dat hij bijna de geest gaat geven. Z’n motor sputtert en
kreunt als een oude prostituee, die nog eenmaal de liefde wil bedrijven met een
jonge knaap, alvorens ze voorgoed haar benen sluit. Bernard tuurt op z’n kaart.
Het lichtje in z’n wagen gaat aan en uit, als een knipperlicht. Waar zit ik,
verdomme, vraagt hij zich af. De weg is opgebroken, hij is verplicht om links
af te slaan. De betonnen weg gaat over in een zanderige landweg. Vroeger lagen
er hier kasseien, maar die liggen nu ergens op een oprit van een boer, die z’n
hoeve nu ingericht heeft als bed & breakfast. Valt meer mee te verdienen
dan koeien melken en geitenkaas maken…
Als het maar niet begint te regenen, zegt Bernard tegen z’n
achteruitkijkspiegel, terwijl de eerste druppels vallen. Het begint te
schemeren, de nacht zal niet lang meer op zich laten wachten. De maan doet een
schuchtere poging om de wolken te laten verdwijnen. Een kerkuil wordt wakker.
Tuurt zoals Bernard ook in de vallende duisternis. Ik moet hier ergens m’n tent
opslaan, denkt Bernard. Verder rijden heeft weinig of geen zin. Maar gezien hij
geen tent heeft, kan hij ze ook niet opzetten. Het zou een pak handiger zijn
moest ik een trekcaravan hebben, besluit hij. Ik word te oud voor zulke
toestanden, denkt hij. Hij zet de radio aan. Er komt niets uit. Alleen wat
gekraak en getuut. Tuut, tuut, kraak, kraak…hij klopt op de radio, maar ’t
helpt geen sikkepit. Ik zit in een magnetisch veld, denkt Bernard, die er
heilig van overtuigd is dat graancirkels gemaakt worden door buitenaardse
wezens….
Hij rijdt verder over de zandweg. Van de ene put naar de andere. Z’n
oude Lada steigert als een op hol geslagen paard. De kortste weg naar een
zekere dood, denkt de Lada. Waarom hebben ze me niet in de DDR gelaten, ik was
daar gelukkig en Trabantje zag me graag. Bernard ziet me ook graag, maar af en
toe vergeet hij dat ik moet drinken. Dat m’n oude motor gesmeerd moet worden.
Voor de rest heb ik geen klagen, ik heb bijna heel België gezien, wat van velen
niet kan gezegd worden. Die zien alleen de school en de bakker om de hoek…
De duisternis is plots gevallen als een rover in de nacht. Bernard
begint het nu toch wel echt op z’n heupen te krijgen. Ga ik hier nog ooit een
andere weg tegen komen? Kunnen ze hier verdomme geen wegwijzers zetten? Hij
moet nu goed uitkijken, want op de weg liggen door de wind afgerukte takken. De
restanten van een storm die hier geraasd heeft. Plots duikt er een stam op in
z’n lichten. Dwars over de weg. Hij remt uit alle macht, maar kan niet
vermijden dat hij hem raakt. Z’n hoofd knalt tegen de voorruit. Een tijdelijke
bewusteloosheid is het gevolg. Ik hoor stemmen en zie sterretjes, denkt
Bernard, alvorens weg te zakken in het niets…
Bernard schiet wakker. Hoe lang heb ik geslapen, denkt hij. Vanwaar komt
die barstende hoofdpijn? En die bloedsmaak in m’n mond? Hij is nog een beetje
versuft door de klap, weet geen antwoord op z’n eigen vragen. De oude Lada heeft
het tijdelijke met het eeuwige gewisseld, alleen z’n koplampen branden nog.
Bernard probeert terug leven in z’n wagen te krijgen. Hopeloos. Ik hoor nog
steeds stemmen en zie ook nog steeds sterretjes, mompelt Bernard. De stemmen
komen uit de radio, de sterretjes staan aan de hemel. Hij probeert zich te
concentreren. Die stemmen spreken een onbegrijpelijke taal. Is het wel een
taal, vraagt hij zich af. ’t Lijkt meer op een kakofonie van klanken. Hij zet
de koplampen uit. Waar is m’n zaklamp gebleven? In de koffer, natuurlijk, waar
anders? Hij stapt uit de wagen, ontdoet zich van z’n das die hem het gevoel
heeft van een strop. Ik ben geen Gentenaar hé, zegt hij tegen zichzelf. Bernard
neemt het besluit om de weg dan maar te voet verder te zetten…
Z’n zaklamp geeft juist voldoende licht om hem z’n nek niet te laten
breken. In de middeleeuwen hadden ze betere wegen, denkt Bernard. Een beetje
verderop ziet hij de contouren van een huis. Hij nadert met rassé schreden het
huis. Die zullen me wel kunnen helpen, denkt hij, of op z’n minst mij te slapen
willen leggen. Hij is moe, heel moe. Het is geen huis maar een uit de kluiten
gewassen villa. Een villa die meer weg heeft van een kasteeltje. Wie zet er nu
torentjes naast een villa, vraagt hij zich af. Hij loopt het onverzorgde pad op
tot aan de voordeur. Nergens is iets te horen, alleen het gekras van een raaf,
die hem van op het dak gadeslaat. Bernard klopt op de deur. Hallo, roept hij,
hallo!!..
Er waait plots een wind door de bomen. Een koude wind, die hem kippenvel
doet krijgen. Hij probeert door het grote raam te kijken, het is donker binnen.
En er is geen teken van leven. De raaf is nu op de brievenbus gaan zitten.
Kijkt hem aan met venijnige oogjes. Bernard slaat er geen acht op. Hij morrelt
nu aan de garagepoort. Nu pas ziet hij het bord waarop ‘ Te Koop’ staat.
Verdomme, moet weer lukken, denkt hij.
Twee ogen, verscholen in het struikgewas, kijken naar hem. Het zijn
roodgloeiende ogen. Ogen als die van de duivel…
©GoNo
maandag 25 augustus 2014
Emiel Verschaeve, sergeant 14-18…( 5 )
Adolf Hitler steekt zijn handen in de lucht. Verschaeve en Verheijen
doen hem teken dat hij uit de beek moet komen. Adolf Hitler schat z’n kansen in
om te ontsnappen, maar die zijn er niet. Met z’n gewonde been zou hij toch niet
ver gekomen zijn…
“ Adolf Hitler, Gefreiter, zestiende Beiers regiment…zegt hij.
“ Wat is een Gefreiter?”vraagt Verheijen aan sergeant Verschaeve.
“ Is dat geen officier? Of heeft het iets met een frituur te maken? ’t
Is misschien de kok van ’t regiment?”zegt Verschaeve, die het na twee jaar
oorlog nog niet weet.
“ Een doodsimpele kok? Dan schiet ik die simpelweg omver. Een mondje
minder om te voeden, ze zullen content zijn in ’t Duitse leger…”zegt Verheijen,
terwijl hij de haan van z’n geweer spant.
“ Wacht even, Verheijen. Jij was toch de eerste om te zeggen dat we een
krijgsgevangene moesten maken? Bevel is bevel, zei je, nietwaar? Welnu, hier
heb je die krijgsgevangene. Als het een officier is, zitten we goed. Als hij de
regimentskok is, dan kan de Generale Staf z’n plan er mee trekken. Wat denk je?
Er zit zeker promotie voor je in, als ik verklaar dat je die helemaal alleen
krijgsgevangene hebt gemaakt…”
Het woordje ‘ promotie ‘ doet wonderen bij Verheijen. Promotie betekent
dat hij op z’n minst ook sergeant zal worden. Eindelijk zal hij dan op gelijke
voet staan met Verschaeve. Al bij al, is Verschaeve nog zo slecht niet, denkt
hij…
Verheijen gaat naar Hitler, terwijl Verschaeve hem onder schot houdt.
Hij tast hem af. Neemt de bajonet, die tevens dienst doet als dolk af. Mooi
souvenir voor m’n nageslacht, denkt hij. In de binnenzak van Hitler’s tenue
vindt hij papieren. Hij geeft ze aan Verschaeve. Die kent meer van die
documenten. Verschaeve kijkt ernaar, ze ogen gewichtig. Er staan stempels op
van het Oberkommando. Die kerel is dan toch een officier. Een gewone soldaat
loopt niet met zulke documenten rond, besluit hij. Wist hij veel, dat Hitler
maar een gewone koerier was hé?
“ Naam?”vraagt Verschaeve aan Hitler.
“ Adolf Hitler…Gefreiter,
zestiende Beiers regiment…”zegt Hitler voor de tweede keer.
“ Du bist ein officier?”vraagt Verschaeve in z’n beste Duits.
“ Jawohl…”liegt Hitler er op los. Hij weet ook wel dat men Duitse
officieren niet zomaar zal neerschieten.
“ Du bist eine kriegsgevangene…”zegt sergeant Verschaeve. Daarmee is de
kous af voor hem.
Adolf Hitler haalt opgelucht adem. De Voorzienigheid heeft hem weer
geholpen. Zelfs in een oorlog bestaat er een God, is z’n conclusie…
Hitler is één van de zeventig overlevenden die de slag om Poelkapelle
overleefd hebben. Later zou Verschaeve zeggen dat hij nog altijd spijt heeft
dat hij Verheijen toen niet z’n zin heeft laten doen. De geschiedenis zou er
nadien helemaal anders uitgezien hebben…
Een tweedekker verschijnt boven hun hoofden. Een verkenningsvliegtuig
met Franse emblemen. Op zoek naar het Duitse leger of wat er van overblijft. De
piloot heeft geen interesse voor de drie mannen die daar beneden staan en
verdwijnt boven de kruinen van de bomen. Ze lopen in de richting van het
kasteel dat gedeeltelijk ingestort is. Als bij wonder is het depot waar de
mosterdgas ligt opgeslagen niet geraakt. Eén van de vele mysteries van deze
oorlog. Alles ligt in puin, behalve het depot. Ze gaan behoedzaam naar het
kasteel, Hitler voor zich uitduwende. Adolf Hitler laat hen begaan, zich
afvragende hoe hij kan ontsnappen aan die twee…
De artillerie van de geallieerden begint opnieuw de stellingen van de
Duitsers te bestoken. Poelkapelle ligt ook in de vuurlinie. Ze rennen nu alle
drie voor hun leven naar de beschutting van het kasteel. Adolf Hitler laat zich
plots vallen. Verheijen kijkt naar hem, die is er geweest, denkt hij. Daar gaat
m’n promotie, mompelt hij. Hitler houdt zich muisstil, alsof hij dood is. met
het risico dat hij alsnog getroffen wordt door een bom of granaat. Maar het
lijkt hem de enige manier die hij kon bedenken om te ontsnappen. Beter dat, dan
dat ze erachter komen dat ik maar een gewone korporaalkoerier ben en geen
officier. Verheijen kijkt niet meer achterom, hij sleept sergeant Verschaeve
letterlijk mee naar het kasteeltje. Als ze in de kelder kunnen geraken zitten
ze min of meer veilig voor de inslaande bommen. Die gewelven zijn metersdik,
weet hij. Ze halen het. Ze staan in de keuken. Er staan nog potten op het vuur
dat nog steeds brandt. Aangebrande potten. Een donker gat in de hoek leidt naar
de onderaardse gewelven. Zouden er nog Duitsers inzitten, vraagt Verheijen zich
af…
Het bombardement houdt even vlug op als het gekomen is. De stilte is
onwezenlijk. Adolf Hitler tuurt tussen z’n halfgesloten ogen naar het
kasteeltje. Er is geen beweging te zien en nog minder te horen. Dat hij minder
hoorde was normaal want z’n trommelvlies was beschadigd door de bom die
ingeslagen was op zijn barak. Hij kruipt over de grond, meter na meter, telkens
als hij iets hoort doet hij alsof hij dood is. Als koerier weet hij perfect de
weg die hij moet volgen om zich in veiligheid te stellen. Na twee dagen
rondgezworven te hebben in de bossen van Poelkapelle, komt hij eindelijk
uitgehongerd aan bij wat er nog overblijft van z’n regiment. Hij wordt als een
ware held ontvangen. Krijgt zelfs het IJzeren Kruis uit handen van z’n Joodse
luitenant. Diezelfde luitenant, intussen
opgeklommen tot commandant, zou in 1933,
als één van de eersten naar het concentratiekamp Dachau verdwijnen. Om
nooit meer gezien te worden…
Verheijen daalt voorzichtig de trap af. Het geweer in de aanslag. ’t Is
hier stikdonker. Hij tast langs de muur naar een schakelaar. Er moet hier toch
ergens licht zijn? Hij hoort het gezoem van een generator. Dus is er stroom. Ik
moet m’n zaklamp gebruiken, denkt hij, maar dan loop ik het risico om omver
geknald te worden. Beter omver geknald te worden dan hier te staan wachten tot
één of andere idioot mij in de smiezen krijgt, besluit hij. Hij steekt z’n
zaklamp aan, schermt hem af met z’n handen. Zijn dat schaduwen daar op de
achtergrond? Menselijke schaduwen? Verdomme, da’s hier toch geen spookkasteel.
Van de Duitsers heeft hij geen schrik, maar van geesten wel. Een overblijfsel uit
z’n jeugd toen z’n vader hem eens voor de grap opgesloten heeft in een
grafkelder…z’n vader heeft hij later, veel later, een hartaanval bezorgd door
een schedel van een dode in z’n bed te leggen op het hoofdkussen naast z’n
vader. Die was op slag nuchter toen hij naar de grijnzende doodskop keek. Nadien
was de man verlamd langs één kant. Verheijen trok er zich niets van aan.
Verzorgde z’n vader niet eens. Dat moest z’n tante maar doen, die dronk
evenveel als z’n vader…’t Is nooit meer goed gekomen tussen die twee…
Het zijn geen Duitsers die opeengepakt zitten in de kelder. Het zijn de
baron, z’n familie en de dienstboden die in de kelder zitten. De eerste Franse
en Britse soldaten verschijnen nu op het domein. Gevolgd door een bataljon
Belgische soldaten. De Britten zijn gedisciplineerd, de Fransen en Belgen
daarentegen…
Ze vinden de overgebleven Belgen in de kelder. Verschaeve brengt verslag
uit aan z’n kolonel. Geeft hem de documenten die Hitler op zak had. De kolonel
bestudeert ze…
“ Je hebt goed werk geleverd, sergeant Verschaeve. Heel goed
werk…”mompelt hij.
“ Dankzij soldaat Verheijen, mijn kolonel…”zegt Verschaeve.
“ Soldaat Verheijen? En waar is die soldaat Verheijen? Roep hem bij me
of is hij gesneuveld?”
“ Nee, mijn kolonel, hij leeft en heeft zich als een held gedragen…”zegt
Verschaeve.
Een ordonnans wordt er op uitgestuurd om Verheijen te gaan zoeken. De
kolonel wil die held in levende lijve ontmoeten. Die soldaat Verheijen kan het
moreel van de troepen wat opkrikken, denkt hij. Soldaat Verheijen mag zich
vanaf die dag sergeant Verheijen noemen. Op voorspraak van sergeant Verschaeve,
zegt de kolonel hem. Helden moeten beloond worden, voegt hij er aan toe. ’t Is
een vergiftigd geschenk, want sergeanten worden verondersteld om in de
vuurlinies te opereren…
In het centrum van Poelkapelle staat een gedenksteen ter nagedachtenis
van Georges Guynemer, een Franse gevechtspiloot die tijdens de Eerste
Wereldoorlog werd neergehaald. Georges Guynemer werd er voor gehuldigd meerder
Duitse gevechtsvliegtuigen te hebben neergehaald. Na de crash, ( niemand weet
precies waar hij gecrasht is, maar zeker niet op de plaats waar het monument nu
staat) werd hij te Poelkapelle mede door het Duitse leger met militaire eer
begraven. Op de namen van een ander monument staan de namen van de verkenners
die hun leven lieten voor het vaderland. Het monument voor de Franse
vliegtuigpiloot wordt heden ten dage nog steeds onderhouden door het Franse
leger. Voor het onderhoud van het kleinere monument is er geen geld meer. Het zijn
vrijwilligers die het nu onderhouden…
Einde deel 1.
©GoNo
vrijdag 22 augustus 2014
Emiel Verschaeve, sergeant 14-18…( 4)
De jonge korporaal Adolf Hitler, die juist droomt van een glorieuze
overwinning van de Duitse legers, wordt door een inslaande granaat van z’n
brits geworpen. Verdwaasd strompelt hij, op zoek naar een uitweg, door de barak.
Baant zich een weg door de geknakte houten balken. Zijn medesoldaten liggen
als, marionetten zonder touwtjes, verspreid tussen wat eens een barak was.
Later zou Hitler dat het de Voorzienigheid was die hem gered had. En dat bleef
hij herhalen bij iedere aanslag op z’n leven…zoals later zou blijken…
Emiel Verschaeve is genaderd tot op enkele meters van de barak, waar hij
vermoedt dat het een slaapbarak is voor de Duitse wachters. De barak is niet
bewaakt, waarom zouden ze, denkt hij. De ramen in de barak zijn verduisterd.
Een raam staat op een kier. Hij ruikt het zweet en de weeïge geur van urine. Hij
kijkt naar binnen door de kier, probeert te ontwaren hoeveel manschappen er in
de barak zijn. Vier of vijf?
Hij fluistert tegen z’n verkenners dat ze slapen in de barak. Doet teken
om verder te sluipen. Ze volgen hem, zonder geluid te maken…
Het is zes uur. De artillerie van de geallieerden begint z’n dodelijke
symfonie te spelen. De bommen en granaten slaan overal in. De Duitsers zijn
verrast, de verkenners ook. Verdomme, denkt Verschaeve cynisch, ik ga sterven
op m’n geboortegrond. Hij gooit zich in de beek, die achter de barak loopt. De
anderen volgen hem. De ene granaat na de andere slaat in op het domein.
Voltreffers raken het kasteel van de baron. Dat gedeeltelijk herschapen wordt
in een ruïne. De baron en de hoge officieren zitten in de kelders van ’t
kasteel. De soldaten lopen in paniek alle kanten uit. Ze hebben geen keiding
meer en krijgen tegengestelde bevelen van de lagere officieren…
Verschaeve en z’n verkenners zitten als ratten in de val. Ze kunnen geen
kant op. Ze horen het gefluit van een bom. De barak voor hen wordt herleidt tot
spaanderhout. Brokstukken vliegen hen rond de oren. Een balk boort zich als een
speer naast Verheijen in de beek. Een balk met dwarsbalk staat scheef in de
beek als een kruis. Alleen het Christusbeeld ontbreekt. Verheijen kijkt er met
ontzag naar. Een halve meter naar links en hij was er niet meer. Als ik dat
hier overleef, ga ik m’n leven beteren, denkt hij, terwijl hij z’n hoofd diep
in de armen begraaft. Een loze belofte, zou later blijken…
De Duitsers en hun generale staf trekken zich terug in complete chaos.
De baron laten ze achter in de kelders van z’n kasteel. Samen met de weinige
bedienden die nog overgebleven zijn. Overal liggen er lijken van gesneuvelde
Duitse soldaten. De doden worden achtergelaten. De gekwetsten op vrachtwagens
getild. Binnen het uur zijn de Duitsers verdwenen achter hun tweede linie. De
artillerie beschiet nu alleen nog de ruines van het domein. Een nutteloze
beschieting…
Emiel Verschaeve ruikt de dood letterlijk. De geur van verbrand vlees
prikkelt z’n neus. Z’n oren doen pijn van het lawaai van de bommen. Z’n longen
snakken naar zuurstof. Een verdwaalde granaat vliegt in de beek. De ontploffing
verblindt Verschaeve. Hij voelt plots een stekende pijn in z’n dij. Hij tast er
naar. Een granaatscherf veroorzaakt een bloedende helse pijn. Hij slaakt een
welgemeende ‘ godverdomme ‘…
Z’n vier kompanen liggen stil in de beek. Verheijen ligt onder het
kruis, dat hij zonet nog bewonderd heeft. Hij leeft nog. De anderen zijn dood.
Jonge mensen die nog een volle toekomst voor zich hadden, weggeveegd door een
granaat…omdat ze nutteloze inlichtingen moesten verzamelen…
Emiel Verschaeve probeert de wonde zo goed als het kan te stelpen. Bindt
z’n zakdoek rond z’n dijbeen. Het bloeden stopt, hij is blij dat er geen
hoofdader geraakt is. hij kijkt rondom zich. Ziet z’n dode makkers liggen.
Hoeveel doden moet ik nog zien, vraagt hij zich af. Hij hoort gekreun.
Strompelt door de beek. Verheijen heft z’n hand op. Hij heeft de kracht niet
meer om de balk van zich af te duwen. Verschaeve tilt de balk op, de pijn
verbijtende. Verheijen rolt zich naar de kant. Is als, bij wonder, niet gewond.
Buiten wat schaafwonden is hij ongedeerd. Wat van Verschaeve niet kan gezegd
worden…
Verheijen is er zich van bewust dat sergeant Verschaeve gewond is.
Medelijden heeft hij niet me de man. Hij neemt de wapens van Landuyt. Die heb
je toch niet meer nodig, zegt hij tegen de dode Landuyt. Zonder het echt te
beseffen slaat hij een kruisteken. Verschaeve ziet het, denkt dat er toch nog
iets goed in die man schuilt. Maar toch is hij op z’n hoede. Richt z’n geweer
op Verheijen…
“ Wat gaat ge doen, Verschaeve? Mij neerschieten als een hond? Of ga je
me boeien? We hebben elkaar nodig om hier uit te geraken. Of denk je dat die
Duitsers het hierbij zullen laten? Vandaag verliezen ze een stuk grond en
morgen zijn wij aan de beurt. Zo gaat het al twee jaar aan een stuk. We vechten
hier om enkele meters grond. In diezelfde grond worden we begraven. De meesten
ver van huis waar hun ouders, vrouw en kinderen wachten. Dat is nu die oorlog,
die maar enkele weken zou duren. Denk je dat de koning en z’n hele legerstaf er
last van heeft? Nee, die zitten veilig achter de IJzer verscholen in een villa.
En in de haven liggen er boten klaar om ze in geval van nood te evacueren…We
vechten voor de toekomst van onze kinderen? Kinderen zonder vaders? We gaan
allemaal een medaille krijgen voor moed en zelfopoffering, ze zullen ons
herdenken in hun gebeden en ieder jaar zullen ze bloemenkransen neerleggen op
onze graven. En daarna zit de koning met z’n generaals te schransen aan een
groot buffet. De moeders met hun wezen zullen het moeten doen met een bakharing
met ajuinsaus. Dat is de realiteit van elke oorlog…”
Verschaeve luistert met open mond naar het betoog van Verheijen. Ergens
heeft die kerel wel gelijk, denkt hij. Herinnert zich plots hoe ze naar de
oorlog getrokken zijn. Met een lach en een traan. Het gelach kwam van hen die
soldaat werden om het vaderland te verdedigen. De tranen kwamen van de ouders,
vrouwen en kinderen. De gazetten die bol stonden van patriottisme. Er was zelfs
een krant die als kop had: “ De Oude Belgen trekken ten strijde…!! “. Maar deze
keer waren het geen Romeinen, maar Germaanse stammen waar ze tegenover stonden.
Die Germanen hadden eeuwen geleden de Oude Belgen ook in de pan gehakt, maar
dat werd wijselijk verzwegen in de gazet. Ook de Romeinen hadden de Oude Belgen
een kopje kleiner gemaakt. Maar we waren wel de ‘ dappersten onder alle
Galliërs..” , zei Caesar. We droegen die titel alsof het een eretitel was.
Hoeveel oorlogen zijn hier, op dat kleine stukje land, al uitgevochten, denkt
Verschaeve…
Verschaeve denkt ineens aan de aktetas. Waar is die aktetas gebleven?
Hij zegt het tegen Verheijen. Verheijen antwoordt dat hij geen aktetas gezien
heeft. Die had jij toch? Nergens een aktetas te bespeuren. Die ligt begraven in
de modder. Zal ooit bij het verdiepen van de beek boven water komen. Om nadat
het gerestaureerd is, als historisch document tentoongesteld te worden. Voor
die documenten hebben jonge mensen hun leven gelaten. Maar da’s maar een
voetnoot in de geschiedenis…
Ze horen plots een gekreun dat vanuit de in puin geschoten barak komt.
Zijn er dan nog overlevenden in die barak? Er strompelt een man naar buiten.
Hij houdt z’n hand voor z’n ogen, het zonlicht verblindt hem. Korporaal Adolf
Hitler heeft zich eindelijk een weg door het puin weten wroeten. Ook hij is gewond
door een granaatscherf. Maar dat voelt hij bijna niet. Hij is al blij dat hij
het overleefd heeft. Er is nog toekomst na de oorlog, denkt hij. Ik word
schilder en zal gevierd worden als de beste schilder die er ooit geweest is. Ze
gaan nog raar opkijken die Oostenrijkers. Maar nu had hij andere katten te
geselen. Hij moest maken dat hij hier wegkwam. De artillerie zweeg even, maar
dat was stilte voor de storm. Water, ik heb water nodig. Hij strompelt op goed geluk, naar wat hij
denkt dat het de beek is. Het is inderdaad de beek. Hij laat zich in de beek
vallen. Het koele water wast het stof van kleren en gelaat.
Boven hem verschijnen plots twee geweerlopen…
©GoNo